4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewezenverklaring primair ten laste gelegde
Het proces-verbaal van bevindingen over het eerste contact met aangeefster
AANLEIDING ONDERZOEK:
Op zaterdagochtend 4 september 2021 omstreeks 02.00 uur was ik, [verbalisant] , werkzaam binnen de incidentenafhandeling van basisteam Utrecht-Zuid. Op genoemde datum en tijdstip kreeg ik melding van het operationeel centrum dat meldster [slachtoffer] , wonende op de [adres 2] te [plaats] , een briefje met daarin een kogel had gevonden op de deurmat.
TER PLAATSE:
Omstreeks 02.05 uur kwam ik ter plaatse. Ik hoorde de zoon des huizes zeggen dat hij vrijdagavond omstreeks 22.00 uur thuis was gekomen en er toen niets op de deurmat lag. Ik hoorde meldster zeggen dat ze om 01.30 uur thuis was gekomen en de woning via de voordeur had betreden. Ze zag op de deurmat een opgerold geel briefje liggen. Ik hoorde dat ze zei dat ze deze uitgerold had en dat er in het briefje een patroon gewikkeld was. Ik hoorde dat ze zei dat zijzelf en haar man het briefje en de post-it hadden vastgepakt.
PATROON EN POST-IT:
Ik werd naar de woonkamer geleid waar ik zag dat er een geel post -it briefje en een scherpe patroon op de eettafel lagen. Ik las de volgende tekst op het briefje. Deze tekst heb ik met uitzondering van de aanhalingstekens letterlijk overgenomen: "Zaterdag Avond 00:00 Bij [adres 4] staat een fiets met fietstas stop daar 3000 in. Anders sluit [locatie] , [adres 3] en de woning Betaal en er is niks aan de Hand." Ik heb deze goederen inbeslaggenomen.
De aangifte van [slachtoffer]
0: Vannacht, zaterdag 4 september 2021, te 01.55 uur, heb je melding gedaan bij de politie. Je hebt aan onze collega, die vanmorgen bij je thuis is geweest, verklaart dat je vanmorgen om 01.30 uur thuis bent gekomen, bij je woning op de [adres 2] te [plaats] . Je trof op de deurmat een opgerold geel briefje aan, waarin een patroon was gewikkeld. Daarop heb je de politie gebeld.
V: Klopt deze samenvatting?
A: Ja.
0: Wij willen terug naar het briefje. Op het briefje dat gevonden is lezen wij: "Zaterdag Avond 00:00 Bij [adres 4] staat een fiets met fietstas stop daar 3000 in. Anders sluit [locatie] , [adres 3] en de woning Betaal en er is niks aan de Hand."
V: Wat is [locatie] ?
A: Dat is meer een feestzaal. Daar hadden we in het weekend dan feesten. Door de weeks stond ik in [adres 3] .
V: Wat wordt er bedoeld met [adres 3] ?
A: Dat is dus mijn café op de [adres 3] te [plaats] .
V: Wat wordt er bedoeld met de woning?
A: Dat zal wel mijn huis zijn denk ik.
Het proces-verbaal inhoudende de categorisering van de inbeslaggenomen patroonMunitie: 1 scherpe patroon (foto's 1 en 2)
Categorie: III
Het snapchat gesprek
Op zondag 5 september 2021, te 00.14 uur, vlak voor tijdstip aanhouding, vond er een chat via snapchat met de telefoon van [verdachte] en een ander plaats. De chatberichten verstuurd vanaf de telefoon van [verdachte] zijn voorzien van het (unieke) nummer [gebruikersnummer] (…). Hierin werd de volgende tekst verstuurd: "Misschien. Zit die daar. Nu te rijden. Timeren. Op ons. Moet laat gaan. Wolah." Hierop werd gereageerd met "Nee joh gek hahah bangerd joh."Op de telefoon van [medeverdachte] zijn de chatberichten “Wolah” en “Nee joh gek hahah bangerd joh” ook teruggevonden, waarbij “Wolah” door een gebruiker van hetzelfde (unieke) nummer is [gebruikersnummer] (…) is gestuurd.
De verklaring van [verdachte] ter terechtzitting
Ik heb op 4 september 2021 omstreeks 21:35 uur de fietstas neergelegd op een paal op de hoek van het [adres 4] in [plaats] en op 5 september 2021 omstreeks 00:36 uur weer van die paal gehaald, terwijl medeverdachte [medeverdachte] daarbij telkens aanwezig was.
Bewijsoverweging ten aanzien van het primair ten laste gelegde
Medeplegen
Ter terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat hij de fietstas heeft neergelegd en opgehaald nadat een derde persoon dit aan hem heeft gevraagd. Hij heeft de naam van de derde persoon uit angst niet willen noemen. Hij heeft desgevraagd verklaard niet te weten waarvoor de fietstas bedoeld was. Ook heeft [verdachte] aangegeven niets af te hebben geweten van het dreigbriefje en het patroon.
De rechtbank vindt de verklaring van [verdachte] dat hij geen wetenschap had van het briefje en de patroon niet geloofwaardig en neemt daarbij het volgende in aanmerking. [verdachte] was samen met medeverdachte [medeverdachte] de hele avond op stap. Samen hebben zij de tas bij het [adres 4] achtergelaten, vervolgens zijn zij [plaats] centrum ingegaan en daarna hebben zij samen de tas weer opgehaald. Daarmee hebben zij uitvoering gegeven aan het plan dat stond vermeld op de tekst van de post-it die bij aangeefster door de brievenbus was gegooid. Op basis van het handschrift vergelijkend onderzoek van 25 oktober 2021 concludeert de rechtbank dat de post-it door medeverdachte [medeverdachte] is geschreven. [verdachte] is degene geweest die de fietstas feitelijk op de paal heeft geplaatst en later weer van de paal heeft gehaald, waarbij medeverdachte [medeverdachte] aanwezig was, terwijl medeverdachte [medeverdachte] degene is geweest die het dreigbriefje heeft geschreven. Hieruit leidt de rechtbank af dat [verdachte] op de hoogte moet zijn geweest van het feit dat met het ophalen van de fietstas uitvoering werd gegeven aan het plan om aangeefster voor een bedrag van € 3.000,- af te persen. Hierbij betrekt de rechtbank het snapchatgesprek dat is aangetroffen in de telefoon van [verdachte] . Uit het snapchat gesprek blijkt dat er een bepaalde spanning heerste bij [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] . Dat laat zien dat [verdachte] wist dat hij bezig was met iets wat hij niet zou moeten doen, oftewel een strafbaar feit plegen. [verdachte] heeft in zijn verhoren bij de politie en op de terechtzitting geen aannemelijke verklaring gegeven voor de feiten en omstandigheden die op betrokkenheid bij de poging tot afpersing duiden.
De rechtbank concludeert dan ook op basis van voornoemde feiten en omstandigheden dat de gedragingen van [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] , mede gelet op de onderlinge taakverdeling, het karakter droegen van de uitvoering van een gezamenlijk plan. De bijdrage van [verdachte] aan de poging tot afpersing was van voldoende gewicht, dat sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] , die gericht was op de poging tot afpersing van aangeefster.
Opzet
Medeplegen verlangt zowel opzet gericht op de samenwerking als op de delictsgedraging van het grondfeit.
Dat [verdachte] opzet heeft gehad op het medeplegen blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende uit de hiervoor weergegeven feitenvaststelling.
[verdachte] heeft ook opzet gehad op de poging tot afpersing. De rechtbank acht immers niet aannemelijk dat hij niet zou hebben geweten van het plan om aangeefster af te persen.
Dat [verdachte] niet alle feitelijke handelingen zelf heeft gepleegd, maakt niet dat het opzet op het gronddelict hierdoor ontbreekt.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.