ECLI:NL:RBMNE:2022:3948

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 januari 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 359
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet na buiten behandelingstelling door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht

In deze zaak heeft eiser op 29 mei 2020 een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht heeft deze aanvraag bij besluit van 1 juli 2020 buiten behandeling gesteld, omdat eiser niet de gevraagde gegevens had ingeleverd. Eiser ontving op 2 juni 2020 een verzoek om ontbrekende gegevens aan te leveren, waaronder een geldig identiteitsbewijs en financiële gegevens. Ondanks herhaalde verzoeken heeft eiser niet gereageerd op deze verzoeken, wat leidde tot het bestreden besluit van 9 december 2020 waarin het bezwaar van eiser ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft op 6 januari 2022 de zaak behandeld. Eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig, maar verweerder was vertegenwoordigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet binnen de gestelde termijn de gevraagde gegevens heeft overgelegd en ook niet heeft aangegeven dat hij meer tijd nodig had. De rechtbank oordeelt dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij de gevraagde gegevens wel had ingeleverd of dat hij redelijkerwijs niet over deze gegevens kon beschikken.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/359

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.H.F. de Jong),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: E.H. Siemeling).

Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 9 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2021 via Skype. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen met bericht van verhindering. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser heeft op 29 mei 2020 een aanvraag ingediend om bijstand ingevolge de Pw.
1.2.
Ter beoordeling van de aanvraag heeft verweerder bij brief van 2 juni 2020
eiser verzocht uiterlijk op 16 juni 2020 ontbrekende gegevens in te leveren, waaronder
een geldig Nederlands paspoort en/of identiteitskaart, een zorgverzekeringspolis of ander zorgverzekeringsbewijs, een brief waarin staat op welk adres hij elke nacht van de week overnacht, een volledig ingevuld formulier verblijfplaatsen van 19 mei 2020 tot en met 15 juni 2020 en afschriften van alle betaal- en spaarrekeningen, geregistreerd op naam van eiser, met alle bij- en afschrijvingen vanaf 1 januari 2020 tot en met 29 mei 2020. Daarbij is eiser erop gewezen dat het niet voldoen aan het gevraagde kan leiden tot buitenbehandelingstelling van de aanvraag.
1.3.
Omdat eiser niet op deze brief had gereageerd, is hij door verweerder bij brief van 16 juni 2020 in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen. Dit kon eiser doen door uiterlijk op
24 juni 2020 de gevraagde gegevens te verstrekken. Daarbij heeft verweerder eiser er nogmaals op gewezen dat zijn aanvraag buiten behandeling kan worden gesteld, wanneer hij de gevraagde informatie in de brief van 2 juni 2020 niet op tijd aanlevert. Eiser heeft ook op deze brief niet gereageerd.
2. Verweerder heeft met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de aanvraag van eiser buiten behandeling gesteld. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser niet de gevraagde gegevens heeft verstrekt. Ook heeft hij verweerder niet laten weten of hij meer tijd nodig had om de ontbrekende stukken te verstrekken.
3. Eiser is het niet eens met de beslissing van verweerder. Hij betoogt dat verweerder eraan voorbij gaat dat hij diverse zaken wel heeft ingeleverd en dat hij heeft toegelicht waarom hij de ontbrekende stukken niet heeft ingeleverd.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling gaat het bij een onvolledige of ongenoegzame aanvraag onder meer om het onvoldoende verstrekken van gegevens of bescheiden om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarvoor de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Vaststaat dat eiser niet binnen de gegeven hersteltermijn de bij brief van 2 juni 2020 gevraagde gegevens heeft overgelegd. Ook heeft eiser niet bij verweerder aangegeven dat hij meer tijd nodig had om de gevraagde gegevens te verstrekken. Niet in geschil is dat de gevraagde gegevens van belang zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder bevoegd was om de aanvraag om bijstand van
29 mei 2020 met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb buiten behandeling te stellen. Het betoog van eiser onder 3. maakt dit oordeel niet anders, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt welke gegevens hij zou hebben verstrekt en op welke wijze hij dat zou hebben gedaan. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat eiser in ieder geval geen schriftelijke stukken heeft aangeleverd. Voor zover eiser heeft bedoeld te zeggen dat hij redelijkerwijs niet over de gevraagde stukken kon beschikken, leidt dit ook niet tot een ander oordeel. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat eiser in het kader van een tweede aanvraag om bijstand de gevraagde stukken heeft overgelegd en inmiddels een bijstandsuitkering ontvangt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Gena, griffier. De beslissing is uitgesproken op 6 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.