ECLI:NL:RBMNE:2022:3938

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
30 september 2022
Zaaknummer
10026895
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verlenging ontruimingstermijn bedrijfsruimte afgewezen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 oktober 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarin [verzoekster] BV verzocht om verlenging van de ontruimingstermijn van een bedrijfsruimte. De ontruiming was eerder aangezegd door [verweeerster] en zou plaatsvinden op 6 juni 2022. [verzoekster] had een huurachterstand en verzocht om uitstel van de ontruiming, onder verwijzing naar investeringen in de bedrijfsruimte en de impact van de coronamaatregelen op de bedrijfsvoering. Tijdens de mondelinge behandeling zijn de belangen van beide partijen toegelicht. De kantonrechter oordeelde dat het verzoek van [verzoekster] moest worden afgewezen, omdat de verhuurder aannemelijk had gemaakt dat de huurder niet langer gebruik kon maken van de bedrijfsruimte vanwege wanbetaling. De kantonrechter stelde de ontruimingstermijn vast op 1 november 2022, waarbij werd opgemerkt dat [verzoekster] voldoende tijd had om de bedrijfsruimte te ontruimen. Tevens werd [verzoekster] veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 498,- aan salaris voor de gemachtigde van [verweeerster].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10026895 UE VERZ 22-239
Beschikking van 5 oktober 2022
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verzoekster] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. J. Groenewoud,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweeerster],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verweeerster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. S. Boes.

1.De procedure

1.1.
De procedure blijkt uit de volgende stukken in het dossier:
  • het verzoekschrift ingekomen op 29 april 2022;
  • het verweerschrift van [verweeerster] .
1.2.
Op 7 september 2022 heeft mr. D.C.P.M. Straver, kantonrechter, bijgestaan door mr. R.J.A. Quaedvlieg, griffier, de zaak mondeling behandeld. Namens [verzoekster] waren de heer [A] (directeur en eigenaar) en de heer [B] (bedrijfsleider) aanwezig, bijgestaan door de gemachtigde mr. J. Groenewoud. Namens [verweeerster] was de heer [C] (gemachtigde van [verweeerster] ) aanwezig, in bijzijn van de gemachtigden mr S. Boes en mr. [D] . Door of namens partijen zijn de standpunten toegelicht en is antwoord gegeven op vragen. Daarvan heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van [verweeerster] nog een uittreksel uit het KvK-register van [verzoekster] overgelegd.
1.4.
De kantonrechter heeft besloten dat vandaag op de zaak wordt beslist.

2.Waar het over gaat

2.1.
[verweeerster] heeft met ingang van 7 juni 1993 de bedrijfsruimte aan de [adres] te [plaats] (hierna: de bedrijfsruimte) verhuurd aan (voorheen) [onderneming 1] (hierna [onderneming 1] ), volgens het overgelegde uittreksel van de Kamer van Koophandel gaat het om een eenmanszaak die voor rekening van [E] werd gedreven. Als procuratiehouder staat vermeld [F] . Beiden zijn echter volgens het betreffende uittreksel niet meer in functie sinds 2 augustus 1993.
2.2.
[verzoekster] is een besloten vennootschap die is opgericht in januari 2018. Bestuurder is [onderneming 2] . [A] , kennelijk de zoon van [F] voornoemd, is directeur en enig aandeelhouder van [onderneming 2] .
2.3.
[verzoekster] is op enig moment de huur gaan betalen aan [verweeerster] voor het gebruik van de bedrijfsruimte. Beide partijen gaan ervan uit dat [verzoekster] is gaan huren onder dezelfde voorwaarden als daarvoor [onderneming 1] . Ten tijde van de mondelinge behandeling was er een huurachterstand.
2.4.
[verzoekster] is een vennootschap die zich bezighoudt met [.] .
2.5.
Bij brief van 24 februari 2022 heeft [verweeerster] de huurovereenkomst met [verzoekster] opgezegd en de ontruiming aangezegd tegen 6 juni 2022.
2.6.
In de civiele procedure onder zaaknummer 10018732 UC EXPL 22-5054 is [verzoekster] bij verstek veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde met betaling van de achterstand en de contractuele boeterente en de kosten.
2.7.
In deze verzoekschriftprocedure verzoekt [verzoekster] (ex artikel 7:230 a BW) om verlenging van de termijn waarbinnen de bedrijfsruimte moet worden ontruimd. Het verzoek is ingekomen op 29 juli 2022 en dat is binnen de termijn van 2 maanden na de datum waartegen ontruiming was aangezegd (6 juni 2022). Het verzoek is dus op tijd ingediend.

3.De beoordeling

3.1.
In de wet (artikel 7:230a lid 4 BW) staat dat de kantonrechter de ontruimingstermijn kan verlengen als het belang van de huurder door de ontruiming ernstiger worden geschaad dan die van de verhuurder bij voortzetting van het gebruik. Het verzoek tot verlenging van de ontruimingstermijn moet worden afgewezen als de verhuurder aannemelijk maakt dat van hem (onder andere) wegens wanbetaling niet gevergd kan worden dat de huurder nog langer de zaak gebruikt. De kantonrechter bepaalt de termijn waarbinnen ontruimd moet worden, als het verzoek om verlenging van de ontruimingstermijn wordt afgewezen.
3.2.
De kantonrechter is van oordeel dat het verzoek om verlenging van de ontruimingstermijn moet worden afgewezen en zal beslissen dat [verzoekster] de bedrijfsruimte moet ontruimen voor 1 november 2022. De kantonrechter zal hierna uitleggen hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
3.3.
Partijen hebben hun belangen als volgt toegelicht.
Het belang van [verzoekster] bij verlenging van de ontruimingstermijn
3.3.1.
[verzoekster] heeft geïnvesteerd in de bedrijfsruimte nadat hij die van zijn vader had overgenomen. Zo heeft zij in 2019 de kantoorruimte vernieuwd voor een bedrag van ruim € 20.000,-. Dat bedrag wil zij terug kunnen verdienen door langer gebruik te kunnen maken van de bedrijfsruimte.
3.3.2.
Beëindiging van het gebruik van het pand brengt de bedrijfsvoering van [verzoekster] rechtstreeks in gevaar, juist op een moment dat het financieel iets beter gaat met het bedrijf. [verzoekster] heeft op dit moment zo’n 20 werknemers in dienst. Die hebben dus een afgeleid belang bij voorzetting van de bedrijfsvoering.
3.3.3.
[verzoekster] is op zoek naar vervangende bedrijfsruimte, maar dat is op zo’n korte termijn niet te realiseren. Zij verwacht binnen een jaar wel vervangende bedrijfsruimte gevonden te hebben. Verzocht wordt rekening te houden met het feit dat het bedrijf er al 30 jaar zit.
Het belang van [verweeerster]
3.3.4.
Er is al langer sprake van een onregelmatige betaling van de huur en de huurachterstand bedraagt op dit moment drie maanden. [verweeerster] vreest dat bij een voortgezet gebruik van de bedrijfsruimte door [verzoekster] de huurachterstand alleen maar zal toenemen.
3.3.5.
Het vertrouwen in de huurder is bovendien weg. Niet duidelijk is wat de bedrijfsvoering precies inhoudt en er kunnen geen goed afspraken met [verzoekster] worden gemaakt.
3.4.
Over de door [verzoekster] aangedragen belangen overweegt de kantonrechter het volgende.
3.4.1.
Partijen gaan ervan uit dat op de rechtsverhouding die tussen hen bestaat dezelfde voorwaarden gelden als in de huurovereenkomst tussen [verweeerster] en [onderneming 1] staan vermeld. Aanknopingspunten dat [verzoekster] de bedrijfsvoering van [onderneming 1] heeft overgenomen zijn er niet. Er is geen akte overgelegd tussen [onderneming 1] en [verzoekster] waaruit blijkt dat de activa en/of passiva zijn overgenomen en er is geen indeplaatsstelling van [verzoekster] in de huurovereenkomst met [onderneming 1] geweest. Zelfs de aard van de relatie tussen [onderneming 1] en [verzoekster] is onduidelijk. Volgens de indirect bestuurder van [verzoekster] was [onderneming 1] een vennootschap die tot 2018 door zijn vader werd gedreven, maar dat kan niet uit de overgelegde gegevens van de Kamer van Koophandel worden afgeleid. De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat [verzoekster] pas drie jaar ter plaatse een bedrijf voert.
3.4.2.
Uit het overgelegde uittreksel van de Kamer van Koophandel kan niet worden afgeleid dat bij [verzoekster] 20 werknemers in dienst zijn. Daarop staat namelijk bij het aantal werknemers “0” vermeld. Bij de mondelinge behandeling heeft de indirect bestuurder van [verzoekster] toegelicht dat hij een uitzendbureau heeft, maar ook een uitzendbureau zal werknemers in dienst hebben.
3.4.3.
[verzoekster] heeft niet onderbouwd dat de bedrijfsvoering ernstig te lijden heeft gehad onder de coronamaatregelen, waardoor financiële problemen zijn ontstaan en dat er nu weer licht aan de horizon is. [verzoekster] heeft alleen toegelicht dat zij werkzaam is in de [..] . Niet is toegelicht dat het gehuurde voor [verzoekster] niet bruikbaar is geweest vanwege coronamaatregelen.
3.4.4.
Ten slotte is niet aannemelijk geworden dat [verzoekster] € 20.000,00 in de bedrijfsruimte heeft geïnvesteerd. Daarvoor heeft ze overigens ook geen toestemming gevraagd aan [verweeerster] .
3.4.5.
De conclusie is dat [verzoekster] haar belangen onvoldoende heeft onderbouwd.
3.5.
Tegenover het niet onderbouwde belang van [verzoekster] staat het gerechtvaardigd belang van [verweeerster] om een huurder te hebben waarin zij vertrouwen heeft en die op tijd aan zijn betalingsverplichtingen voldoet. [verzoekster] heeft voor wat betreft de huurachterstand nog aangevoerd dat [verweeerster] gehouden zou zijn geweest [verzoekster] te compenseren voor haar verlies aan verdiencapaciteit en [verzoekster] gerechtigd zou zijn geweest een gedeelte van de huur onbetaald te laten zoals ze heeft gedaan, vanwege de coronamaatregelen. Zoals hiervoor (zie punt 3.4.3.). is overwogen is echter niet aannemelijk geworden dat [verzoekster] recht zou hebben gehad op huurprijsvermindering.
3.6.
De kantonrechter gaat er dus vanuit dat er een huurachterstand bestaat van in ieder geval twee maanden (tussen partijen is in geschil of ook een derde maand onbetaald is gelaten). [verweeerster] heeft daarnaast voldoende onderbouwd dat [verzoekster] stelselmatig de huur niet tijdig heeft betaald.
Conclusie
3.7.
Het verzoek van [verzoekster] zal gelet op het voorgaande worden afgewezen en de kantonrechter zal het tijdstip van ontruiming in redelijkheid vaststellen op 1 november 2022. Dat geeft [verzoekster] voldoende tijd de bedrijfsruimte te ontruimen. [verzoekster] heeft namelijk al vanaf de opzegging van de huurovereenkomst rekening kunnen houden met deze te nemen beslissing en daarop kunnen anticiperen.
Proceskosten
3.8.
[verzoekster] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Voor wat betreft het salaris gemachtigde wordt aangesloten bij tweemaal het salaris gemachtigde van € 249 (overig verzoek), dus € 498,-.
Nakosten
3.9.
De door [verweeerster] gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar op de wijze als in het dictum is vermeld.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst het verzoek van [verzoekster] af;
4.2.
stelt het tijdstip van de ontruiming van de bij [verzoekster] in gebruik zijnde bedrijfsruimte aan [adres] te [plaats] vast op 1 november 2022;
4.3.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten, aan de zijde van [verweeerster] tot deze beschikking begroot op € 498,- aan salaris gemachtigde;
4.4.
veroordeelt [verzoekster] , indien niet binnen 14 dagen na aanschrijving vrijwillig volledig aan dit vonnis wordt voldaan, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op een half punt van het toepasselijke liquidatietarief, met een maximum van € 124,00 aan salaris gemachtigde;
Deze beschikking is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver, kantonrechter, en in aanwezigheid van de griffier uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 oktober 2022.