In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 juli 2022 uitspraak gedaan over de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel voor een veroordeelde, geboren in 2002. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich niet aan de bijzondere voorwaarden heeft gehouden, waaronder het meewerken aan ambulante behandeling en het zich niet onttrekken aan toezicht. De rechtbank oordeelt dat de vordering tot tenuitvoerlegging proportioneel is, gezien het hoge recidiverisico en de noodzaak voor behandeling in een instelling met duidelijke kaders. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen, met de hoop dat dit de motivatie van de veroordeelde niet zal ondermijnen en dat hij zal meewerken aan de noodzakelijke behandeling en begeleiding. De beslissing is genomen na een zorgvuldige afweging van de adviezen van deskundigen en de omstandigheden van de zaak.