ECLI:NL:RBMNE:2022:395

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
UTR 21/5061
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake ongeldigverklaring rijbewijs door vergissing in cursusdatum

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs door de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Het CBR had het rijbewijs ongeldig verklaard omdat verzoeker niet was verschenen op de eerste cursusdag van een opgelegde educatieve maatregel (EMG-cursus) over verantwoord rijgedrag. Verzoeker stelde dat hij zich had vergist in de datum van de cursus en dat deze vergissing geen geldige reden voor verhindering was volgens het CBR.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, omdat verzoeker een spoedeisend belang had bij het behouden van zijn rijbewijs voor zijn werk als netwerkmonteur. De rechter oordeelde dat het CBR niet voldoende had aangetoond dat verzoeker niet had meegewerkt aan de cursus, aangezien verzoeker had aangegeven dat hij per ongeluk de datum verkeerd had genoteerd. De voorzieningenrechter concludeerde dat er een redelijke kans was dat het bezwaar van verzoeker zou slagen en schorste het bestreden besluit tot zeven dagen na de beslissing op bezwaar. Tevens werd bepaald dat het CBR het door verzoeker betaalde griffierecht moest vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de omstandigheden rondom de geldigheid van redenen voor afwezigheid bij verplichte cursussen en de noodzaak voor het CBR om adequaat te onderzoeken of er sprake is van een geldige reden van verhindering. De voorzieningenrechter merkte op dat verzoeker zijn rijbewijs nodig had voor zijn werk en dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs ernstige gevolgen voor hem zou hebben.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/5061

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 februari 2022

in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. P.A van Leerdam).

Procesverloop

In het besluit van 9 december 2021 heeft verweerder het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard (het primaire besluit).
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Verzoeker is telefonisch verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Voorlopige voorziening
1. De voorzieningenrechter van de rechtbank kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Bij het nemen van een beslissing op een verzoek tot voorlopige voorziening speelt een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Voordat kan worden toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening moet worden beoordeeld of verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Verzoeker voert aan dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk en zijn inkomen. Hierin ziet de voorzieningenrechter voldoende reden om spoedeisend belang aan te nemen.
3. Verzoeker verzoekt om een voorziening waardoor hij zijn rijbewijs kan houden tot er een nieuwe datum is om de opgelegde cursus te volgen. De voorzieningenrechter vat dit op als een verzoek om het primaire besluit te schorsen.
Bestreden besluit
4. Aan verzoeker is op 19 augustus 2020 een EMG-cursus [1] over verantwoord rijgedrag opgelegd. Verweerder heeft verzoeker uitgenodigd voor de EMG-cursus en verzoeker er op gewezen dat het rijbewijs ongeldig zou worden verklaard als hij niet meewerkt aan de cursus. Nu verzoeker niet op de eerste cursusdag is verschenen, heeft hij volgens verweerder niet de vereiste medewerking aan de cursus verleend. Daarom heeft verweerder het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard totdat verzoeker de opgelegde cursus heeft gevolgd.
Gronden verzoek
5. Verzoeker voert aan dat hij per ongeluk de datum van zijn eerste cursusdag verkeerd heeft opgeschreven. Er is volgens verzoeker sprake van een vergissing en niet van onwil of onvoldoende medewerking. Zonder rijbewijs heeft verzoeker geen werk en inkomen. Ter zitting heeft verzoeker nader toegelicht dat hij een eigen bedrijf heeft. Hij is netwerkmonteur voor netwerkbeheerders en hij heeft zijn rijbewijs nodig omdat hij voor opdrachten door heel Nederland moet rijden.
Belangrijkste vraag
6. Vast staat dat verzoeker niet op de eerste cursusdag van de opgelegde cursus over verantwoord rijgedrag is verschenen. Als reden heeft verzoeker daarvoor gegeven dat hij de datum van zijn cursusdag niet goed heeft opgeschreven in zijn agenda. Hij had, nadat verweerder de cursus aanvankelijk had verplaatst vanwege de toen geldende corona-lockdown, als eerste dag 13 december 2021 genoteerd, in plaats van 3 december 2021. Volgens verweerder is dit geen geldige reden voor het niet verschijnen op de cursusdag. De belangrijkste vraag die de voorzieningenrechter moet beantwoorden is of verweerder heeft kunnen stellen dat er geen geldige reden is voor het niet verschijnen bij de cursus zodat verzoeker niet heeft meegewerkt aan de cursus. Als verzoeker niet heeft meegewerkt aan de cursus moet verweerder het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaren op grond van de wet. [2] In de bijlage bij deze uitspraak is een overzicht van de relevante wet- en regelgeving gevoegd.
Oordeel van de voorzieningenrechter
7. De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat verweerder niet heeft kunnen stellen dat verzoeker niet heeft meegewerkt aan de opgelegde cursus. De voorzieningenrechter legt hieronder uit waarom.
8. Verzoeker was bij de eerste geplande cursusdag in maart 2021 naar eigen zeggen aanwezig op de cursuslocatie. Toen bleek dat de cursus niet doorging en de cursus op andere dagen ingepland werd, heeft verzoeker de nieuwe cursusdagen in zijn agenda genoteerd. De eerste cursusdag heeft verzoeker per ongeluk op een verkeerde datum in zijn agenda genoteerd. Deze gang van zaken heeft verweerder niet betwist. Verweerder heeft hierover op zitting enkel gesteld dat het uitgangspunt is dat een vergissing
nooiteen geldige reden is voor het niet verschijnen bij de cursus over verantwoord rijgedrag.
9. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter vormt het uitgangspunt van verweerder geen redelijke uitleg van de wet. Op grond van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) [3] moet degene aan wie een EMG-cursus is opgelegd meewerken aan het volgen van de cursus. In de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (Regeling) is nader uitgewerkt in welke gevallen sprake is van het niet verlenen van medewerking. [4] Daarin is onder meer bepaald dat iemand niet meewerkt als diegene niet binnen de door verweerder gestelde termijn meewerkt aan de educatieve maatregel zonder dat daarvoor naar het oordeel van verweerder een geldige reden van verhindering is opgegeven. [5] In de Regeling is niet verder uitgewerkt wat onder een geldige reden van verhindering wordt verstaan.
Het Reglement rijbewijzen bepaalt dat verweerder, wanneer blijkt dat iemand niet aanwezig is bij de EMG-cursus, zo snel mogelijk een nieuwe datum voor de EMG-cursus, tenzij naar het oordeel van verweerder geen sprake is van een geldige reden van verhindering. [6] In Hoofdstuk VI van het Reglement rijbewijzen, dat gaat over de uitvoering van de EMG, is de ‘geldige reden’ niet verder uitgewerkt. Verweerder hanteert hiervoor ook geen beleid, zodat hij dit van geval tot geval zal moeten onderzoeken. Indien verweerder zich hierop beroept zal hij aannemelijk moeten maken dat
geensprake is van een geldige reden van verhindering. De voorzieningenrechter merkt op dat verweerder hierbij een ruime beoordelingsruimte toekomt, maar die beoordelingsruimte is niet onbegrensd. Er moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter nog wel enig verband bestaan tussen de opgegeven reden van afwezigheid en het ‘niet meewerken’ als bedoeld in de wet. Indien moet worden aangenomen dat sprake is van een onschuldige vergissing, dan is dat verband naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet langer aanwezig.
Alleen als aannemelijk is dat geen geldige reden van verhindering is opgegeven, is verweerder verplicht het rijbewijs ongeldig te verklaren.
10. De voorzieningenrechter begrijpt dat verweerder van mening is dat hij er alles aan gedaan heeft om verzoeker te informeren over de datum van de cursus en over de grote gevolgen (ongeldig verklaring van het rijbewijs) wanneer iemand niet verschijnt. Vast staat ook dat verweerder, nadat de cursus van maart 2021 was geannuleerd, verzoeker in juli 2021 slechts éénmaal heeft geïnformeerd over de nieuwe datum voor de cursus.
11. De voorzieningenrechter acht het niet onaannemelijk dat verzoeker de intentie had om mee te doen aan de cursus. Verweerder heeft verzoekers stelling dat hij in maart 2021 naar de cursuslocatie was gekomen niet nader onderzocht en ook niet gemotiveerd betwist. Ook acht de voorzieningenrechter niet onaannemelijk dat iemand zich kan vergissen over de datum 3 of 13 december. Dat verzoeker zich heeft vergist, heeft verweerder ook niet betwist. Tussen het moment van de uitnodiging voor de cursus en 3 december zat een periode van bijna zes maanden. Het is in de context van het voorgaande niet onaannemelijk dat in dit geval sprake is van een onschuldige vergissing. Verweerder is er dus vooralsnog niet in geslaagd aannemelijk te maken dat verzoeker geen geldige reden heeft opgegeven voor zijn afwezigheid bij de eerste cursusdag. Verweerder moet dit in bezwaar nader onderzoeken. Gelet op het voorgaande heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen.
Belangenafweging en conclusie
12. De voorzieningenrechter zal vervolgens een belangenafweging maken. Voor de vraag of het primair besluit moet worden geschorst vindt de voorzieningenrechter van belang dat verweerder er een lange tijd vanuit is gegaan dat verzoeker de opgelegde cursus ging doen, terwijl er een vermoeden van onvoldoende rijvaardigheid bestaat jegens verzoeker. Tussen de het moment van het opleggen van de EMG en het moment van de (uitgestelde) cursus lag een periode van ruim vijftien maanden. Gedurende deze periode heeft verweerder het rijbewijs van verzoeker niet ongeldig verklaard. De reden voor de ongeldigverklaring van het rijbewijs is verzoekers afwezigheid bij de eerste cursusdag, waarover deze uitspraak gaat. Ook is van belang dat verzoeker zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn eigen onderneming. De voorzieningenrechter ziet in de genoemde omstandigheden aanleiding om het bestreden besluit te schorsen tot zeven dagen na de beslissing op bezwaar. Verzoekers rijbewijs is dus met onmiddellijke ingang weer geldig. Verweerder dient er voor te zorgen dat verzoekers rijbewijs aan hem wordt teruggegeven.
13. Deze uitspraak betekent ook dat verzoeker aan zet is om er voor te zorgen dat hij het vermoeden van onvoldoende rijvaardigheid wegneemt. Met andere woorden: verzoeker moet nog altijd meewerken aan het doen van de EMG-cursus. Als verweerder van mening is dat verzoeker na deze uitspraak geen medewerking verleent, of als verweerder nader onderzoekt en motiveert waarom verzoeker in de voorgaande periode niet heeft meegewerkt, dan staat het verweerder vrij om ook zo te besluiten in de beslissing op bezwaar. Verweerder kan ook, als zich nieuwe feiten of omstandigheden voordoen, de voorzieningenrechter verzoeken om de voorziening op te heffen. Dat zou kunnen betekenen dat het rijbewijs alsnog ongeldig wordt. Op basis van de toelichting ter zitting gaat de voorzieningenrechter er echter vanuit dat verzoeker de EMG-cursus op korte termijn zal volgen.
14. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot zeven dagen na de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoeker vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.A. Wilpstra-Foppen, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 2 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: wet- en regelgeving.

Wegenverkeerswet 1994

Artikel 132

1. Behoudens de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde uitzonderingen is diegene verplicht zijn medewerking te verlenen aan de opgelegde maatregel, die zich:
a. ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel a, dient te onderwerpen aan een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
b. ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel b, dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
2. Bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde medewerking besluit het CBR onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder. Het CBR bepaalt daarbij op welke categorie of categorieën van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven, de ongeldigverklaring betrekking heeft. Bij ministeriële regeling wordt vastgesteld in welke gevallen sprake is van het niet verlenen van medewerking. Als het niet verlenen van de vereiste medewerking wordt mede aangemerkt het niet voldoen van de kosten binnen de termijn of termijnen die is of zijn aangegeven bij het besluit waarbij de verplichting tot een van de hierna genoemde maatregelen is opgelegd, of het niet voldoen van de kosten op de in dat besluit aangegeven wijze, van:
a. de bij ministeriële regeling aangewezen educatieve maatregelen ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
b. het onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid, indien deze kosten op grond van artikel 133, vierde lid, voor rekening van betrokkene komen.
3. […]
4. De ongeldigverklaring is van kracht met ingang van de zevende dag na die waarop het besluit tot ongeldigverklaring aan de houder van het rijbewijs is bekend gemaakt.
5. […]

Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011

Artikel 9

Betrokkene verleent onder meer niet de vereiste medewerking aan de educatieve maatregel, indien hij:
a. […]
c. niet of niet binnen de door het CBR gestelde termijn meewerkt aan de educatieve maatregel zonder dat daarvoor naar het oordeel van het CBR een geldige reden van verhindering is opgegeven;

Artikel 14

1. Het CBR besluit tot oplegging van een educatieve maatregel gedrag en verkeer indien:
a. […]
b. ten aanzien van betrokkene als bestuurder van een motorrijtuig, niet zijnde een bromfiets of een rijbewijsplichtige landbouw- of bosbouwtrekker of een rijbewijsplichtig motorrijtuig met beperkte snelheid een overschrijding is geconstateerd van de toegestane maximumsnelheid met 50 kilometer of meer op wegen binnen de bebouwde kom;
c. […]
2. […]
3. Artikel 9 is van overeenkomstige toepassing.

Reglement rijbewijzen

Artikel 132

1. Zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de in artikel 130, eerste lid, van de wet bedoelde mededeling legt het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen betrokkene de verplichting op zich te onderwerpen aan een educatieve maatregel of maatregelen. Zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de volledige betaling van de kosten van de educatieve maatregel of maatregelen stelt het CBR het tijdstip waarop en de plaats waar betrokkene de opgelegde educatieve maatregel of maatregelen dient te ondergaan, vast. Het wijst daarbij tevens de tot toepassing van die maatregel of maatregelen bevoegde deskundigen aan.
2. Indien betrokkene niet op de vastgestelde tijd en plaats aanwezig is, worden zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van het afwezigheidsbericht tijd en plaats waarop betrokkene de hem opgelegde educatieve maatregelen dient te ondergaan, door het CBR opnieuw vastgesteld, tenzij naar het oordeel van het CBR geen sprake is van een geldige reden van verhindering.
3. Indien betrokkene niet op de vastgestelde tijd en plaats aanwezig is zonder dat van een geldige reden van verhindering blijkt, wordt daarvan door de aangewezen deskundige of deskundigen onverwijld mededeling gedaan aan het CBR.
4. De bevindingen van de met de toepassing van de educatieve maatregelen belaste deskundige of deskundigen worden zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken aan het CBR medegedeeld. Het CBR stelt op basis van die bevindingen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na de ontvangst ervan, vast of betrokkene aan de hem opgelegde verplichtingen heeft voldaan.

Voetnoten

1.Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer.
2.Op basis van artikel 132 van de Wegenverkeerswet in samenhang gelezen met artikel 132 van het Reglement rijbewijzen.
3.Artikel 132, eerste en tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994.
4.Artikel 14 in samenhang met artikel 9 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011.
5.Artikel 9, aanhef en onder c, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011.
6.Artikel 132, tweede lid, van het Reglement rijbewijzen.