ECLI:NL:RBMNE:2022:3965

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
16-279929-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging doodslag en zware mishandeling, veroordeling voor poging tot zware mishandeling met mes

Op 4 oktober 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 8 augustus 2021 in Utrecht met een mes meermalen een steekbeweging heeft gemaakt richting het gezicht van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag en zware mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was voor het voorwaardelijk opzet op de dood en het letsel niet als zwaar lichamelijk letsel kon worden gekwalificeerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan poging tot zware mishandeling, omdat hij met het mes de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor een gevangenisstraf van 24 maanden niet gevolgd en heeft in plaats daarvan een gevangenisstraf van 10 maanden opgelegd, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is de benadeelde partij gedeeltelijk in het gelijk gesteld, met een schadevergoeding van € 2.050,16 voor immateriële en materiële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-279929-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 oktober 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1998] te [geboorteplaats] (Marokko),
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd te [verblijfplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 26 januari 2022, 12 april 2022, 29 juni 2022 en 20 september 2022. De zaak is inhoudelijk behandeld op laatstgenoemde datum.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van de officier van justitie mr. A.P. Altena en van hetgeen verdachte en zijn raadsman P.A. van der Waal, advocaat te Amsterdam, en mr. M. Helmers, advocaat te Utrecht, namens de benadeelde partij [slachtoffer] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De (gewijzigde) tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
op 8 augustus 2021 te Utrecht
primair:heeft geprobeerd om [slachtoffer] van het leven te beroven;
subsidiair:opzettelijk aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
meer subsidiair:heeft geprobeerd om aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
uiterst subsidiair:[slachtoffer] heeft mishandeld, met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert voor het primair ten laste gelegde vrijspraak, nu geen sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood. Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte op aangever is afgerend en met het zakmes in zijn hand een zwaaiende beweging heeft gemaakt richting het hoofd van aangever. Uit deze handeling kan niet worden afgeleid dat verdachte ten tijde van de gedraging de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood van het slachtoffer bewust zou hebben aanvaard.
De officier van justitie acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Op de terechtzitting waren de twee littekens op de kaak en bij de haarlijn van het slachtoffer duidelijk zichtbaar, waardoor voldaan is aan de vereisten die de jurisprudentie stelt aan een bewezenverklaring van zwaar lichamelijk letsel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit vrijspraak van de gehele tenlastelegging. De raadsman voert ten aanzien van het primair ten laste gelegde aan dat verdachte geen opzet had op de levensberoving. Daarnaast voert de raadsman ook ten aanzien van het subsidiair, meer subsidiair en uiterst subsidiaire aan dat verdachte handelde uit zelfverdediging, waardoor sprake is van noodweer. Op basis van de stukken in het dossier wordt duidelijk dat aangever een gebroken fles als wapen heeft gebruikt en hiermee dreigend op verdachte afkwam. Verdachte maakte vervolgens een zwaaiende beweging met het mes, om aangever op afstand te houden. Verdachte zag op dat moment geen andere uitweg. Hoewel verschillende getuigen elkaar tegenspreken, past het scenario dat verdachte zichzelf heeft verdedigd tegen het slachtoffer het beste bij de stukken in het dossier. De verdediging voert tot slot nog aan dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel, omdat er onvoldoende medische informatie over de snijwonden beschikbaar is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak poging doodslag
De rechtbank spreekt verdachte vrij van poging doodslag (
primair) en licht dit als volgt toe.
Voor beantwoording van de vraag of sprake is van poging doodslag dient de rechtbank te beoordelen of sprake was van (voorwaardelijk) opzet bij verdachte. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier het overlijden van het slachtoffer – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank oordeelt dat in onderhavig geval niet kan worden vastgesteld of sprake was van een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden door het handelen van verdachte. Weliswaar blijkt uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting dat verdachte een mes in zijn hand had en het slachtoffer hiermee twee keer heeft geraakt. Het slachtoffer heeft hierdoor twee snijwonden opgelopen: een op zijn kaak en een op de haargrens op zijn hoofd. De rechtbank overweegt echter dat onvoldoende informatie voorhanden is over de manier waarop en met hoeveel kracht verdachte heeft uitgehaald richting het slachtoffer, terwijl met name de kracht van belang is om vast te kunnen stellen of een aanmerkelijke kans op overlijden heeft bestaan. De snijwonden zijn gehecht en operatief ingrijpen is niet nodig geweest. De rechtbank kan ook uit de beschrijving van de verwondingen niet afleiden dat die aanmerkelijke kans heeft bestaan.
De rechtbank is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer. De rechtbank zal verdachte daarom van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
Vrijspraak zware mishandeling
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of sprake is van zware mishandeling
(subsidiair).Voor een bewezenverklaring van dit ten laste gelegde feit dient de rechtbank te beoordelen of sprake is van zwaar lichamelijk letsel in juridische zin.
Aangever heeft ten gevolge van het handelen van verdachte op zijn voorhoofd een snijwond van 2 centimeter en op zijn kaaklijn een snijwond van circa 5 centimeter opgelopen. Deze snijwonden zijn in het ziekenhuis gehecht. De restschade betreft de littekens op de kaaklijn en op de haargrens van het hoofd van aangever. Eén van de littekens betreft een zichtbaar, maar niet bijzonder opvallend, litteken op de kaaklijn in de vorm van een streep(je). Het tweede litteken bevindt zich onder het haar van aangever en is zichtbaar indien het haar aan de kant wordt geschoven.
Bij de beantwoording van de vraag of dergelijk letsel kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel heeft de rechtbank in aanmerking genomen de aard van het letsel, de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op volledig herstel. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder gelet op de bij aangever geconstateerde restschade, te weten de twee littekens op het hoofd, het uiterlijk en de ernst van deze littekens en de daarmee samenhangende mate waarin deze littekens het gezicht van aangever ontsieren. In het licht van het vorenstaande, en met name gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de mate waarin de littekens het gezicht van aangever ontsieren, is de rechtbank van oordeel dat het bij aangever geconstateerde letsel niet aangemerkt kan worden als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het subsidiair ten laste gelegde.
Bewijsmiddelen [1] : poging zware mishandeling
Verdachte heeft op de terechtzitting van 20 september 2022 onder meer het volgende verklaard:
Ik had inderdaad een klein Zwitsers zakmes bij me en heb het slachtoffer hiermee twee keer geraakt in zijn gezicht of hals. [2]
Aangever [slachtoffer] heeft onder meer het volgende verklaard:
Op zondag 8 augustus 2021 omstreeks 01:00 uur bevond ik mij bij de Oudegracht, onderaan de trap ter hoogte van het restaurant Winkel van Sinkel.
Vervolgens zag ik dat man 1 met versnelde pas op mij af kwam lopen met een mes in zijn rechterhand. Ik zag dat dit een rode zakmes was. Vervolgens zag ik dat hij met dat mes uithaalde in de linkerkant van mijn gezicht.
Vervolgens veegde ik met mijn linkerhand langs de linkerkant van mijn onderkaak. Ik zag veel bloed op mijn hand.
Ook hebben ze een wond bovenop mijn hoofd aan de linkerkant gehecht. Daar bleek ik namelijk ook een snijwond te hebben. [3]
Uit de medische verklaring van 8 augustus 2021 blijkt het volgende:
1. snijwond behaarde hoofdhuid boven li wenkbrauw ong 2 cm. Gehecht met 3x 5.0
1. snijwond li kaak ong 5 cm. Gehecht met 5.0 [4]
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte zich op 8 augustus 2021 schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van aangever. Door het maken van steekbewegingen met een mes in het gezicht/op het hoofd van een ander heeft verdachte immers de aanmerkelijke kans aanvaard op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. Het gebruik van een mes in het gezicht kan blijvend ontsierende littekens veroorzaken waarmee een slachtoffer en buitenstaanders dagelijks geconfronteerd worden. Ook kan het gebruik van een mes maken dat een ziekenhuisopname moet volgen of operatief ingrijpen noodzakelijk wordt.
Ter terechtzitting heeft de raadsman overeenkomstig zijn pleitnota aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank is anders dan de verdediging van oordeel dat de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk zijn geworden.
De rechtbank gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Op 8 augustus 2021 waren verschillende personen, waaronder verdachte en aangever, aanwezig in een tunneltje in de buurt van de Oudegracht in Utrecht. Er ontstond een ruzie tussen verdachte en aangever. Uit de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] blijkt dat aangever een kapot flesje in zijn handen had en hiermee richting verdachte rende. In zoverre wordt de verklaring van verdachte, ondersteund door andere bewijsmiddelen. Uit de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] blijkt echter ook dat aangever hierna door hen werd tegengehouden en was gekalmeerd, en dat verdachte het kapotte flesje niet langer in zijn hand had omdat hij het al had weggegooid. Ook getuige [getuige 3] verklaart dat hij aangever en verdachte uit elkaar heeft gehaald. Alle drie deze getuigen verklaren dat verdachte hierna, juist op het moment dat aangever gekalmeerd was, op aangever af kwam met een mes in zijn hand en hem in zijn gezicht/ op zijn hoofd raakte.
Op basis van voornoemde omstandigheden stelt de rechtbank vast dat op het moment dat verdachte met het mes op aangever afkwam, er geen sprake meer was van een onmiddellijk dreigend gevaar waartegen verdachte zich met een mes mocht verweren. Aangever was al tegengehouden en het flesje was weggegooid. De rechtbank oordeelt dan ook dat de aanranding niet ogenblikkelijk was, waardoor verdachte zich niet gerechtvaardigd mocht verdedigen. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
meer subsidiair:
op 8 augustus 2021 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer] meermalen met een mes, in/op/tegen diens hoofd en/of hals te steken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Meer subsidiair: poging tot zware mishandeling

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om bij het opleggen van de straf rekening te houden met de rol van aangever en het ontbreken van relevante justitiële documentatie. De verdediging verzoekt daarnaast om aansluiting te zoeken bij de LOVS en een straf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank heeft gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De oriëntatiepunten gaan voor
een zware mishandeling met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen)uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden.
8.3.1.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van slachtoffer [slachtoffer] . Hij heeft met een mes twee maal uitgehaald naar het hoofd/het gezicht van het slachtoffer en hem daarbij twee keer geraakt. Het slachtoffer heeft hierdoor twee snijwonden opgelopen. Dit heeft een litteken op de kaak en een litteken op de haargrens op het hoofd van het slachtoffer tot gevolg gehad. De rechtbank merkt hierbij op dat de situatie grenst aan een poging doodslag, nu verdachte met een mes heeft uitgehaald richting hoofd/nek/gezicht van het slachtoffer. Dit benadrukt de ernst van het feit en de rechtbank rekent dit verdachte aan. Daarnaast neemt de rechtbank in strafverzwarende zin mee dat verdachte tijdens het uitgaan in de nachtelijke uren een mes bij zich had. Het dragen en gebruik van een mes tijdens het uitgaan levert een onveilige situatie op voor anderen die toevallig op dezelfde plek zijn en niet uit zijn op ruzie, maar juist op een plezierige avond. Door zijn handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft daar niet alleen fysiek maar ook psychisch nog steeds last van, zoals ook blijkt uit zijn slachtofferverklaring.
8.3.2.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel justitiële documentatie (strafblad) van verdachte van 22 december 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet recent is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank neemt dit in strafverzwarende noch in strafverminderende zin mee.
8.3.3.
Conclusie
Gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan kan met geen andere strafmodaliteit worden volstaan dan met een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank zal daarom een gevangenisstraf aan verdachte opleggen. De rechtbank komt tot een andere straf dan door de officier van justitie geëist, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met het aftrek van het reeds ondergane voorarrest, passend en geboden.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 4.050,16. Dit bedrag bestaat uit € 50,16 materiële schade en € 4.000 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat hele vordering dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij-niet ontvankelijk dient te worden verklaard, gelet op de gevorderde vrijspraak. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, gelet op het eigen aandeel van de benadeelde partij. Meer subsidiair dient de vordering gematigd te worden, gelet op de aard en de gevolgen van het letsel.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij schade heeft ondervonden ten gevolge van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank wijst de gevorderde materiële schade van € 50,16 geheel toe, gelet op de onderbouwing en de stukken uit het dossier.
De benadeelde partij heeft immateriële schade gevorderd. Uit hetgeen de benadeelde partij naar voren heeft gebracht leidt de rechtbank af dat het feit een grote impact heeft gehad op de benadeelde partij en dat hij zowel lichamelijk als geestelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank zal gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid en acht een bedrag van € 2.000,- aan immateriële schade billijk en wijst dit bedrag toe.
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.050,16 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 30 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het
primairen
subsidiairten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
  • verklaart het
  • verklaart hetgeen meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 2.050,16;
  • wijst de vordering voor het overige af;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] voor het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 2.050,16 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 30 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.O. Zuurmond, voorzitter, mrs. G. Schnitzler en I.G.C. Bij de Vaate, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Visser, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 oktober 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 augustus 2021 te Utrecht
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer]
opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp voorwerp, meermalen in/op/tegen diens hoofd en/of hals heeft gestoken en/of geduwd en/of geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 augustus 2021 te Utrecht
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere blijvende littekens in het gezicht en/of op het hoofd, heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen met een mes, althans een scherp voorwerp, in/op/tegen diens hoofd en/of hals te steken en/of te duwen en/of te slaan en/of te raken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 augustus 2021 te Utrecht
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer] meermalen met een mes, althans een scherp voorwerp, in/op/tegen diens hoofd en/of hals te steken en/of te duwen en/of te slaan en/of te raken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
uiterst subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 augustus 2021 te Utrecht
[slachtoffer] heeft mishandeld
door die [slachtoffer] meermalen met een mes, althans een scherp voorwerp, in/op/tegen diens hoofd en/of hals te steken en/of te duwen en/of te slaan en/of te raken,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere blijvende littekens in het gezicht en/of op het hoofd ten gevolge heeft gehad.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 8 november 2021 en 20 juni 2022, genummerd PL0900-2021252751, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 141. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal ter terechtzitting van 20 september 2022.
3.Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] van 8 augustus 2021, pagina 15.
4.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring van 8 augustus 2021, pagina 37.