ECLI:NL:RBMNE:2022:386

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
16/161353-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag door het gebruik van een metalen ketting

Op 20 juni 2020 heeft verdachte geprobeerd om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven door een metalen ketting om zijn nek te doen en deze met kracht aan te trekken. De rechtbank heeft op basis van getuigenverklaringen, camerabeelden en medische rapporten vastgesteld dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] heeft aanvaard. De rechtbank oordeelt dat de gedragingen van verdachte, die de ketting stevig vasthield en deze gedurende enige tijd aanhield, zozeer gericht waren op de dood van [slachtoffer] dat dit als poging tot doodslag moet worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag en haar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is de inbeslaggenomen ketting verbeurd verklaard en is de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank een schadevergoeding van € 5.434,20 heeft toegewezen voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/161353-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 7 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1980] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 15 november 2021 en 24 januari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. F.E. van der Zee en van hetgeen verdachte, haar advocaat mr. N.P. van Dijk de benadeelde partij en zijn advocaat mr. F.A. ten Berge naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte ervan dat zij betrokken is geweest bij een strafbaar feit. Deze verdenking staat beschreven in de tenlastelegging, die als bijlage is opgenomen in dit vonnis.
Kort gezegd verdenkt de officier van justitie verdachte ervan dat zij
op 20 juni 2020 in Zeist heeft geprobeerd om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven door [slachtoffer] een ketting om de nek te doen, deze aan te blijven trekken en hieraan te gaan hangen waardoor zij enige tijd de ademhaling van [slachtoffer] heeft belet/belemmerd. (
primair);
danwel:
op 20 juni 2020 in Zeist heeft geprobeerd aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (
subsidiair);
danwel:
op 20 juni 2020 in Zeist [slachtoffer] heeft mishandeld (
meer subsidiair).

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen verdachte, moet zij eerst kijken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Dat de ketting om de nek van aangever is gedraaid en deze is vastgehouden volgt volgens de officier van justitie uit het proces-verbaal waarin de camerabeelden zijn beschreven. Daarnaast blijkt uit de letselverklaring van de huisarts dat het bij aangever geconstateerde letsel past bij verwurging. Bovendien volgt uit de getuigenverklaringen dat aangever in ademnood heeft verkeerd. Door de wijze waarop de ketting om de nek van aangever wordt getrokken, het vervolgens daaraan hangen en dit (enige tijd) laten voortduren heeft verdachte – volgens de officier van justitie – bewust de aanmerkelijke kans op de dood van aangever aanvaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte bepleit vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Hij voert daartoe aan dat verdachte niet bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever als gevolg van haar handelen zou kunnen komen te overlijden, en dat er dus geen sprake is van het vereiste (voorwaardelijk) opzet als bedoeld in artikel 287 Wetboek van Strafrecht. Volgens de raadsman ontbreekt het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel eveneens. Daarbij merkt de raadsman op dat de spoedarts geen letsel bij aangever heeft geconstateerd. De raadsman refereert zich voor wat betreft de meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Bewijsmiddelen [1]
Aangever [slachtoffer] heeft op 20 juni 2020 aangifte gedaan en onder meer het volgende verklaard [2] :
Op zaterdag 20 juni 2020 omstreeks 01:30 uur stond ik met mijn auto voor restaurant [restaurant] aan de [adres] in [woonplaats] . […]Ik zag dat er een donkere vrouw achter mijn auto stond. Ik zag tot mijn ontsteltenis dat zij een lange metalen ketting in haar handen had. Ik voelde dat de voor mij onbekende vrouw de metalen ketting met kracht om mijn nek wond. Ik voelde direct pijn omdat zij er erg hard aan trok. Ik kan mij herinneren dat ik geen lucht meer kreeg en daardoor in paniek raakte. Ik begon terug te vechten om de metalen ketting van mijn nek af te krijgen. Ik merkte dat dit niet ging en dat zij alleen maar harder trok waardoor ik zwarte vlekken voor mijn ogen kreeg.
Op 6 juli 2020 heeft aangever [slachtoffer] aanvullend verklaard. Verbalisant [verbalisant 1] beschrijft in een proces-verbaal van bevindingen het volgende [3] :
[slachtoffer] deed de volgende aanvullingen. Toen hij (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) probeerde op te staan, ging zij gewoon aan die ketting hangen.
Getuige [getuige] heeft op 20 juni 2020 onder meer het volgende verklaard:
[…] Toen deed ze de ketting opeens om zijn nek. [4] Ze maakte de ketting iets korter en deed hem achter de nek van [slachtoffer] langs en draaide de ketting nog een keer om zijn nek, zodat de ketting ook om zijn keel zat. Ze hield de ketting stevig en strak vast en bleef die vasthouden terwijl die om zijn nek zat. […] Ik heb die vrouw een paar keer geslagen met mijn vuisten zodat ze zou loslaten, maar dat hielp niet. Ik hoorde dat mijn broer zei: “Ik krijg geen adem” daarna ging ze nog een paar seconden door. [5]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 24 januari 2022 het volgende verklaard (zakelijk weergegeven):
Ik heb de ketting om aangever heen gedaan. Ik trok hem naar mij toe en hield hem dichtbij mij vast, zo kon hij mij niet hard slaan. Hij is een kop kleiner. [6]
Camerabeelden van het voorval zijn door de politie bekeken, verbalisant [verbalisant 2] beschrijft zijn bevindingen in een proces-verbaal van 20 juni 2020 als volgt [7] :
Om 01:38:39 uur, zie ik dat de vrouw haar rechterarm boven het hoofd van de verdachte houdt. Ik zie dat de vrouw met haar rechterarm het glinsterende en zilverachtige voorwerp om de nek van bestuurder doet. Ik zie dat de vrouw daarna met haar gewicht naar achteren leunt en met beide handen trekt aan het glinsterende en zilverachtige voorwerp. Ik zie dat de aangever voorovergebogen komt te staan. […]
Om 01:38:49 uur, zie ik dat de aangever op de grond valt en ik zie dat de verdachte
met haar beide armen vermoedelijk aan het trekken is. Zie afbeelding 8.
Om 01:38:50 uur, zie ik dat de verdachte en de jongen nu ook op de grond vallen. Ik
zie dat de verdachte opstaat en de jongen ook. Ik zie dat de verdachte zijwaarts, dan
wel naar achteren loopt en dat de aangever met voorovergebogen lichaam mee gaat. […]
Om 01:39:18 uur, zie ik dat de alle drie de betrokkenen rustiger bewegen. Ik zie dat de jongen er tussen in gaat staan en ik zie een glinsterend langwerpig voorwerp in de linkerarm van de verdachte.
Bij de aangifte van [slachtoffer] is een aantal bijlagen gevoegd. Uit bijlage C, een letselverklaring van de huisarts van aangever, blijkt het volgende [8] :
Objectief: hematomen op de zijkanten van de hals.
Evaluatie: strangulatie letsel […]bij zuchten stridor in de luchtpijp
Bewijsoverweging
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op de tenlastegelegde poging tot doodslag. De rechtbank ziet dit anders en oordeelt als volgt.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval de dood van aangever – is aanwezig als de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan die kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij of zij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen staat naar het oordeel van de rechtbank het volgende vast.
Verdachte heeft een metalen ketting om de keel van aangever heen gewikkeld en deze vervolgens met veel kracht aangetrokken en gedurende langere tijd stevig aangetrokken gehouden, als gevolg waarvan aangever in ademnood verkeerde. Verdachte en aangever kwamen op enig moment ten val en ook toen aangever probeerde op te staan bleef verdachte met haar lichaamsgewicht aan de ketting hangen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij een kop groter is dan aangever en had derhalve een zeker natuurlijk overwicht op aangever. Na afloop was ook letsel aan de hals van aangever zichtbaar. De rechtbank is van oordeel dat - gelet op de aard, hevigheid en duur daarvan - het door verdachte uitgeoefende geweld door het gebruik van een om de hals strakgetrokken metalen ketting – zoals hierboven uiteengezet – een aanmerkelijke kans opleverde op het overlijden van aangever.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de hals vanwege de daarbinnen bevindende luchtweg en slagaders een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is en dat uitoefening van geweld op de hals in de vorm van een forse verwurging fataal kan aflopen. Gelet op het handelen van verdachte, zoals hiervoor omschreven kan de kans op overlijden als aanmerkelijk worden aangemerkt. Verdachte mag met deze ervaringsregel bekend worden verondersteld.
De rechtbank acht de gedragingen van verdachte, te weten het met kracht en gedurende substantiële duur stevig vasthouden (en aantrekken) van een om de keel van aangever strakgetrokken metalen ketting, terwijl zij daarbij zijn hulpkreten negeerde , en het – naar eigen zeggen – bewust dichtbij haar houden van aangever, naar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de dood van aangever, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard. Van enige contra-indicatie is niet gebleken. Sterker nog, verdachte was niet van plan los te laten voordat getuige [getuige] zou stoppen met het slaan ter bevrijding van zijn broer. Dit leidt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 20 juni 2020 te Zeist ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- die [slachtoffer] een lange metalen ketting om de nek heeft gedaan en
- daarna die ketting om zijn, [slachtoffer] , nek heeft gewonden en
- vervolgens die ketting met kracht heeft aangetrokken en die ketting met
kracht is blijven aantrekken en
- daarbij aan die ketting en aan de nek van die [slachtoffer] is gaan hangen en
- daardoor enige tijd de ademhaling van die [slachtoffer] heeft belet/belemmerd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot doodslag

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan een gedeelte van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel moeten – naast de algemene voorwaarden – de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verbonden. De officier van justitie weegt in haar strafeis mee dat het verdachte is die de confrontatie met aangever heeft opgezocht. Zij acht het positief dat verdachte zelf aan de slag is gegaan met hulpverlening om dergelijk gedrag in de toekomst te voorkomen. Desalniettemin acht de officier van justitie, gelet op de aard van het feit, enkel een vrijheidsbenemende straf passend.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en verwijst daartoe naar de opgestelde reclasseringsrapportages. Daarnaast verzoekt de raadsman om rekening te houden met het tijdsverloop en de rol van aangever bij het gebeuren.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder verdachte het feit heeft gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
8.3.1.
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Zij heeft de confrontatie met aangever opgezocht en hem, met een metalen ketting in de hand, op een agressieve en angstaanjagende wijze benaderd. Verdachte heeft de ketting om de keel van aangever gebonden en deze met kracht aangetrokken en gedurende enige tijd vastgehouden waardoor aangever doodsangsten heeft uitgestaan. De zestienjarige broer van aangever was getuige van het incident en heeft – net als aangever – met man en macht geprobeerd de ketting van de keel van aangever los te krijgen. Zowel voor aangever als voor zijn broer moet de situatie angstaanjagend zijn geweest. Het betreft een ernstig feit, waarbij verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever door verwurging om het leven zou komen. Bij het incident is een grote inbreuk op de lichamelijke integriteit van aangever gemaakt. Het handelen van verdachte heeft een enorme impact op aangever gehad, waarvan hij in zijn slachtofferverklaring ook blijk heeft gegeven. Door het toedoen van verdachte heeft aangever te kampen met psychische klachten van serieus te nemen aard, waarvoor hij zich onder behandeling heeft moeten laten stellen. Feiten als de onderhavige kunnen bovendien bijdragen aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving als geheel. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
8.3.2.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Strafblad
Uit de justitiële documentatie van verdachte van 13 oktober 2021 blijkt dat verdachte in de afgelopen tien jaar niet is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Dat heeft geen positief of negatief effect op de omvang van de te bepalen straf.
Advies van de reclassering
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, van 14 oktober 2020, opgesteld door F. van der Groep, werkzaam als reclasseringswerker. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het voortgangsverslag van Reclassering Nederland, van 4 november 2021, opgesteld door H. El Ahmadi, werkzaam als reclasseringswerker.
De reclassering ziet het alcoholgebruik van verdachte als delict gerelateerd, tegelijkertijd ziet de reclassering geen aanwijzingen voor een structureel alcoholprobleem bij verdachte. Indirect delict gerelateerd acht de reclassering de gewelddadige en getroebleerde jeugd van verdachte. De reclassering schat zowel de kans op recidive als het onttrekken aan voorwaarden in als laag. Alhoewel de reclassering aanwijzingen ziet in het delictverleden van verdachte om het recidiverisico naar gemiddeld bij te stellen, is de laatste veroordeling dusdanig lang geleden dat dit niet meer wordt meegerekend. Verdachte toont zich gemotiveerd en stelt zich meewerkend op. Positief wordt geacht dat verdachte reeds in een vrijwillig kader is begonnen met een behandeling bij de Waag waarbij zij werkt aan emotie- en agressieregulatie. Verdachte is tevens aangevangen met medicatie voor een betere impulsbeheersing.
Ondanks deze positieve ontwikkelingen vormen de ernst van het feit en het (aanvankelijk) geringe inlevingsvermogen van verdachte voor de reclassering aanleiding om te adviseren aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden:
  • een meldplicht bij de reclassering;
  • ambulante behandeling bij De Waag of een soortgelijke zorgverlener.
8.3.3.
Conclusie
De straf
Gelet op de aard en ernst van het feit kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf, onder meer gelet op de gewelddadige aard van het feit, straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en het gegeven dat aangever tot op de dag van vandaag ernstige psychische klachten ondervindt, op zich passend. Tegelijkertijd ziet de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om een groter gedeelte van de straf in voorwaardelijke zin op te leggen. De rechtbank merkt op dat verdachte de afgelopen periode in een vrijwillig kader een intensieve traumabehandeling heeft gevolgd en is gestart met een programma gericht op agressie- en emotieregulatie. Verdachte heeft zich tot op heden gemotiveerd en meewerkend opgesteld in haar contact met de reclassering.
Conclusie
Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. De rechtbank acht hierbij oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd passend, gelet op wat de reclassering daarover heeft gesteld.

9.BESLAG

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen metalen schakelketting.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het inbeslaggenomen goed.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de inbeslaggenomen metalen schakelketting verbeurdverklaren nu het bewezenverklaarde feit met behulp van dit goed is begaan.

10.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 84.750,40. Dit bedrag bestaat uit € 78.250,40 materiële schade en € 6.500,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering van [slachtoffer] geheel toe te wijzen, tot het bedrag van € 84.750,40, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het grootste gedeelte van de materiële schade bestaat uit inkomstenderving als gevolg van het faillissement van het restaurant van verdachte, welke volgens de officier van justitie voldoende rechtstreeks verband houdt met het ten laste gelegde. Hetzelfde geldt voor de kapotte telefoon van verdachte. De immateriële schade is volgens de officier van justitie, gelet op alle aangeleverde stukken, voldoende onderbouwd en in het geheel voor toewijzing vatbaar.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft het volgende aangevoerd. In zijn algemeenheid stelt de raadsman – onder verwijzing naar jurisprudentie – dat de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Ten aanzien van de afzonderlijke posten stelt de raadsman het volgende. De opgevoerde materiële schade, bestaande uit de kosten voor fysiotherapiebehandelingen ter hoogte van € 184,20, is volgens de raadsman onvoldoende gespecificeerd waardoor dit gedeelte dient te worden afgewezen. De materiële schade, bestaande uit de telefoonkosten ter hoogte van € 1.359,50, dient te worden afgewezen nu deze kostenpost een onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert, aldus de raadsman. Voor wat betreft het gedeelte van de inkomstenderving is de raadsman van mening dat er onvoldoende rechtstreeks verband bestaat met het tenlastegelegde feit. De raadsman heeft daarom verzocht om dit gedeelte niet-ontvankelijk te verklaren. De immateriële schade dient volgens de raadsman primair te worden afgewezen en subsidiair niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens onvoldoende onderbouwing.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde schadevergoeding niet vanzelfsprekend een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal de afzonderlijke posten beoordelen en daarbij nagaan of zij volgens de regels die het civiele recht stelt tot een beoordeling van de gevorderde kosten kan komen.
Vaststaat dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank acht de opgevoerde behandelingskosten van € 184,20 voor een fysiotherapeut voor toewijzing vatbaar nu de facturen dateren uit 2021 en aangever dat jaar, zoals uit de toelichting op de vordering blijkt, niet verzekerd was voor deze behandelingen.
Met betrekking tot de materiële schade, bestaande uit de kosten voor de telefoon, maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid. Uit het dossier (pagina 27) blijkt dat de achterkant van de telefoon en de camera stuk zijn gegaan als gevolg van het ten laste gelegde. Onvoldoende is gebleken dat de telefoon defect was en niet meer gerepareerd kon worden. De rechtbank schat de reparatieschade op een bedrag van € 250,-. Voor het overige deel zal de rechtbank aangever [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
Beoordeling van het overige gedeelte aan materiële schade, te weten € 76.706,70 aan inkomstenderving, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de verdediging de hoogte van de schade heeft betwist en de rechtbank op basis van de onderbouwing niet tot een begroting van deze schade kan komen. Dat heeft er met name mee te maken dat de boekhouder zonder onderbouwende stukken een grove schatting heeft gemaakt van de in 2020 en 2021 gederfde inkomsten waar discussie over kan bestaan. Om deze reden zal de rechtbank de benadeelde partij in dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op vergoeding van de immateriële schade, gelet op de door de benadeelde partij gestelde gevolgen en aansluitend bij wat in vergelijkbare gevallen in andere zaken is toegewezen, tot een bedrag van € 5.000,- naar billijkheid toewijsbaar. Vaststaat dat aangever ernstige psychische klachten aan het ten laste gelegde heeft overgehouden, maar de rechtbank acht onvoldoende onderbouwd dat daadwerkelijk een geestesziekte is gediagnosticeerd bij aangever.
De rechtbank waardeert de gehele schade dus op € 5.434,20 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 20 juni 2020 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 5.434,20 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 20 juni 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 62 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
15 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van 5 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van twee (2) jarenvast;
- als algemene voorwaarden geldt dat veroordeelde;
o zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
o ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
o medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
- stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
o zich binnen één werkdag na het ingaan de proeftijd telefonisch meldt bij haar huidige toezichthouder, of diens vervanger of de bureaudienst van de reclassering. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Alcoholgebruik en de impact veroorzaakt op het slachtoffer zullen een terugkerend onderwerp van gesprek zijn binnen het toezicht;
o veroordeelde laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
- draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de hiervoor vermelde voorwaarden.
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp verbeurd:
1 STK Bouwmateriaal, Omschrijving: G2647505, metalen schakelketting.
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 5.434,20;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2020 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 5.434,20 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 62 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van haarverplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
- veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.M. Spelt, voorzitter, mrs. H.A. Brouwer en A. Maas, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.A. Chanier, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 februari 2022.
Mr. H.A. Brouwer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 20 juni 2020 te Zeist, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- die [slachtoffer] een (lange metalen) ketting om de nek heeft gedaan en/of
- ( daarna) die ketting om zijn, [slachtoffer] , nek heeft gewonden en/of
- ( vervolgens) die ketting (met kracht) heeft aangetrokken en/of die ketting (met
kracht) is blijven aantrekken en/of
- ( daarbij) aan die ketting en/of aan de nek van die [slachtoffer] is gaan hangen en/of
- ( daardoor) enige tijd de ademhaling van die [slachtoffer] heeft belet/belemmerd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 287 Wetboek van Strafrecht, art. 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 20 juni 2020 te Zeist, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [slachtoffer] een (lange metalen) ketting om de nek heeft gedaan en/of
- ( daarna) die ketting om zijn, [slachtoffer] , nek heeft gewonden en/of
- ( vervolgens) die ketting (met kracht) heeft aangetrokken en/of die ketting (met kracht) is blijven aantrekken en/of
- ( daarbij) aan die ketting en/of aan de nek van die [slachtoffer] is gaan hangen en/of
- ( daardoor) enige tijd de ademhaling van die [slachtoffer] heeft belet/belemmerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art. 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 20 juni 2020 te Zeist, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer] een (lange metalen) ketting om de nek te doen en/of
- ( daarna) die ketting om zijn, [slachtoffer] , nek te winden en/of
- ( vervolgens) die ketting (met kracht) aan te trekken en/of die ketting (met kracht)
blijven aan te trekken en/of
- ( daarbij) aan die ketting en/of aan de nek van die [slachtoffer] te gaan hangen;
(art. 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 19 december 2021, genummerd PL0900-2020194192, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 75. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 26.
3.Proces-verbaal van bevindingen van 6 juli 2020, opgemaakt door [verbalisant 1] , p. 54.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 30.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 32.
6.Proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting.
7.Proces-verbaal van bevindingen van 20 juni 2020, opgemaakt door [verbalisant 2] , p. 35.
8.Bijlage bij het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] van 20 juni 2020, opgemaakt door [verbalisant 3] , bijlage C.