ECLI:NL:RBMNE:2022:3901

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 september 2022
Publicatiedatum
29 september 2022
Zaaknummer
543478 / HA RK 22-174
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingszaak tegen rechters in strafzaak met verzoeker als verdachte

In deze wrakingszaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 16 september 2022 uitspraak gedaan op het verzoek van de verdachte, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. R.D.A. van Boom, om de rechters N.P.J. Janssens, E.W.A. Vonk en M.E. Dekker te wraken. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de afwijzing door de rechtbank van een verzoek van de raadsman om de zitting van 17 augustus 2022 een regiekarakter te geven. De rechtbank oordeelde dat de motivering van de afwijzing geen blijk gaf van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de raadsman niet tijdig was begonnen met de voorbereiding van de inhoudelijke behandeling en dat de rechtbank voldoende gelegenheid had geboden voor het indienen van onderzoekswensen. De wrakingskamer heeft geoordeeld dat de vrees voor partijdigheid van de rechters niet objectief gerechtvaardigd was. Het verzoek tot wraking is ongegrond verklaard, en verzoeker is in het overige niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. De procedure met parketnummer 16/130863-21 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 543478 / HA RK 22-174
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
16 september 2022
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
[verzoeker] ,
thans verblijvende in de [verblijfplaats] ,
(verder te noemen verzoeker),
advocaat mr. R.D.A. van Boom, te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het wrakingsverzoek gericht tegen mrs. N.P.J. Janssens, E.W.A. Vonk en M.E. Dekker;
- de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van mrs. N.P.J. Janssens, E.W.A. Vonk en M.E. Dekker.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 2 september 2022 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is namens verzoeker aanwezig mr. J.C. Reisinger, die waarneemt voor mr. R.D.A. van Boom. Mr. Reisinger heeft laten weten dat verzoeker niet zal verschijnen. De gewraakte rechters en de officier van justitie zijn met bericht van verhindering niet verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Bij de afdeling strafrecht van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, is een strafzaak onder parketnummer 16/130863-21 aanhangig. In die strafzaak is verzoeker verdachte. Op 17 augustus 2022 stond de inhoudelijke behandeling van deze zaak gepland met mrs. N.P.J. Janssens, E.W.A. Vonk en M.E. Dekker (hierna: de rechters) als behandelend rechters.
2.2.
Verzoeker heeft aanleiding gevonden om de rechters te wraken en hij heeft daar het volgende aan ten grondslag gelegd.
Mr. Van Boom (hierna: de raadsman) heeft de rechtbank bij e-mail van 9 augustus 2022 verzocht om de zitting van 17 augustus 2022 een regiekarakter te geven. Daarvoor heeft hij - kort gezegd - twee redenen gegeven. Ten eerste kon hij de zaak door persoonlijke omstandigheden niet voorbereiden, hoewel hij een tijdige en realistische planning had gemaakt. Ten tweede was de zaak nog niet gereed voor een inhoudelijke behandeling vanwege de onderzoekswensen van de verdediging. De rechtbank heeft bij e-mail van
11 augustus 2022 het verzoek van de raadsman afgewezen. Het gemotiveerde verzoek om aanhouding van de inhoudelijke behandeling is - in de kern - gebaseerd op overmacht c.q. onvoorziene (persoonlijke) omstandigheden van de raadsman. De rechtbank heeft de juistheid van deze overmacht in het midden gelaten, maar niettemin het verzoek om aanhouding van de inhoudelijke behandeling afgewezen. Uit de motivering van deze afwijzing blijkt bovendien - evident - het oordeel van de rechtbank dat:
1- de raadsman voorafgaand aan de gestelde onvoorziene (persoonlijke) omstandigheden
geentijdige en haalbare realistische planning had gemaakt. De rechtbank verwijt de raadsman in de kern dus dat hij te laat is begonnen met de voorbereiding van de inhoudelijke behandeling, terwijl daarvoor geen objectieve rechtvaardiging bestaat;
2- de raadsman tijdig voldoende ‘time and facilities’ is geboden maar hij
telaat is begonnen met de voorbereiding van de inhoudelijke behandeling. Daardoor kunnen overmacht c.q. de onvoorziene (persoonlijke) omstandigheden van de raadsman niet meer in de weg staan aan een inhoudelijke behandeling;
3- de verdediging (alleen) verantwoordelijk wordt gehouden voor het uitzonderlijke, lange en grillige procesverloop tot nu toe, terwijl de bepalende bijdrage aan dat grillige verloop van het Openbaar Ministerie in dit procesverloop evident is, maar niet wordt genoemd door de rechtbank.
Hiermee hebben zich uitzonderlijke omstandigheden voorgedaan die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechters in deze zaak jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees voor vooringenomenheid bij de rechters objectief gerechtvaardigd is, aldus verzoeker.
2.3.
De rechters hebben niet berust in de wraking. In hun schriftelijke reactie stellen zij zich op het volgende standpunt. De raadsman heeft de rechtbank op 9 augustus 2022 verzocht om hem op voorhand te laten weten dat de rechtbank de zaak niet inhoudelijk gaat bespreken, maar dat in plaats daarvan de onderzoekswensen en het verdere verloop van de zaak zullen worden besproken. Het was in de ogen van de rechters niet een regulier verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak, in welke vorm dan ook. Op deze interpretatie van het verzoek heeft de rechtbank op 11 augustus 2022 gereageerd. De reactie van de rechtbank kan worden opgevat als een voorlopige tussenbeslissing. De inhoud of de juistheid van die beslissing kan geen grond voor wraking vormen en uit de motivering van die beslissing blijkt niet van enige vooringenomenheid of partijdigheid van de rechtbank. Dat de rechtbank de juistheid van de door de raadsman gestelde overmacht in het midden zou hebben gelaten, getuigt (juist) niet van enige vooringenomenheid of partijdigheid, aldus de rechters.
2.4.
De officier van justitie heeft schriftelijk kenbaar gemaakt geen standpunt in te nemen in het wrakingsverzoek.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 512 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
Persoonlijke vooringenomenheid bij de rechters tegenover verzoeker is niet gesteld of gebleken. Onderzocht moet daarom worden of uit het optreden van de rechters blijkt dat zij vooringenomen zijn of dat zij die schijn hebben gewekt. De wrakingskamer overweegt daartoe als volgt.
3.4.
Mr. Reisinger heeft ter zitting van de wrakingskamer aangegeven dat de in 2.2. onder 2 en 3 genoemde gronden niet meer aan het wrakingsverzoek ten grondslag worden gelegd. Dit betekent dat de wrakingskamer alleen zal beslissen op de in 2.2. onder 1 genoemde grond.
3.5.
De raadsman heeft ter zitting een toelichting gegeven op het wrakingsverzoek. De raadsman stelt dat de reden voor de wraking is gelegen in het feit dat de rechtbank het verzoek van de raadsman om van de zitting op 17 augustus 2022 een regiezitting te maken heeft afgewezen zonder daarbij acht te slaan op de onvoorziene (persoonlijke) omstandigheden die de raadsman kenbaar had gemaakt. Die omstandigheden waren zeer uitzonderlijk. De rechtbank heeft hierover echter niks gezegd in haar reactie en dat had de rechtbank wel moeten doen, aldus de raadsman. De beslissing om de inhoudelijke behandeling door te laten gaan, terwijl de raadsman duidelijk had gemaakt dat hij zich niet op een inhoudelijke behandeling kon voorbereiden, betekent dat verzoeker genoegen moet nemen met een raadsman die niet voldoende is voorbereid op een inhoudelijke behandeling van zijn zaak. Doordat de officier van justitie wel goed is voorbereid, wordt verzoeker benadeeld. De rechtbank had oog moeten hebben voor dit effect van haar beslissing. Verzoeker heeft door de beslissing van de rechtbank het gevoel naar de slachtbank te gaan. De beslissing van de rechtbank heeft daarom bij verzoeker de schijn van partijdigheid gewekt.
3.6.
De wrakingskamer overweegt dat mr. Reisinger hiermee een nieuwe grond aan het wrakingsverzoek heeft toegevoegd nu deze anders is dan de grond zoals die in het schriftelijke wrakingsverzoek is geformuleerd. De wet schrijft voor dat alle omstandigheden die leiden tot een wrakingsverzoek tegelijk moeten worden voorgedragen. Nieuwe omstandigheden worden alleen in de beoordeling betrokken als deze pas na indiening van het verzoek aan verzoeker bekend zijn geworden. De door mr. Reisinger toegevoegde grond was echter al bij het indienen van het schriftelijke wrakingsverzoek bekend. De wrakingskamer zal de later aangevoerde grond daarom niet in de beoordeling betrekken en verzoeker in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
3.7.
De vraag die bij de wrakingskamer voorligt is of dat wat verzoeker in zijn schriftelijke wrakingsverzoek naar voren heeft gebracht en zoals in 2.2. onder 1 weergegeven, de vrees van partijdigheid bij verzoeker kan hebben gewekt. De wrakingskamer overweegt daartoe het volgende.
3.8.
De beslissing van de rechtbank om het verzoek van de raadsman om de zitting van 17 augustus 2022 op voorhand een regiekarakter te geven, af te wijzen, is een procesbeslissing. Een als negatief ervaren procesbeslissing is geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking van de rechter die de betreffende beslissing heeft genomen. Alleen als (de motivering van) die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden begrepen dan als blijk van vooringenomenheid, kan dit tot een ander oordeel leiden. De wrakingskamer is van oordeel dat niet aan deze maatstaf wordt voldaan. De rechtbank heeft bij het beoordelen van het verzoek een afweging gemaakt tussen het opnieuw houden van een regiezitting en de voortgang van de inhoudelijke behandeling van de zaak. Dat die afweging heeft geleid tot het voortzetten van de zaak getuigt niet van vooringenomenheid. De raadsman leest in de reactie van de rechtbank dat hem wordt verweten dat hij niet op tijd is begonnen met de voorbereiding voor een inhoudelijke behandeling en hij geen tijdige en haalbare realistische planning heeft gemaakt, maar dat verwijt leest de wrakingskamer niet in de beslissing van de rechtbank. De rechtbank geeft de raadsman de gelegenheid om zijn onderzoekswensen en de gevolgen die de raadsman daaraan wenst te verbinden, zoals het aanhouden van de zaak, bij pleidooi naar voren te brengen en geeft aan dat zij in raadkamer zorgvuldig een oordeel zal vormen over de gevoerde verweren en de daaraan te verbinden conclusies. Er is dan ook geen aanleiding voor de wrakingskamer om te oordelen dat de beslissing om de inhoudelijke behandeling (vooralsnog) te laten doorgaan, blijk geeft van de door verzoeker gestelde (schijn van) partijdigheid. De wrakingskamer zal het verzoek tot wraking daarom ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
verklaart verzoeker overigens niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek;
4.3.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoeker, de rechters waartegen het wrakingsverzoek is gericht, de officier van justitie, de betrokken teamvoorzitter van het team Strafrecht, waarin de rechter werkzaam is, en de president van deze rechtbank;
4.4.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met parketnummer 16/130863-21 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.G. Nicholson, voorzitter, en mr. D.J. van Maanen en
mr. A.M. Crouwel als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. K.F. van Dam, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2022.
de griffier de jongste rechter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.