Op 7 februari 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak tussen eiseres, de eigenaar van twee onroerende zaken, en de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats]. Eiseres had bezwaar aangetekend tegen de WOZ-waardes die door de gemeente waren vastgesteld voor het belastingjaar 2020. De waardes waren vastgesteld op € 57.000,- voor object 1 en € 169.000,- voor object 2, gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2019. Eiseres stelde dat deze waardes te hoog waren en verwees naar een eerdere procedure waarin de rechtbank de WOZ-waarde voor beide objecten had verlaagd.
Tijdens de digitale zitting op 5 januari 2022 erkende de verweerder dat de WOZ-waardes niet juist waren en stelde nieuwe waardes voor: € 15.750,- voor object 1 en € 47.250,- voor object 2. Eiseres stemde in met deze nieuwe waardes, wat leidde tot overeenstemming tussen partijen. De rechtbank concludeerde dat de beroepen gegrond moesten worden verklaard, en vernietigde de eerdere uitspraken op bezwaar.
De rechtbank bepaalde dat de nieuwe WOZ-waardes moesten worden vastgesteld en dat de aanslagen onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig moesten worden verminderd. Tevens werd bepaald dat de gemeente het door eiseres betaalde griffierecht van € 720,- diende te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.