ECLI:NL:RBMNE:2022:3895

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 september 2022
Publicatiedatum
28 september 2022
Zaaknummer
16-238536-21 (P) en 16-298860-19 (vord. TUL)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing in vereniging met voorwaardelijke jeugddetentie en werkstraf

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 16 september 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte, geboren in 2004, die werd beschuldigd van poging tot afpersing in vereniging. De zaak vond plaats achter gesloten deuren op 2 september 2022, waar de verdachte, zijn advocaat, de officier van justitie, en andere betrokkenen aanwezig waren. De verdachte werd ervan verdacht samen met anderen in de periode van 3 tot 5 september 2021 in Utrecht geprobeerd te hebben om een slachtoffer af te persen voor een bedrag van €3.000,00 door een dreigbriefje met een scherpe patroon in de brievenbus van het slachtoffer te deponeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen.

De officier van justitie heeft betoogd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot afpersing, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de bewijsstukken zorgvuldig gewogen. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de poging tot afpersing. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van één maand en een onvoorwaardelijke werkstraf van 100 uren, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, die als benadeelde partij in het geding was betrokken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16-238536-21 (P) en 16-298860-19 (vord. TUL)
Vonnis van de meervoudige kamer van 16 september 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] te [woonplaats 1] ,
hierna: [verdachte] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen [verdachte] heeft achter gesloten deuren plaatsgevonden op de zitting van
2 september 2022. Toen is de zaak inhoudelijk behandeld. [verdachte] was bij de inhoudelijke behandeling aanwezig, waardoor juridisch gezien sprake is van een vonnis op tegenspraak. Het onderzoek op de zitting is op 2 september 2022 gesloten.
De rechtbank heeft tijdens de zitting gesproken met en geluisterd naar de standpunten van [verdachte] zelf, zijn advocaat mr. A.M.R. van Ginneken, advocaat te Utrecht, de officier van justitie mr. F. Rethmeier, de moeder van [verdachte] en meneer A. Adri van Samen Veilig Midden-Nederland (hierna: SAVE).

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt [verdachte] van betrokkenheid bij een strafbaar feit. Deze verdenking staat beschreven in de tenlastelegging. De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd verdenkt de officier van justitie [verdachte] ervan dat hij:
primair: in de periode van 3 september 2021 tot en met 5 september 2021 in Utrecht samen met anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer] af te persen voor € 3.000,00 door een scherpe patroon te wikkelen in een briefje met bedreigende tekst en deze in haar brievenbus te gooien;
subsidiair: de medeplichtigheid aan die poging tot afpersing;
meer subsidiair: in de periode van 3 september 2021 tot en met 5 september 2021 in [plaats] samen met anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer] te dwingen €3.000,00 te betalen door een briefje met bedreigende tekst in haar brievenbus te gooien.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen [verdachte] , moet zij eerst kijken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag [verdachte] vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging te schorsen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
Volgens haar heeft [verdachte] zich als medepleger schuldig gemaakt aan poging tot afpersing.
De verklaring van [verdachte] dat hij niet wist dat het dreigbriefje voorzien van een patroon door de brievenbus zou worden gegooid, acht zij onaannemelijk. Indien echter ervan uitgegaan zou worden dat hij geen wetenschap had van de patroon, dan blijft staan dat hij het dreigbriefje heeft geschreven. In de tekst op het briefje stond dat het geld in een fiets met een fietstas moest worden gedaan. [verdachte] heeft samen met medeverdachte [medeverdachte] de fietstas neergelegd en weer opgehaald. Gelet op die rol kan [verdachte] als medepleger van de poging tot afpersing worden aangemerkt. Indien geoordeeld zou worden dat het geweldscomponent (de patroon) komt te vervallen, dan is het meer subsidiair tenlastegelegde, de poging tot dwang, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde, omdat verdachte geen opzet had op het medeplegen van afpersing. Verdachte wist niet van de patroon en uit de tekst op post-it gaat onvoldoende bedreiging uit om te komen tot afpersing. Om die reden heeft de raadsvrouw ook voor het subsidiair ten laste gelegde vrijspraak bepleit. Het meer subsidiair ten laste gelegde heeft [verdachte] bekend en kan daarom wel bewezen worden verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewezenverklaring primair ten laste gelegde
Het proces-verbaal van bevindingen over het eerste contact met aangeefster
AANLEIDING ONDERZOEK:
Op zaterdagochtend 4 september 2021 omstreeks 02.00 uur was ik, [verbalisant] , werkzaam binnen de incidentenafhandeling van basisteam Utrecht-Zuid. Op genoemde datum en tijdstip kreeg ik melding van het operationeel centrum dat meldster [slachtoffer] , wonende op de [adres 2] te [plaats] , een briefje met daarin een kogel had gevonden op de deurmat.
TER PLAATSE:
Omstreeks 02.05 uur kwam ik ter plaatse. Ik hoorde de zoon des huizes zeggen dat hij vrijdagavond omstreeks 22.00 uur thuis was gekomen en er toen niets op de deurmat lag. Ik hoorde meldster zeggen dat ze om 01.30 uur thuis was gekomen en de woning via de voordeur had betreden. Ze zag op de deurmat een opgerold geel briefje liggen. Ik hoorde dat ze zei dat ze deze uitgerold had en dat er in het briefje een patroon gewikkeld was. Ik hoorde dat ze zei dat zijzelf en haar man het briefje en de post-it hadden vastgepakt.
PATROON EN POST-IT:
Ik werd naar de woonkamer geleid waar ik zag dat er een geel post -it briefje en een scherpe patroon op de eettafel lagen. Ik las de volgende tekst op het briefje. Deze tekst heb ik met uitzondering van de aanhalingstekens letterlijk overgenomen: "Zaterdag Avond 00:00 Bij [adres 3] staat een fiets met fietstas stop daar 3000 in. Anders sluit [locatie] , [adres 4] en de woning Betaal en er is niks aan de Hand. Ik heb deze goederen inbeslaggenomen" [2]
De aangifte van [slachtoffer]
0: Vannacht, zaterdag 4 september 2021, te 01.55 uur, heb je melding gedaan bij de politie. Je hebt aan onze collega, die vanmorgen bij je thuis is geweest, verklaart dat je vanmorgen om 01.30 uur thuis bent gekomen, bij je woning op de [adres 2] te [plaats] . Je trof op de deurmat een opgerold geel briefje aan, waarin een patroon was gewikkeld. Daarop heb je de politie gebeld.
V: Klopt deze samenvatting?
A: Ja.
0: Wij willen terug naar het briefje. Op het briefje dat gevonden is lezen wij: "Zaterdag Avond 00:00 Bij [adres 3] staat een fiets met fietstas stop daar 3000 in. Anders sluit [locatie] , [adres 4] en de woning Betaal en er is niks aan de Hand."
V: Wat is [locatie] ?
A: Dat is meer een feestzaal. Daar hadden we in het weekend dan feesten. Door de weeks stond ik in [adres 4] .
V: Wat wordt er bedoeld met [adres 4] ?
A: Dat is dus mijn café op de [adres 4] te [plaats] .
V: Wat wordt er bedoeld met de woning?
A: Dat zal wel mijn huis zijn denk ik. [3]
Het proces-verbaal toestemming aanhouding buiten heterdaad
Op zaterdag 4 september 2021, omstreeks 21:35 uur, werd er door twee mannen een fietstas
geplaatst op de locatie zoals genoemd in de post-it. Op zondag 5 september 2021, omstreeks 00:36 uur, werden twee mannen, [verdachte] en [medeverdachte] , aangehouden die op dat moment de betreffende fietstas hadden gepakt op de plek zoals eerder verwoord. [4]
Het proces-verbaal inhoudende de categorisering van het patroonMunitie: 1 scherpe patroon (foto's 1 en 2)
Categorie: III [5]
De verklaring van [verdachte] ter terechtzitting
Ik heb het dreigbriefje/de post-it dat aangeefster op 4 september 2021 in haar brievenbus van haar woning in [plaats] heeft aangetroffen, geschreven. Er werd mij, door een derde persoon van wie ik de naam niet wil noemen, gezegd wat ik erop moest schrijven. Die derde persoon heeft het briefje toen meegenomen. Ik wist wat de bedoeling was van de tas, namelijk dat ik samen met medeverdachte [medeverdachte] de tas moest achterlaten, dat er €3.000 in gezet zou worden en dat wij dan de tas weer moesten ophalen. Ik zou hier een klein bedrag voor krijgen. Ik heb vervolgens samen met een ander op 4 september 2021 omstreeks 21:35 uur de fietstas neergelegd op een paal op de hoek van het [adres 3] in [plaats] en wij hebben op 5 september 2021 omstreeks 00:36 uur de tas samen ook weer van die paal gehaald. [6]
Bewijsoverweging ten aanzien van het primair ten laste gelegde
Medeplegen
Uit voorgaande opgenomen bewijsmiddelen volgt het volgende. [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] hebben de fietstas waarin aangeefster het geld moest achterlaten neergelegd en, 3 uur later, weer opgehaald. Daarmee hebben zij uitvoering gegeven aan het plan dat stond vermeld op de tekst van het dreigbriefje/de post-it die bij aangeefster door de brievenbus was gegooid Ter terechtzitting heeft [verdachte] bekend dat hij het dreigbriefje heeft geschreven. Daarmee heeft hij een centrale rol gespeeld in het dwingen van aangeefster [slachtoffer] tot betaling van het geldbedrag. De rechtbank concludeert dan ook dat de gedragingen van [verdachte] en de medeverdachten, mede gelet op de onderlinge taakverdeling, het karakter droegen van de uitvoering van een gezamenlijk plan. De bijdrage van [verdachte] aan de poging tot afpersing was van voldoende gewicht, dat sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en medeverdachten, die gericht was op de poging tot afpersing van aangeefster.
Opzet
Medeplegen verlangt zowel opzet gericht op de samenwerking als op de delictsgedraging van het grondfeit.
Dat [verdachte] opzet heeft gehad op het medeplegen blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende uit de hiervoor weergegeven feitenvaststelling en overweging.
Volgens de raadsvrouw heeft [verdachte] echter geen opzet gehad op de delictsgedraging van het grondfeit, de poging tot afpersing. Op grond van het primair tenlastegelegde bestaat het bedreigende element uit het feit dat het briefje werd voorzien van een patroon. [verdachte] heeft echter niet geweten dat het dreigbriefje bij aangeefster in de brievenbus werd gedaan, voorzien van een patroon. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
De bewoordingen van het briefje roepen een dreigende sfeer op. Dat geldt in het bijzonder voor de woorden ‘Anders sluit (…) de woning’, wat door aangeefster begrijpelijkerwijs is opgevat als haar woning. Het briefje is immers bij haar thuis door de brievenbus gedaan. Maar ook de aankondiging dat het café ( [adres 4] ) van aangeefster sluit als zij niet betaalt, heeft een dreigende ondertoon, nog los van de patroon die in het briefje zat. [verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wist dat [adres 4] een café was. Hij moet zich bij het schrijven van het briefje bewust zijn geweest van de dreigende tekst. Het opzet van [verdachte] was dan ook gericht op de poging tot afpersing van aangeefster, inbegrepen het daarbij gebruikte patroon. Dat de onbekend gebleven derde persoon [verdachte] zou hebben verteld wat hij moest opschrijven en, zonder dat [verdachte] dat wist, het patroon bij het briefje zou hebben gevoegd, verandert dit niet. Het patroon is gebruikt om de door [verdachte] opgeschreven woorden meer kracht bij te zetten, en ligt dan ook direct in het verlengde van hetgeen [verdachte] beoogde.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] :
primair:
in de periode van 3 september 2021 tot en met 5 september 2021 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van 3000 euro, welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte of zijn mededader(s)
- een briefje/post-it in de brievenbus van de woning van die [slachtoffer] heeft gedaan, met de

tekst/woorden: "zaterdag avond 00:00 bij [adres 3] staat een fiets met een fietstas stop daar 3000 in. Anders sluit [locatie] , [adres 4] en de woning Betaal en er is niks aan de Hand", g en

- een (scherpe) patroon in dat briefje heeft gewikkeld,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Als gevolg van een kennelijke verschrijving is in het primair ten laste gelegde feit het stukje “welke geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat die [medeverdachte] en/of [verdachte] en/of die tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en)” weggevallen. Dat gedeelte staat immers wel in het subsidiair ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft deze verschrijving hersteld. Dat is niet nadelig voor [verdachte] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Dat is niet nadelig voor [verdachte] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. [verdachte] wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Gedragingen zijn volgens de wet alleen strafbaar als er geen rechtvaardigingsgrond voor die gedragingen bestaat. Als een verdachte zich kan beroepen op zo’n rechtvaardigingsgrond is zijn gedrag niet in strijd met het recht. Niet is gebleken dat er zo’n rechtvaardigingsgrond voor het door [verdachte] gepleegde feit bestond. Dit feit is dus strafbaar.
De wet noemt het door [verdachte] gepleegde feit:
primair: poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Verdachten zijn volgens de wet alleen strafbaar als zij geen beroep kunnen doen op een schulduitsluitingsgrond. Als een verdachte zich kan beroepen op een schulduitsluitingsgrond is zijn gedrag niet verwijtbaar. Niet is gebleken dat [verdachte] een beroep kon doen op zo’n schulduitsluitingsgrond. [verdachte] is dus strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd [verdachte] ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een geheel voorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht;
- een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 100 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 50 dagen jeugddetentie.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de strafeis van de officier van justitie gematigd moet worden, omdat er vrijspraak moet volgen voor het primair en subsidiair ten laste gelegde en bewezenverklaring voor het meer subsidiair ten laste gelegde. De verdediging verzoekt de rechtbank hierbij in overweging te nemen dat het momenteel goed gaat met [verdachte] , hij geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd en betere keuzes lijkt te maken. Ook verzoekt de verdediging om geen bijzondere voorwaarden op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van een passende straf rekening gehouden met de ernst van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder [verdachte] dit feit heeft gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] . De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
De rechtbank legt aan [verdachte] op een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van één maand en een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 uren met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij deze straf heeft bepaald.
8.3.1
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing in vereniging. [verdachte] heeft een dreigbriefje geschreven waarin werd vermeld om 3000 euro in een fietstas te stoppen. Het briefje is vervolgens voorzien van een scherpe patroon bij aangeefster door de brievenbus gegooid. [verdachte] heeft samen met medeverdachte de fietstas neergelegd en opgehaald. Dit is een ernstig feit. Door de bedreigende woorden op het briefje en het patroon is aangeefster [slachtoffer] en haar gezin veel angst aangejaagd. Aangeefster heeft kort na het gebeurde een camerasysteem laten installeren. Zij voelt zich onveilig in haar eigen woning. [verdachte] heeft zich laten leiden door winstbejag. Hij heeft op een snelle manier geld willen verdienen, zonder daarbij oog te hebben gehad voor de consequenties van zijn daden voor aangeefster en haar gezin. De rechtbank vindt dit kwalijk. In het voordeel van [verdachte] vindt de rechtbank dat hij openheid van zaken heeft gegeven over zijn rol in het gebeurde.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van [verdachte] van 31 maart 2022. Hieruit blijkt dat [verdachte] eerder is veroordeeld voor een woninginbraak.
Adviezen van deskundigen
Ter terechtzitting heeft meneer Adli aangegeven dat reclasseringstoezicht gewenst zou zijn zodat er gewerkt kan worden aan de mogelijke beïnvloedbaarheid van [verdachte] .
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK) van 19 augustus 2022. Hieruit is gebleken dat het momenteel goed gaat met [verdachte] . De RvdK heeft geen zorgen over het functioneren van [verdachte] en acht daarom een leerstraf of jeugdreclasseringsmaatregel niet geïndiceerd. [verdachte] werkt toe naar zelfstandigheid waarin hij steeds meer verantwoordelijkheid lijkt te dragen zoals het hebben van een eigen woning, werk en een vrijetijdsbesteding.
8.3.3
Conclusie
De rechtbank vindt het noodzakelijk dat [verdachte] een stok achter de deur heeft in de vorm van een voorwaardelijke straf, omdat de eerdere veroordeling hem er niet van heeft weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen. Ter terechtzitting is gebleken dat het momenteel goed gaat met [verdachte] . Hij heeft zijn diploma behaald, een eigen woning en geen nieuwe strafbare feiten gepleegd. Het lijkt erop dat [verdachte] een stap in volwassenheid heeft gemaakt en de rechtbank hoopt dat hij dit vasthoudt. De rechtbank vindt het, mede gelet op het advies van de RvdK, daarom niet nodig om reclasseringstoezicht op te leggen om gesprekken te voeren over de mogelijke beïnvloedbaarheid van [verdachte] . Wel vindt de rechtbank dat [verdachte] de gevolgen moet ondervinden van dit ernstige feit. De rechtbank legt [verdachte] daarom een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 uren op met aftrek van de (omgezette) in voorarrest doorgebrachte tijd en een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van één maand.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.555,88 bestaande uit materiële schade, ten gevolge van het aan [verdachte] ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat de vordering tot schadevergoeding moet worden toegewezen en dat het toe te wijzen bedrag voor [verdachte] gehalveerd moet worden.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt dat de vordering tot schadevergoeding wordt afgewezen, omdat de zaak die de benadeelde partij als onderbouwing heeft toegevoegd aan de vordering niet vergelijkbaar is.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De schade bestaat uit de aanschaf- en installatiekosten van een camerasysteem voor de woning van benadeelde partij. Die kosten staan in een zodanig verband met het bewezen verklaarde feit, dat die in het kader van deze strafprocedure op verdachte verhaald kunnen worden. De poging tot afpersing heeft immers tot een (zeer) onveilig gevoel van benadeelde partij in haar eigen woning geleid. Zij heeft daarom kort nadat zij de patroon met post-it aantrof, namelijk op 13 september 2021, het camerasysteem laten installeren. De rechtbank waardeert de schade op €2.555,88, maar zal de vordering tot een bedrag van €1.277,94 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 september 2021 tot de dag van volledige betaling. In het geval van jeugdigen, zoals [verdachte] , is het uitgangspunt dat zij niet hoofdelijk worden veroordeeld, maar slechts voor hun aandeel in de veroorzaakte schade.
[verdachte] zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan [verdachte] de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van €1.277,94, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 september 2021 tot de dag van volledige betaling.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tenuitvoerlegging geheel wordt toegewezen.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij vonnis van 21 juli 2020 van rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (parketnummer 16-298860-19) is [verdachte] een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor 140 uren waarvan 40 uren voorwaardelijk opgelegd. [verdachte] heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Om die reden zal het voorwaardelijke deel alsnog ten uitvoer gelegd worden.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 45, 47, 77w, 77g, 77i, 77m, 77n, 77gg en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van één (1) maand;
- bepaalt dat de jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf van honderd (100) uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door vijftig (50) dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
Voorlopige hechtenis
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van €1.277,94;
  • verklaart [slachtoffer] voor het overige deel van de vordering niet ontvankelijk;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 september 2022 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat €1.277,94 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 september 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16-298860-19
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht bij vonnis van 21 juli 2020 opgelegde voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van veertig (40) uren.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Verboom, voorzitter, mrs. L.M.G. de Weerd en N.M.H. van Ek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.J.A. Barends, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 september 2022.
Mr. Barends is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 3 september 2021 tot en met 5 september 2021 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen [slachtoffer] en/of een van haar huisgenoten heeft gedwongen tot de afgifte van 3000 euro, althans een som geld, in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n), welke geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat die [medeverdachte] en/of [verdachte] en/of die tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en)
- een briefje/post-it in de brievenbus van de woning van die [slachtoffer] heeft gedaan, met de tekst/woorden: "zaterdag avond 00:00 bij [adres 3] staat een fiets met een fietstas stop daar 3000 in. Anders sluit [locatie] , [adres 4] en de woning Betaal en er is niks aan de Hand", althans tekst/woorden van dergelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- een (scherpe) patroon in dat briefje heeft gewikkeld, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] en/of [verdachte] en/of één of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) in of omstreeks de periode van 3 september 2021 tot en met 5 september 2021 te [plaats] , ter uitvoering van het door die [medeverdachte] en/of [verdachte] en/of die tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) voorgenomen misdrijf om te samen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] en/of een van haarhuisgenoten te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van in totaal ongeveer 3000euro, althans een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte] en/of [verdachte] en/of die tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en), welke geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat die [medeverdachte] en/of [verdachte] en/of die tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en)
- een briefje/post-it in de brievenbus van de woning van die [slachtoffer] heeft gedaan, met de
tekst/woorden: "zaterdag avond 00:00 bij [adres 3] staat een fiets met een fietstas stop daar 3000 in. Anders sluit [locatie] , [adres 4] en de woning Betaal en er is niks aan de Hand", althans tekst/woorden van dergelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- een (scherp) patroon in dat briefje heeft gewikkeld, bij en/of tot het plegen van welkmisdrijf hij, verdachte op of omstreeks 4 september 2021 te [plaats] , opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door:
- naar (de opgegeven) locatie ( [adres 3] ) te gaan,
- een lege (fiets)tas achter te laten,
- opnieuw naar (de opgeven) locatie te gaan,
- de (fiets)tas op te halen en/of
- de (fiets)tas te controleren op inhoud,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, in of omstreeks de periode van 3 september 2021 tot en met 5 september 2021, te
[plaats] , ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met
een ander, althans alleen, een ander, te weten [slachtoffer] , door geweld of enige
andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid
gericht tegen die ander en/of derden, te weten die [slachtoffer] wederrechtelijk te dwingen
iets te doen, niet te doen en/of te dulden,
- een briefje/post-it in de brievenbus van de woning van die [slachtoffer] heeft gedaan, met
de tekst/woorden: “zaterdag avond 00:00 bij [adres 3] staat een fiets met een
fietstas stop daar 3000 in. Anders sluit [locatie] , [adres 4] en de woning Betaal en er is niks
aan de Hand”, althans tekst/woorden van dergelijke dreigende aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit – tenzij anders aangegeven – pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met nummer PL0900-2021-350011 van 17 november 2021, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 226 Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen van 4 september 2021, p. 19.
3.Aangifte door [slachtoffer] van 4 september 2021, p. 14-16.
4.Proces-verbaal van bevindingen 5 september 2021, p. 50.
5.Proces-verbaal van bevindingen van 14 februari 2022, p. 116, opgenomen in het bij het in de wettelijke vorm opgemaakte aanvullend proces-verbaal op het einddossier met nummer PL0900-2021 281840 van 28 februari 2022, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 113 tot en met 157.
6.De verklaring van verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 2 september 2022.