ECLI:NL:RBMNE:2022:3910
Rechtbank Midden-Nederland
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een planschadeverzoek met betrekking tot de bouw van een afscheidshuis in afwijking van het bestemmingsplan
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 september 2022 uitspraak gedaan over een planschadeverzoek van eiser, dat door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort was afgewezen. Het college had in zijn besluit van 10 november 2020 en het daaropvolgende besluit van 18 juni 2021, waarin het bezwaar van eiser ongegrond werd verklaard, de afwijzing van het planschadeverzoek gemotiveerd op basis van een advies van [adviesbureau]. Dit advies concludeerde dat de waardevermindering van de woning van eiser, als gevolg van de omgevingsvergunning voor de bouw van een afscheidshuis, binnen het normale maatschappelijke risico valt. De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een zitting waar zowel eiser als de gemachtigde van het college aanwezig waren. Na de behandeling heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.
De rechtbank overwoog dat de taxatie van de woning door [adviesbureau] op een juiste manier was uitgevoerd en dat de schade, die was getaxeerd op € 18.000,-, niet onredelijk was. Eiser had aangevoerd dat de taxatie niet zorgvuldig was, omdat deze door slechts één taxateur was verricht zonder referentieobjecten. De rechtbank oordeelde echter dat het praktisch moeilijk uitvoerbaar is om vergelijkbare referentieobjecten te vinden en dat de taxateur voldoende kennis en kunde had om de schade te begroten.
Daarnaast werd de beroepsgrond van eiser over het normale maatschappelijke risico verworpen. De rechtbank stelde vast dat de ontwikkeling van het afscheidshuis past binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en dat eiser rekening had moeten houden met deze ontwikkeling. De rechtbank concludeerde dat het college het advies van [adviesbureau] redelijkerwijs ten grondslag heeft mogen leggen aan zijn besluitvorming. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en oordeelde dat het college geen proceskosten hoefde te vergoeden.