ECLI:NL:RBMNE:2022:3896

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 september 2022
Publicatiedatum
28 september 2022
Zaaknummer
16-238533-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing in vereniging met voorwaardelijke jeugddetentie en werkstraf

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 september 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte, geboren in 2003, die werd verdacht van poging tot afpersing in vereniging. De zaak vond plaats achter gesloten deuren op 2 september 2022, waar de verdachte, zijn advocaat en de officier van justitie aanwezig waren. De officier van justitie beschuldigde de verdachte ervan samen met anderen geprobeerd te hebben om een slachtoffer af te persen voor een bedrag van €3.000,00 door een dreigbriefje in de brievenbus te deponeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren om de vervolging te schorsen.

De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld, waarbij de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte zijn meegenomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door samen met de medeverdachte de fietstas te brengen en op te halen, betrokken was bij de uitvoering van het plan om het slachtoffer af te persen. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte dat hij niet op de hoogte was van het dreigbriefje en de patroon niet geloofwaardig. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, en dat de verdachte opzet had op de poging tot afpersing.

De rechtbank legde de verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie van één maand op, evenals een taakstraf van 100 uren, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte strafbaar waren en dat er geen rechtvaardigingsgrond bestond voor zijn handelen. De benadeelde partij, het slachtoffer, had een schadevergoeding gevorderd, maar de rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering, omdat er onduidelijkheid bestond over de gemaakte afspraken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-238533-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 16 september 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna: [verdachte] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen [verdachte] heeft achter gesloten deuren plaatsgevonden op de zitting van 2 september 2022. Toen is de zaak inhoudelijk behandeld. [verdachte] was bij de inhoudelijke behandeling aanwezig, waardoor juridisch gezien sprake is van een vonnis op tegenspraak. Het onderzoek op de zitting is op 2 september 2022 gesloten.
De rechtbank heeft tijdens de zitting gesproken met en geluisterd naar de standpunten van [verdachte] zelf, zijn advocaat mr. S. Schilder, advocaat te Utrecht als waarnemer voor mr. Y. Bouchikhi, advocaat te Utrecht en de officier van justitie mr. F. Rethmeier. Ook waren de ouders van [verdachte] , meneer T. Bergsma van Samen Veilig Midden-Nederland (hierna: SAVE) en meneer H. Lindenhof van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK) aanwezig en zijn zij gehoord.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt [verdachte] van betrokkenheid bij een strafbaar feit. Deze verdenking staat beschreven in de tenlastelegging, die als bijlage is gehecht aan dit vonnis.
Kort gezegd verdenkt de officier van justitie [verdachte] ervan dat hij:
primair: in de periode van 3 september 2021 tot en met 5 september 2021 in [plaats] samen met anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer] af te persen voor €3.000,00 door een patroon te wikkelen in een briefje met bedreigende tekst en deze in haar brievenbus te gooien;
subsidiair: medeplichtigheid aan voornoemde poging tot afpersing.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen [verdachte] , moet zij eerst kijken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag [verdachte] vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging te schorsen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Volgens haar heeft verdachte zich als medepleger schuldig gemaakt aan poging tot afpersing.
In de tekst op het briefje stond dat het geld in een fiets met een fietstas moest worden gedaan. Verdachte heeft samen met medeverdachte [medeverdachte] de fietstas gebracht en weer opgehaald. De verklaring van verdachte dat hij enkel betrokkenheid heeft gehad bij het brengen en ophalen van de fietstas en niets wist van het briefje acht zij onaannemelijk. Vlak voor het ophalen van de fietstas was er een snapchatgesprek tussen verdachte en medeverdachte waaruit kan worden opgemaakt dat verdachte wetenschap had dat er iets niet in de haak was. Uit het vergelijkend handschriftonderzoek volgt dat medeverdachte het briefje heeft geschreven. Dat maakt dat de verdachten hebben samengewerkt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde. Het verhaal van verdachte dat hij alleen betrokkenheid had bij het brengen en ophalen van de fietstas wordt ondersteund door wat zich in het dossier bevindt. Er is niet komen vast te staan dat hij betrokkenheid heeft gehad bij het briefje. Er is dan ook geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] en [verdachte] geen opzet had op het gronddelict, namelijk de afpersing. Het subsidiair ten laste gelegde kan volgens de raadsvrouw ook niet bewezen worden verklaard, omdat ook hier het opzet op het gronddelict ontbreekt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewezenverklaring primair ten laste gelegde
Het proces-verbaal van bevindingen over het eerste contact met aangeefster
AANLEIDING ONDERZOEK:
Op zaterdagochtend 4 september 2021 omstreeks 02.00 uur was ik, [verbalisant] , werkzaam binnen de incidentenafhandeling van basisteam Utrecht-Zuid. Op genoemde datum en tijdstip kreeg ik melding van het operationeel centrum dat meldster [slachtoffer] , wonende op de [adres 2] te [plaats] , een briefje met daarin een kogel had gevonden op de deurmat.
TER PLAATSE:
Omstreeks 02.05 uur kwam ik ter plaatse. Ik hoorde de zoon des huizes zeggen dat hij vrijdagavond omstreeks 22.00 uur thuis was gekomen en er toen niets op de deurmat lag. Ik hoorde meldster zeggen dat ze om 01.30 uur thuis was gekomen en de woning via de voordeur had betreden. Ze zag op de deurmat een opgerold geel briefje liggen. Ik hoorde dat ze zei dat ze deze uitgerold had en dat er in het briefje een patroon gewikkeld was. Ik hoorde dat ze zei dat zijzelf en haar man het briefje en de post-it hadden vastgepakt.
PATROON EN POST-IT:
Ik werd naar de woonkamer geleid waar ik zag dat er een geel post -it briefje en een scherpe patroon op de eettafel lagen. Ik las de volgende tekst op het briefje. Deze tekst heb ik met uitzondering van de aanhalingstekens letterlijk overgenomen: "Zaterdag Avond 00:00 Bij [adres 4] staat een fiets met fietstas stop daar 3000 in. Anders sluit [locatie] , [adres 3] en de woning Betaal en er is niks aan de Hand." Ik heb deze goederen inbeslaggenomen. [2]
De aangifte van [slachtoffer]
0: Vannacht, zaterdag 4 september 2021, te 01.55 uur, heb je melding gedaan bij de politie. Je hebt aan onze collega, die vanmorgen bij je thuis is geweest, verklaart dat je vanmorgen om 01.30 uur thuis bent gekomen, bij je woning op de [adres 2] te [plaats] . Je trof op de deurmat een opgerold geel briefje aan, waarin een patroon was gewikkeld. Daarop heb je de politie gebeld.
V: Klopt deze samenvatting?
A: Ja.
0: Wij willen terug naar het briefje. Op het briefje dat gevonden is lezen wij: "Zaterdag Avond 00:00 Bij [adres 4] staat een fiets met fietstas stop daar 3000 in. Anders sluit [locatie] , [adres 3] en de woning Betaal en er is niks aan de Hand."
V: Wat is [locatie] ?
A: Dat is meer een feestzaal. Daar hadden we in het weekend dan feesten. Door de weeks stond ik in [adres 3] .
V: Wat wordt er bedoeld met [adres 3] ?
A: Dat is dus mijn café op de [adres 3] te [plaats] .
V: Wat wordt er bedoeld met de woning?
A: Dat zal wel mijn huis zijn denk ik. [3]
Het proces-verbaal inhoudende de categorisering van de inbeslaggenomen patroonMunitie: 1 scherpe patroon (foto's 1 en 2)
Categorie: III [4]
Het snapchat gesprek
Op zondag 5 september 2021, te 00.14 uur, vlak voor tijdstip aanhouding, vond er een chat via snapchat met de telefoon van [verdachte] en een ander plaats. De chatberichten verstuurd vanaf de telefoon van [verdachte] zijn voorzien van het (unieke) nummer [gebruikersnummer] (…). Hierin werd de volgende tekst verstuurd: "Misschien. Zit die daar. Nu te rijden. Timeren. Op ons. Moet laat gaan. Wolah." Hierop werd gereageerd met "Nee joh gek hahah bangerd joh." [5] Op de telefoon van [medeverdachte] zijn de chatberichten “Wolah” en “Nee joh gek hahah bangerd joh” ook teruggevonden, waarbij “Wolah” door een gebruiker van hetzelfde (unieke) nummer is [gebruikersnummer] (…) is gestuurd. [6]
De verklaring van [verdachte] ter terechtzitting
Ik heb op 4 september 2021 omstreeks 21:35 uur de fietstas neergelegd op een paal op de hoek van het [adres 4] in [plaats] en op 5 september 2021 omstreeks 00:36 uur weer van die paal gehaald, terwijl medeverdachte [medeverdachte] daarbij telkens aanwezig was. [7]
Bewijsoverweging ten aanzien van het primair ten laste gelegde
Medeplegen
Ter terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat hij de fietstas heeft neergelegd en opgehaald nadat een derde persoon dit aan hem heeft gevraagd. Hij heeft de naam van de derde persoon uit angst niet willen noemen. Hij heeft desgevraagd verklaard niet te weten waarvoor de fietstas bedoeld was. Ook heeft [verdachte] aangegeven niets af te hebben geweten van het dreigbriefje en het patroon.
De rechtbank vindt de verklaring van [verdachte] dat hij geen wetenschap had van het briefje en de patroon niet geloofwaardig en neemt daarbij het volgende in aanmerking. [verdachte] was samen met medeverdachte [medeverdachte] de hele avond op stap. Samen hebben zij de tas bij het [adres 4] achtergelaten, vervolgens zijn zij [plaats] centrum ingegaan en daarna hebben zij samen de tas weer opgehaald. Daarmee hebben zij uitvoering gegeven aan het plan dat stond vermeld op de tekst van de post-it die bij aangeefster door de brievenbus was gegooid. Op basis van het handschrift vergelijkend onderzoek van 25 oktober 2021 concludeert de rechtbank dat de post-it door medeverdachte [medeverdachte] is geschreven. [verdachte] is degene geweest die de fietstas feitelijk op de paal heeft geplaatst en later weer van de paal heeft gehaald, waarbij medeverdachte [medeverdachte] aanwezig was, terwijl medeverdachte [medeverdachte] degene is geweest die het dreigbriefje heeft geschreven. Hieruit leidt de rechtbank af dat [verdachte] op de hoogte moet zijn geweest van het feit dat met het ophalen van de fietstas uitvoering werd gegeven aan het plan om aangeefster voor een bedrag van € 3.000,- af te persen. Hierbij betrekt de rechtbank het snapchatgesprek dat is aangetroffen in de telefoon van [verdachte] . Uit het snapchat gesprek blijkt dat er een bepaalde spanning heerste bij [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] . Dat laat zien dat [verdachte] wist dat hij bezig was met iets wat hij niet zou moeten doen, oftewel een strafbaar feit plegen. [verdachte] heeft in zijn verhoren bij de politie en op de terechtzitting geen aannemelijke verklaring gegeven voor de feiten en omstandigheden die op betrokkenheid bij de poging tot afpersing duiden.
De rechtbank concludeert dan ook op basis van voornoemde feiten en omstandigheden dat de gedragingen van [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] , mede gelet op de onderlinge taakverdeling, het karakter droegen van de uitvoering van een gezamenlijk plan. De bijdrage van [verdachte] aan de poging tot afpersing was van voldoende gewicht, dat sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] , die gericht was op de poging tot afpersing van aangeefster.
Opzet
Medeplegen verlangt zowel opzet gericht op de samenwerking als op de delictsgedraging van het grondfeit.
Dat [verdachte] opzet heeft gehad op het medeplegen blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende uit de hiervoor weergegeven feitenvaststelling.
[verdachte] heeft ook opzet gehad op de poging tot afpersing. De rechtbank acht immers niet aannemelijk dat hij niet zou hebben geweten van het plan om aangeefster af te persen.
Dat [verdachte] niet alle feitelijke handelingen zelf heeft gepleegd, maakt niet dat het opzet op het gronddelict hierdoor ontbreekt.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] :
primair:
in de periode van 3 september 2021 tot en met 5 september 2021 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van 3000 euro, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat die verdachte of zijn mededader(s)
- een briefje/post-it in de brievenbus van de woning van die [slachtoffer] heeft gedaan, met de

tekst/woorden: "zaterdag avond 00:00 bij [adres 4] staat een fiets met een fietstas stop daar 3000 in. Anders sluit [locatie] , [adres 3] en de woning Betaal en er is niks aan de Hand", g en

- een (scherpe) patroon in dat briefje heeft gewikkeld,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Als gevolg van een kennelijke verschrijving is in het primair ten laste gelegde feit het stukje “welke geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat die [verdachte] en/of [medeverdachte] en/of die tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en)” weggevallen. Dat gedeelte staat immers wel in het subsidiair ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft deze verschrijving hersteld. Dat is niet nadelig voor [verdachte] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Dat is niet nadelig voor [verdachte] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. [verdachte] wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Gedragingen zijn volgens de wet alleen strafbaar als er geen rechtvaardigingsgrond voor die gedragingen bestaat. Als een verdachte zich kan beroepen op zo’n rechtvaardigingsgrond is zijn gedrag niet in strijd met het recht. Niet is gebleken dat er zo’n rechtvaardigingsgrond voor het door [verdachte] gepleegde feit bestond. Dit feit is dus strafbaar.
De wet noemt het door [verdachte] gepleegde feit:
primair: poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Verdachten zijn volgens de wet alleen strafbaar als zij geen beroep kunnen doen op een schulduitsluitingsgrond. Als een verdachte zich kan beroepen op een schulduitsluitingsgrond is zijn gedrag niet verwijtbaar. Niet is gebleken dat [verdachte] een beroep kon doen op zo’n schulduitsluitingsgrond. [verdachte] is dus strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd [verdachte] ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een geheel voorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden met een proeftijd van twee jaren;
- een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 100 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 50 dagen jeugddetentie.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat bij een eventuele strafoplegging ten gunste van verdachte rekening moet worden gehouden met zijn jeugdigheid, zijn blanco strafblad, de positieve adviezen van de deskundigen en het lage recidiverisico.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van een passende straf rekening gehouden met de ernst van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder [verdachte] dit feit heeft gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] . De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
De rechtbank legt aan [verdachte] op een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van één maand en een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 uren met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij deze straf heeft bepaald.
8.3.1
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing in vereniging. Medeverdachte heeft een dreigbriefje geschreven waarin werd vermeld om 3000 euro in een fietstas te stoppen. Het briefje is vervolgens voorzien van een scherpe patroon bij aangeefster door de brievenbus gegooid. Verdachte heeft samen met medeverdachte de fietstas neergelegd en opgehaald. Dit is een ernstig feit. Door de bedreigende woorden op het briefje en het patroon is aangeefster [slachtoffer] en haar gezin veel angst aangejaagd. Aangeefster heeft kort na het gebeurde een camerasysteem laten installeren. Zij voelt zich onveilig in haar eigen woning. Verdachte heeft bij het plegen van het feit niet gedacht aan de gevolgen van zijn handelen voor anderen. De rechtbank vindt dit kwalijk.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van [verdachte] van 31 maart 2022 waaruit blijkt dat [verdachte] niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Adviezen van deskundigen
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het rapport van SAVE van 15 augustus 2022 en van hetgeen meneer Bergsma ter terechtzitting heeft verklaard. Gebleken is dat het goed gaat met [verdachte] . Hij is begonnen aan zijn examenjaar, sport en werkt veel. SAVE ziet geen noodzaak tot begeleiding door de jeugdreclassering.
Meneer Lindenhof van de RvdK heeft ter terechtzitting verklaard dat het gaat om een atypisch delict, omdat het eigenlijk heel goed gaat met [verdachte] .
8.3.3
Conclusie
Ter terechtzitting is gebleken dat het goed gaat met [verdachte] . Hij gaat naar school, werkt en sport. Daarnaast heeft hij geen nieuwe strafbare feiten gepleegd. Ondanks het feit dat [verdachte] niet eerder is veroordeeld ziet de rechtbank noodzaak een voorwaardelijke straf op te leggen, omdat [verdachte] weinig openheid van zaken heeft willen geven. De rechtbank vindt het, mede gelet op het advies van de SAVE, niet nodig om reclasseringstoezicht op te leggen. Wel vindt de rechtbank dat [verdachte] de gevolgen moet ondervinden van dit ernstige feit. De rechtbank legt [verdachte] daarom een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 uren op met aftrek van de (omgezette) in voorarrest doorgebrachte tijd en een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van één maand.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de post-it en het patroon worden onttrokken aan het verkeer.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft afstand gedaan van de post-it en het patroon.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal de in beslag genomen voorwerpen, te weten de post-it en het patroon, onttrekken aan het verkeer. Met behulp van deze voorwerpen is het primair bewezen verklaarde feit begaan.

10.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.555,88 bestaande uit materiële schade, ten gevolge van het aan [verdachte] ten laste gelegde feit.
Ter terechtzitting is gebleken dat (de ouders van) [verdachte] al € 500,00 aan schadevergoeding hebben betaald aan de benadeelde partij. Afgesproken zou zijn dat hiermee de schade gedekt is en benadeelde partij [verdachte] finale kwijting verleent. De benadeelde partij was niet op zitting aanwezig. De officier van justitie heeft na de terechtzitting daarom navraag gedaan bij de benadeelde partij. Volgens de benadeelde partij was de afspraak dat (de ouders van) [verdachte] het gehele gevorderde bedrag zou(den) betalen en dat de € 500,00 dus slechts een aanbetaling is. Onderstaande standpunten zijn daarna schriftelijk door partijen ingenomen na de terechtzitting.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding voor de helft (de andere helft ligt bij medeverdachte [medeverdachte] ) wordt toegewezen en dat daar de al betaalde € 500,00 euro van wordt afgetrokken.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging blijft bij haar standpunt zoals ingenomen op zitting en benadrukt dat de ouders van [verdachte] geen reden hebben om hierover te liegen. De verdediging verzoekt de vordering tot schadevergoeding primair niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de verzochte integrale vrijspraak. Subsidiair verzoekt de verdediging om niet-ontvankelijkheid vanwege de getroffen regeling met benadeelde partij. Meer subsidiair verzoekt de verdediging verrekening van het bedrag van € 500,00 waardoor [verdachte] nog maar € 750,00 moet betalen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van bovenstaande standpunten. Gelet op de onduidelijkheid over de gemaakte afspraak tussen de benadeelde partij en (de ouders van) [verdachte] , kan er nog geen eindoordeel worden gegeven. Een verdere behandeling van de vordering van [slachtoffer] levert dan een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. Benadeelde partij kan haar vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zullen kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 45, 47, 77w, 77g, 77i, 77m, 77n, 77gg en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van één (1) maand;
- bepaalt dat de jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf van honderd (100) uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door vijftig (50) dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
Voorlopige hechtenis
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen onttrokken aan het verkeer:
  • de post-it;
  • het patroon;
Benadeelde partij
  • verklaart [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mrs. N.M.H. van Ek en J.P. Verboom, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.J.A. Barends, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 september 2022.
Mr. Barends is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 3 september 2021 tot en met 5 september 2021 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen [slachtoffer] en/of een van haar huisgenoten heeft gedwongen tot de afgifte van 3000 euro, althans een som geld, in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n), welke geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat die [verdachte] en/of [medeverdachte] en/of die tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en)
- een briefje/post-it in de brievenbus van de woning van die [slachtoffer] heeft gedaan, met de tekst/woorden: "zaterdag avond 00:00 bij [adres 4] staat een fiets met een fietstas stop daar 3000 in. Anders sluit [locatie] , [adres 3] en de woning Betaal en er is niks aan de Hand", althans tekst/woorden van dergelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- een (scherpe) patroon in dat briefje heeft gewikkeld, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[verdachte] en/of [medeverdachte] en/of één of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) in of omstreeks de periode van 3 september 2021 tot en met 5 september 2021 te [plaats] , ter uitvoering van het door die [verdachte] en/of [medeverdachte] en/of die tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) voorgenomen misdrijf om te samen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] en/of een van haarhuisgenoten te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van in totaal ongeveer 3000euro, althans een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [verdachte] en/of [medeverdachte] en/of die tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en), welke geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat die [verdachte] en/of [medeverdachte] en/of die tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en)
- een briefje/post-it in de brievenbus van de woning van die [slachtoffer] heeft gedaan, met de
tekst/woorden: "zaterdag avond 00:00 bij [adres 4] staat een fiets met een fietstas stop daar 3000 in. Anders sluit [locatie] , [adres 3] en de woning Betaal en er is niks aan de Hand", althans tekst/woorden van dergelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- een (scherp) patroon in dat briefje heeft gewikkeld, bij en/of tot het plegen van welkmisdrijf hij, verdachte op of omstreeks 4 september 2021 te [plaats] , opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door:
- naar (de opgegeven) locatie ( [adres 4] ) te gaan,
- een lege (fiets)tas achter te laten,
- opnieuw naar (de opgeven) locatie te gaan,
- de (fiets)tas op te halen en/of
- de (fiets)tas te controleren op inhoud,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit – tenzij anders aangegeven – pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte eindproces-verbaal met nummer PL0900-2021-350011 van 17 november 2021, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 226. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen van 4 september 2021, p. 19.
3.Aangifte door [slachtoffer] van 4 september 2021, p. 14-16.
4.Proces-verbaal van bevindingen van 14 februari 2022, p. 116, opgenomen in het bij het in de wettelijke vorm opgemaakte aanvullend proces-verbaal op het einddossier met nummer PL0900-2021 281840 van 28 februari 2022, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 113 tot en met 157.
5.Proces-verbaal van bevindingen van 7 september 2021, p. 56.
6.Proces-verbaal van bevindingen van 6 september 2021, p. 54.
7.De verklaring van verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 2 september 2022.