ECLI:NL:RBMNE:2022:3876

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
28 september 2022
Zaaknummer
9895361 UE VERZ 22-151 LH/1040
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een arbeidsongeschikte werkneemster na nevenwerkzaamheden zonder toestemming

In deze zaak heeft de werkgever, een publiekrechtelijke rechtspersoon, verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een werkneemster die arbeidsongeschikt was geraakt na een mishandeling. De werkneemster had tijdens haar re-integratie zonder toestemming van haar leidinggevende nevenwerkzaamheden verricht in een beautysalon, waar zij wimpers zette. De werkgever beschuldigde haar van het liegen over afspraken met haar fysiotherapeut en huisarts, en stelde dat dit een ernstige tekortkoming in de nakoming van de arbeidsovereenkomst vormde. De kantonrechter heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de werkneemster inderdaad zonder toestemming nevenwerkzaamheden had verricht, maar dat dit niet voldoende was om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever onvoldoende had aangetoond dat de werkneemster zodanig tekortgeschoten was in haar verplichtingen dat ontbinding gerechtvaardigd was. De rechter wees het verzoek van de werkgever af en veroordeelde deze in de proceskosten. De beslissing werd genomen op 14 september 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9895361 UE VERZ 22-151 LH/1040
Beschikking van 14 september 2022
inzake
de publiekrechtelijke rechtspersoon
[verzoeker],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen de [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. L. van de Vrugt,
tegen:
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij,
gemachtigden: mr. S. Matadin.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De [verzoeker] heeft op 23 mei 2022 een verzoekschrift (met 25 producties) ingediend. Zij wil dat de arbeidsovereenkomst van partijen wordt ontbonden.
1.2.
[verweerster] heeft een verweerschrift (met 11 producties) ingediend. Zij vindt dat het verzoek van de [verzoeker] moet worden afgewezen. In het geval dat de arbeidsovereenkomst zou worden ontbonden, maakt [verweerster] aanspraak op vergoedingen.
1.3.
De zaak is behandeld ter zitting van 29 augustus 2022. Voor de [verzoeker] zijn verschenen mevrouw [A] (teamleider), de heer [B] (afdelingshoofd) en mevrouw mr. [C] (juridisch adviseur arbeidsrecht), vergezeld door mr. Van de Vrugt. [verweerster] is verschenen, vergezeld door mr. Matadin. Ook de moeder en vriend van [verweerster] hebben de zitting bijgewoond. Partijen hebben de standpunten nader toegelicht, mede aan de hand van de door de gemachtigden overgelegde pleitaantekeningen. Partijen hebben geantwoord op vragen van de kantonrechter en zij hebben op elkaar kunnen reageren. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden.
1.5.
Daarna is partijen deze beschikking aangekondigd.

2.De feiten

2.1.
[verweerster] , geboren op [1996] , is - na een stage - op 15 augustus 2017 als [functie] ( [afdeling] ) in dienst getreden van de [verzoeker] . Zij is beëdigd en heeft haar werk verricht in ploegendienst. Het laatstgenoten loon bedraagt € 2.468,-- bruto per maand (exclusief emolumenten). Op de arbeidsovereenkomst is de cao [CAO] van toepassing.
2.2.
Aanvankelijk was [verweerster] aangesteld als ambtenaar in tijdelijke dienst. Na wat aanloopproblemen (zij was 20 jaar toen zij bij de [verzoeker] in dienst trad en het was haar eerste baan) is zij per 1 april 2019 aangesteld in vaste dienst. Bij een beoordeling in 2018 is [verweerster] door haar toenmalige leidinggevende omschreven als ‘een gedreven medewerkster die heeft laten zien dat ze uit het juiste hout is gesneden.’
2.3.
Op 30 oktober 2021 omstreeks 23.00 uur is [verweerster] het slachtoffer geworden van een mishandeling. Zij had net haar werk beëindigd toen ze, met een collega buiten nog even een sigaret rokend, getuige was van een aanrijding tussen een jongen op een scooter en een fietser, die beiden hard ten val kwamen. [verweerster] en haar collega zijn direct toegesneld om hulp te verlenen. De bestuurder van de scooter was opgestaan en begon met zijn vuist in te slaan op de fietser, die nog op de grond lag. De fietser werd in het gezicht gestompt. Toen [verweerster] en haar collega naderden en de jongen aanriepen, keerde deze zich eerst tegen de collega van [verweerster] , die ook meermalen in het gezicht werd geslagen, en vervolgens tegen [verweerster] , die hem van haar collega wegduwde. [verweerster] werd hard in haar gezicht geslagen. Zij viel en was even buiten kennis. Bij de mishandeling liep zij hoofdletsel op en brak twee nagels. De bestuurder van de scooter kon nadien worden aangehouden en tegen hem is vervolging ingesteld. Op 29 maart 2022 is hij door de strafrechter veroordeeld en is aan [verweerster] als benadeelde partij een schadevergoeding (onder meer € 2.500,-- aan smartengeld) toegekend.
2.4.
[verweerster] heeft zich op 31 oktober 2021 ziek gemeld en is sindsdien arbeidsongeschikt. Op 13 januari 2022 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat zij wegens ziekte niet in staat was om het eigen werk of aangepaste werkzaamheden te verrichten, omdat dit haar herstel zou belemmeren.
2.5.
Met ingang van 10 januari 2022 is de heer [D] mevrouw [A] opgevolgd als teamleider (a.i.) van het team waarvan [verweerster] deel uitmaakt. Op 19 januari 2022 hebben zij met elkaar kennis gemaakt. In dat gesprek heeft [verweerster] [D] (die wist wat haar was overkomen) verteld dat zij last bleef houden van vermoeidheid en concentratieproblemen. Omdat thuis ‘de muren op haar afkwamen’ wilde ze graag weer een paar uur aan het werk (om te ervaren hoe dat weer zou zijn). [D] vond dat geen goed idee, omdat hij uit ervaring wist dat herstel - na wat [verweerster] had meegemaakt - nu eenmaal tijd kost. Hij wilde dat zij de tijd zou nemen en verwees haar naar de bedrijfsarts.
2.6.
[A] liet [verweerster] , in verband met haar wens om weer wat te werken, weten dat ze vooral ‘goed naar haar lichaam moest luisteren’ en eerst moest ‘zorgen dat ze zich weer goed voelt’.
2.7.
Bij brief van 11 februari 2022 heeft de [verzoeker] aan [verweerster] meegedeeld dat weliswaar geen sprake was van een dienstongeval, maar dat de [verzoeker] hetgeen op 30 oktober 2021 was voorgevallen onverplicht, uit coulance en vanwege de bijzondere omstandigheden waaronder zij letsel opliep, wel daarmee gelijk zou stellen, zodat zij ingevolge de cao onder meer recht heeft op doorbetaling van het volledige salaris na zes maanden arbeidsongeschiktheid.
2.8.
[verweerster] heeft twee keer geprobeerd om weer een straatdienst mee te draaien, maar dat ging niet goed omdat zij er angstig van werd.
2.9.
Op of omstreeks 22 februari 2022 heeft [D] weer gesproken met [verweerster] . In dit gesprek vertelde [verweerster] aan [D] dat ze zich wel kon ontspannen als ze bij vriendinnen wimpers zette. Dan zou ze alles even van zich af kunnen zetten. [D] zei dat te snappen. Op de vraag van [verweerster] of zij aan mensen bij wie ze wimpers zet ook een vergoeding zou mogen vragen, antwoordde [D] dat hij erover twijfelde of dat haar herstel zou bevorderen. Hij zou gaan uitzoeken hoe dat zat.
2.10.
Intussen had [verweerster] met de eigenaresse van ‘ [naam 1] ’ in [plaats] (hierna: ‘ [naam 1] ’), bij wie ze zelf klant was, afgesproken om daar tegen betaling wimpers te gaan zetten bij clientèle van de [bedrijf] . [verweerster] had daarvoor inmiddels bij een vriendin van haar moeder een eendagscursus ‘ [cursus] ’ gevolgd. Op 22 februari 2022 plaatste ‘ [naam 1] ’ op Facebook het bericht (met de titel ‘ [titel] ’) dat [verweerster] in de salon wimpers zou gaan zetten.
2.11.
Op 24 februari 2022 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat [verweerster] nog altijd niet als [functie] aan het werk kon:
‘(…) zij is aangewezen op fysiek zeer lichte werkzaamheden in een prikkelarme omgeving waarbij zij zeer regelmatig rust/herstelmomenten kan inbouwen (-) het herstel zal langere tijd duren.’Het advies van de bedrijfsarts luidde:
‘Zij is medisch gezien niet in staat haar eigen werkzaamheden te verrichten, ook niet gedeeltelijk. Het verrichten van eigen werkzaamheden (onder andere in uniform op straat lopen) belemmert haar herstel. Werkneemster kan wel maximaal 3x1 uur/wk naar het werk komen om contact te houden en koffie te drinken in een relatief prikkelarme omgeving (-).’
2.12.
Op 28 februari 2022 heeft [D] met [verweerster] gebeld. Er werd gesproken over het behandeltraject. Ook kwam weer de kwestie van het (tegen betaling) zetten van wimpers aan de orde. [D] heeft [verweerster] in dit telefoontje laten weten dat hij eerst wilde weten of dat haar herstel niet zou belemmeren en dat zij daarom eerst toestemming aan de bedrijfsarts moest vragen. [verweerster] zei dat ze het met de bedrijfsarts zou bespreken. [D] heeft zelf geen contact met de bedrijfsarts gezocht.
2.13.
Op 4 maart 2022 plaatste [verweerster] op Instagram het bericht dat ze beschikbaar was om in ‘ [naam 1] ’ bij klanten van de salon wimpers te zetten. Ze kon daarvoor geboekt worden.
2.14.
Op 16 maart 2022 spraken [D] en [verweerster] elkaar op het werk. [D] vroeg haar ‘hoe het was met de wimpers’ en of ze het al met de bedrijfsarts had besproken. Dat was niet het geval (ze had een afspraak voor 14 april 2022). [D] herhaalde dat zij niet mocht beginnen met het plaatsen van wimpers zonder schriftelijke toestemming van de bedrijfsarts.
2.15.
Op 18 maart 2022 registreerde [verweerster] bij de Kamer van Koophandel dat zij sinds 7 maart 2022 een eigen [bedrijf] , ‘ [naam 2] ’, aan haar woonadres te [woonplaats] had.
2.16.
De [verzoeker] kwam medio maart 2022 op de hoogte van de genoemde berichten op sociale media en ontdekte dat [verweerster] bij ‘ [naam 1] ’ kon worden geboekt voor het plaatsen van wimperextensies. De gemachtigde van de [verzoeker] , mevrouw mr. Van de Vrugt, maakte vervolgens op vrijdag 18 maart 2022 online een afspraak bij [verweerster] voor dinsdag 22 maart 2022 om 15.00 uur, niet omdat zij een wimperbehandeling wenste maar - zoals ter zitting namens de [verzoeker] is verklaard - om meer (bewijs) dan alleen de internetinformatie tegen [verweerster] te verzamelen. Op maandag 21 maart 2022 appte mevrouw [A] , bij afwezigheid wegens ziekte van [D] , [verweerster] met het verzoek om op dinsdag 22 maart 2022 op het werk
‘even een bakkie te doen’en
‘wat door te spreken’. [verweerster] reageerde daarop met:
‘Oké dat is vervelend ik heb morgen een afspraak staan bij de fysio en bij de huisarts kun je woensdag of donderdag dan kan ik de hele dag.’En even later:
‘Morgen rond 12/1 kan ook! Daarna heb ik namelijk m’n afspraken staan.’Op dinsdagochtend 22 maart 2022 heeft [A] [verweerster] opnieuw geappt, nu met de vraag of ze elkaar die middag om 15.00 uur digitaal konden spreken. Daarop appte [verweerster] terug:
‘Ehm dat komt niet goed uit ik heb twee heftige afspraken op een dag…en ik weet niet hoe lang het duurt.’
2.17.
Op dinsdag 22 maart 2022 rond 15.00 uur heeft [A] zich, samen met de heer
[B] (afdelingshoofd), naar de [bedrijf] in [woonplaats] begeven en daar [verweerster] bij een van de behandelstoelen zien staan. Haar werd te verstaan gegeven dat zij zich op 24 maart 2022 op kantoor moest melden voor een (hoor)gesprek.
2.18.
[verweerster] is direct gestopt met haar werk voor ‘ [naam 1] ’. Ze heeft ervoor gezorgd dat ze (ook online) niet meer te boeken was. Ze heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat ze in de loop van de maand maart zes klanten heeft gehad bij wie ze onder begeleiding van de eigenares van ‘ [naam 1] ’ wimpers heeft gezet. In haar eigen bedrijf heeft ze geen klanten gehad.
2.19.
Bij brief van 22 maart 2022 heeft de [verzoeker] [verweerster] op non-actief gesteld, omdat zij [A] in strijd met de waarheid had meegedeeld dat ze die middag afspraken had bij de fysiotherapeut en de huisarts. Er werd in de brief nader onderzoek aangekondigd en [verweerster] werd uitgenodigd voor een gesprek op 24 maart 2022.
2.20.
Op 24 maart 2022 is [verweerster] , in bijzijn van iemand van haar vakbond, door de [verzoeker] gehoord. Ze verklaarde in de veronderstelling te hebben verkeerd dat [D] geen bezwaar had tegen het zetten van wimpers, en alleen van haar verwachtte dat ze het nog met de bedrijfsarts zou bespreken. Ze had geen kwaad gezien in haar activiteiten in de [bedrijf] te [woonplaats] . [verweerster] heeft toegegeven dat zij op 22 maart 2022 geen afspraak met haar fysiotherapeut of huisarts had. Ze zou dat ‘in paniek’ aan [A] hebben geappt vanwege de wimperafspraak die ze om 15.00 uur die middag in de [bedrijf] had staan. Normaliter zou haar online-rooster alleen buiten haar reguliere [functie] -werktijd zijn opengesteld, maar door ‘een foutje’ van haar collega zou zij al ’s middags te boeken zijn geweest, aldus [verweerster] . Ze verklaarde van het voorval op 22 maart 2022 te zijn geschrokken en er twee nachten niet van te hebben geslapen.
2.21.
De afspraak die [verweerster] op 14 april 2022 met de bedrijfsarts had, is door de [verzoeker] geannuleerd.
2.22.
Op 4 mei 2022 heeft een tweede gesprek met [verweerster] plaatsgevonden. Zij heeft daarin spijt betuigd. Op 13 mei 2022 heeft de [verzoeker] aan [verweerster] bericht dat het onderzoek was afgerond en dat de [verzoeker] bij de kantonrechter een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou indienen.
2.23.
[verweerster] heeft zich in mei 2022, vanwege aanhoudende psychische klachten (daaronder nachtmerries, angsten en cognitieve problemen), onder psychologische behandeling gesteld. Gediagnosticeerd werd een posttraumatische stressstoornis (PTSS). De bedrijfsarts heeft partijen op 11 augustus 2022 geadviseerd om nog niet met re-integratie te beginnen, omdat [verweerster] eerst zou moeten herstellen tot een basisniveau van functioneren.

3.Het verzoek van de [verzoeker]

3.1.
De [verzoeker] verzoekt de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden, primair op grond van een tekortkoming in de nakoming van de arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:686 Burgerlijk Wetboek (BW), subsidiair op de zogenoemde e-grond (verwijtbaar handelen of nalaten) van artikel 7:669 lid 3 BW, meer subsidiair op de g-grond (verstoorde arbeidsverhouding), en nog meer subsidiair op de i-(combinatie-)grond. De [verzoeker] verzoekt voorts om bij de ontbinding geen rekening te houden met de opzegtermijn en te bepalen dat [verweerster] een ernstig verwijt treft en daarom geen recht heeft op een transitievergoeding.
3.2.
De [verzoeker] legt aan haar verzoek ten grondslag dat [verweerster] zonder de - ingevolge het verzuimprotocol vereiste - voorafgaande toestemming commerciële werkzaamheden in ‘ [naam 1] ’ is gaan verrichten, terwijl zij haar leidinggevende, [D] , in de waan heeft gelaten dat het nog slechts om een voornemen ging dat zij eerst nog aan de bedrijfsarts zou voorleggen, teneinde van deze te vernemen of die - betaalde - werkzaamheden haar herstel zouden kunnen belemmeren. De [verzoeker] rekent het haar zwaar aan dat zij tegen [A] heeft gelogen over afspraken met haar fysiotherapeut en huisarts op 22 maart 2022. De [verzoeker] wijst erop dat [verweerster] , die volgens de bedrijfsarts alleen in een prikkelarme omgeving mocht werken, heimelijk een wimpercursus heeft gevolgd, naar een vrijgezellenfeest is geweest en […] in [plaats] heeft bezocht. De [verzoeker] concludeert dat [verweerster] zich, opzettelijk althans welbewust, niet heeft gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt en haar ambtseed, om zorgvuldig, onkreukbaar en betrouwbaar te zijn, heeft geschonden door zich jegens haar werkgever niet open, eerlijk en transparant op te stellen. Daarvan treft haar een ernstig verwijt en dit heeft de arbeidsverhouding duurzaam verstoord, aldus de [verzoeker] .

4.Het verweer van [verweerster]

4.1.
verweert zich tegen toewijzing van het ontbindingsverzoek, allereerst omdat zij nog geen twee jaar ziek is en dus het ontslagverbod geldt. Tegenover hetgeen de [verzoeker] stelt voert [verweerster] aan dat zij, nadat zij op 30 oktober 2021 ‘in en door de dienst’ in de zin van artikel 7.3 van de toepasselijke cao arbeidsongeschikt was geworden, heeft gezocht naar manieren om met de psychische gevolgen van het traumatische voorval (zoals herbelevingen en slechts slapen) om te gaan. Zij heeft geprobeerd haar werk als [functie] weer wat op te pakken, maar dat ging niet goed omdat de straatdienst niet lukte en op de meldkamer geen plek voor haar was. Om toch wat afleiding te hebben heeft ze zich bekwaamd in het plaatsen van wimperextensies. Schoonheidsverzorging was altijd al haar hobby. Ze zag er geen kwaad in om daarmee aan de slag te gaan, omdat het haar goed deed en zij van haar leidinggevende ( [D] ), maar ook van teamleider [A] , de indruk had gekregen dat zij daarmee bezig mocht zijn omdat het voor haar een vorm van ontspanning was en dat goed was voor haar herstel. Het past ook binnen het beleid van de [verzoeker] om niet moeilijk te doen over nevenwerk; veel collega’s hebben nevenwerkzaamheden. [verweerster] ging er naar haar zeggen van uit dat ook de bedrijfsarts, met wie ze het nog moest bespreken, geen bezwaar zou hebben. Ze heeft niets stiekem willen doen; ze is er open over geweest op sociale media en heeft haar leidinggevende over het wimper zetten verteld. Ze beseft achteraf dat ze de kwestie beter eerder aan de bedrijfsarts had kunnen voorleggen, maar heel duidelijk is [D] niet tegen haar geweest. Zij heeft niet beseft dat hier zo zwaar aan werd getild.
4.2.
[verweerster] erkent onwaarheid te hebben gesproken over de afspraken met haar fysiotherapeut en huisarts op 22 maart 2022. Dat zou ‘in paniek’ en vanwege ‘veel stress’ zijn gebeurd. Ze heeft er spijt van en heeft excuses gemaakt. Ze neemt het de [verzoeker] kwalijk ‘een val’ voor haar te hebben gezet, in plaats van de kwestie met haar te bespreken en zelf de bedrijfsarts te vragen of de werkzaamheden in de [bedrijf] haar herstel zouden kunnen belemmeren.

5.De beoordeling van het geschil

5.1.
Het gaat in dit geding om de vraag of [verweerster] zodanig is tekortgeschoten in de nakoming van haar uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen dat in redelijkheid van de [verzoeker] niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met haar te laten voortduren.
Ontslagverbod tijdens ziekte?
5.2.
Alvorens toe te kunnen komen aan een inhoudelijke beoordeling van hetgeen de [verzoeker] aan haar ontbindingsverzoek ten grondslag heeft gelegd, heeft de kantonrechter te beslissen over het beroep dat [verweerster] heeft gedaan op het opzegverbod bij ziekte, als bedoeld in artikel 7:670 lid 1 BW. Dit opzegverbod brengt mee dat een ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een zieke werknemer in de twee eerste ziektejaren niet mogelijk is, tenzij - zoals artikel 7:671b lid 6 BW voor zover hier van belang bepaalt - het ontbindingsverzoek geen verband houdt met omstandigheden waarop het opzegverbod betrekking heeft. Anders dan [verweerster] meent, ontbreekt hier dat verband. Het verzoek van de [verzoeker] is ingegeven doordat [verweerster] zonder voorafgaande toestemming is begonnen met het tegen betaling plaatsen van wimpers in de [bedrijf] te [woonplaats] , en dat zij tegen [A] heeft gelogen over afspraken met haar fysiotherapeut en huisarts op 22 maart 2022. Die verwijten staan in zoverre los van de arbeidsongeschiktheid van [verweerster] dat het opzegverbod tijdens ziekte niet aan een ontbinding in de weg staat.
Geen redelijke grond voor ontbinding
5.3.
Voor de door de [verzoeker] verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst ziet de kantonrechter op basis van al hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd geen redelijke grond. De arbeidsovereenkomst zal daarom niet worden ontbonden. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Arbeidsongeschiktheid in en door de dienst?
5.4.
Partijen verschillen er niet over van mening dat de arbeidsongeschiktheid van [verweerster] zijn oorzaak vindt in hetgeen haar op 30 oktober 2021, rond het einde van haar dienst, is overkomen en dat dit voor haar een ingrijpende ervaring moet zijn geweest. De door de behandelend psycholoog gestelde PTSS-diagnose is door de [verzoeker] niet gemotiveerd betwist, deze past bij de bevindingen van de bedrijfsarts en is ook voor leken plausibel, gezien het tegen haar gebruikte excessieve geweld. Strikt genomen is in dit geding niet van belang of haar arbeidsongeschiktheid ‘in en door de dienst’ is ontstaan, nu de [verzoeker] de gebeurtenis van 30 oktober 2021 heeft aangemerkt als ware het een ‘dienstongeval’ en aan [verweerster] de daaraan bij cao verbonden rechten heeft toegekend. Toch wil de kantonrechter niet nalaten erop te wijzen dat dit begrip hier door de [verzoeker] te eng wordt opgevat. Net als in het kader van de toepassing van artikel 7:658 BW het geval is, moet ook de toepasselijke cao op dit punt ruim worden uitgelegd, in die zin dat het begrip dienstongeval niet beperkt is tot wat de werknemer strikt genomen in de uitoefening van de werkzaamheden overkomt. Gezien de omstandigheden waaronder [verweerster] op 30 oktober 2021 het slachtoffer van mishandeling is geworden, is sprake van een dienstongeval. Ook zonder toepassing van de hardheidsclausule in de cao of coulance had [verweerster] dan ook recht op de daaraan verbonden rechtspositionele gevolgen.
5.5.
De omstandigheid dat de [verzoeker] [verweerster] als [functie] heeft aangesteld voor potentieel gevaarlijk werk in de publieke ruimte en dat zij bij een dienstongeval ernstig letsel en gezondheidsschade heeft opgelopen, plaatst de verwikkelingen in het re-integratietraject in een ander licht dan wanneer dat verband met de aard van het [functie] -werk zou hebben ontbroken. De [verzoeker] lijkt er niet steeds van doordrongen te zijn geweest dat van haar jegens [verweerster] gelet op de aard van haar ziekte de nodige compassie mocht worden verwacht. Waar de [verzoeker] zich erop beroept dat de berichten op sociale media over de activiteiten van [verweerster] op het gebied van schoonheidsverzorging voor irritatie en onrust bij enkele collega’s hebben gezorgd, had het op de weg van de leiding gelegen om die te begrenzen. Dat is niet gebeurd. Ook de suggestie van de [verzoeker] dat [verweerster] twijfel over (de mate van) haar arbeidsongeschiktheid heeft doen ontstaan doordat zij een vrijgezellenfeest heeft bijgewoond en […] heeft gevierd, past een (overheids)werkgever gelet op de aard van haar ziekte en het belang van ontspanning niet.
Voorafgaande toestemming voor nevenwerk?
5.6.
In het toepasselijke verzuimprotocol staat dat een werknemer die tijdens ziekte nevenwerkzaamheden wil verrichten, daarvoor eerst toestemming aan de leidinggevende moet vragen. Dit voorschrift impliceert - anders dan [verweerster] heeft betoogd - dat een zieke werknemer geen nevenwerkzaamheden mocht verrichten zonder voorafgaande toestemming. [verweerster] heeft die toestemming op 22 februari 2022 aan [D] gevraagd. Deze had er begrip voor dat het zetten van wimpers voor een verlichting van de psychische klachten zorgde; pas toen [verweerster] vroeg of zij er ook geld voor mocht vragen, zei hij te moeten uitzoeken hoe dat precies zat. Van het voorleggen van de kwestie aan de bedrijfsarts (die [verweerster] op 24 februari 2022 zou spreken) was toen nog geen sprake. Omdat [A] kort tevoren aan [verweerster] had gezegd dat ze vooral ‘goed naar haar lichaam moest luisteren’ is voorstelbaar dat zij er op dat moment geen kwaad in zag om alvast te doen wat nodig was om tegen betaling schoonheidsverzorgingswerk te gaan doen. Het behalen van een ‘wimper’-certificaat heeft haar blijkbaar voldoening en zelfvertrouwen gegeven. Eerst op 28 februari 2022 (toen [verweerster] dus net bij de bedrijfsarts was geweest) liet [D] haar weten dat zij toestemming van de bedrijfsarts nodig had, omdat eerst duidelijk moest zijn of het werk haar herstel zou belemmeren.
5.7.
Het kan [verweerster] worden verweten dat ze na 28 februari 2022 met haar activiteiten voor ‘ [naam 1] ’ niet pas op de plaats heeft gemaakt en de vraag niet direct aan de bedrijfsarts heeft voorgelegd, in plaats van te wachten op de volgende afspraak. Een ernstig verwijt kan haar hiervan echter naar het oordeel van de kantonrechter niet worden gemaakt. In de gegeven omstandigheden valt te begrijpen dat zij ervan uitging dat de bedrijfsarts geen bezwaar zou hebben, nu het haar wat om handen gaf en afleiding bezorgde en zij de activiteit als positief voor haar herstel zag. De [verzoeker] heeft ook ter zitting niet duidelijk kunnen maken welke medische bezwaren tegen de nevenactiviteiten zouden kunnen hebben bestaan. De [verzoeker] heeft niet zelf de regie genomen door hierover contact met de bedrijfsarts te zoeken. Ook naderhand heeft zij dit niet gedaan, zodat ook thans nog altijd niet duidelijk is waarin het materiële belang van de [verzoeker] bij het niet verlenen van toestemming kan hebben gelegen.
Onwaarheid over afspraken met behandelaars
5.8.
Vast staat dat [verweerster] het op 21 en 22 maart 2022, per Whatsapp aan [A] , heeft voorgedaan alsof zij niet beschikbaar was voor een gesprek vanwege afspraken met haar fysiotherapeut en huisarts op 22 maart 2022, terwijl dat niet zo was. Daarvan maakt de [verzoeker] haar terecht een verwijt. Ook die onjuiste mededeling moet evenwel in de context worden geplaatst waarin zij is gedaan. Voorstelbaar is dat [verweerster] zich verplicht voelde om de afspraak die, volgens [verweerster] per abuis en buiten haar om, voor 15.00 uur die dag was gemaakt na te komen. Die afspraak was evenwel niet met een ‘echte’ klant, maar was door de gemachtigde van de [verzoeker] uitsluitend gemaakt om bewijs tegen [verweerster] te verzamelen dat zou kunnen worden gebruikt voor een disciplinaire maatregel. Dat is niet wat een (overheids)werkgever in de gegeven omstandigheden betaamt. De [verzoeker] had in plaats van op deze manier een val te zetten, [verweerster] moeten confronteren met de berichten op sociale media, haar de gelegenheid moeten geven om haar verhaal daarover te doen, en behoren te onderzoeken of de omstandigheden waaronder zij in ‘ [naam 1] ’ werkzaam was reden gaf om te veronderstellen dat dit haar gezondheid zou schaden. Dat heeft de [verzoeker] nagelaten en daarvan treft haar een verwijt.
5.9.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [verweerster] weliswaar een zekere mate van verwijt treft, maar dat dit in de gegeven omstandigheden niet zodanig is dat van de [verzoeker] niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst met haar te laten voortduren, laat staan dat zou kunnen worden geconcludeerd dat [verweerster] zodanig is tekort geschoten in de nakoming van haar uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen dat sprake is van een wanprestatie die ontbinding rechtvaardigt. Dat aan [verweerster] als beëdigd [functie] in overheidsdienst hogere eisen op het gebied van integriteit mogen worden gesteld is juist, maar maakt dit niet anders. Hierbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat [verweerster] jong is, dit haar eerste baan is en zij in haar werk voor de publieke zaak het nodige voor de kiezen heeft gehad.
5.10.
Het verzoek van de [verzoeker] wordt afgewezen. De [verzoeker] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten. Deze proceskosten worden aan de zijde van [verweerster] , tot deze beschikking, begroot op € 996,-- aan salaris gemachtigde.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst het verzoek af;
6.2.
veroordeelt de [verzoeker] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [verweerster] , tot deze beschikking begroot op € 996,-- aan salaris gemachtigde;
6.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Creutzberg, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2022.