4.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 (inrijden op politievoertuig)
Conclusie: vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan. Dat betekent dat de rechtbank verdachte van dit feit integraal zal vrijspreken. Zij overweegt daartoe het volgende.
Vastgesteld kan worden dat op 16 december 2021 te Utrecht een botsing heeft plaatsgevonden tussen het voertuig waar verdachte op dat moment in reed en het politievoertuig waarin verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zaten. Alle betrokkenen verklaren daarover. Bovendien is er schade vastgesteld aan beide voertuigen en hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] letsel opgelopen. Gelet op de schade aan beide voertuigen en het geconstateerde letsel acht de rechtbank aannemelijk dat de klap bij deze botsing hard is geweest en dat de betrokken verbalisanten daarbij angst hebben ervaren.
Over de toedracht van het ongeval kan de rechtbank het volgende vaststellen. Duidelijk is dat het voertuig van verbalisanten voorafgaand aan de botsing stilstond op de linkerbaan van een kruispunt met de neus van het voertuig iets over de middenlijn. Ook is duidelijk dat verdachte met zijn voertuig van rechtsachter kwam aanrijden. Onduidelijk is echter op welke wijze de twee voertuigen elkaar vervolgens hebben geraakt. Volgens de verbalisanten stond hun voertuig stil en reed verdachte met de neus van zijn voertuig op hun voertuig in. Volgens verdachte kwam het voertuig van de verbalisanten echter naar voren op het moment dat hij hen passeerde en is het voertuig van de politie daarbij tegen de zijkant van zijn voertuig aangereden.
De schade die is geconstateerd aan beide voertuigen geeft naar het oordeel van de rechtbank geen uitsluitsel over de toedracht. Het politievoertuig had schade aan de voorzijde en miste beide koplampen. Aan het politievoertuig is geen schade aan de zijkanten vastgesteld. Het voertuig waar verdachte in reed had forse schade aan de linkerzijde en de rechterzijde en nauwelijks schade aan de voorkant. Uit deze schade, in combinatie met de vaststelling dat het voertuig van verdachte voor beide politieambtenaren van (rechts)achter kwam, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat verdachte degene is geweest die de botsende beweging heeft gemaakt. In ieder geval past deze schade niet zonder meer bij het opzettelijk inrijden door verdachte op het voertuig van verbalisanten.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 primair en het onder feit 1 subsidiair aan hem ten laste gelegde.
Nu de rechtbank niet kan vaststellen dat verdachte degene is geweest die de botsende beweging heeft gemaakt tegen het voertuig van de verbalisanten, kan de rechtbank ook niet vaststellen dat hij daardoor aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag heeft vertoond. Evenmin kan de rechtbank vaststellen dat verdachte op dat moment met zodanig hoge snelheid heeft gereden, dat alleen al daaruit kan worden afgeleid dat hij aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag heeft vertoond. Dat betekent dat de rechtbank ook niet kan komen tot een bewezenverklaring van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde.
Feit 2 (diefstallen uit opslagboxen)
Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 aan hem ten laste gelegde.
De rechtbank zal hierna uiteenzetten hoe zij tot deze conclusie is gekomen.
Verdachte heeft het feit bekend en de raadsman heeft geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De gebruikte bewijsmiddelen zijn opgesomd per locatie van de inbraak:
- de aangifte van [aangever 2] , district manager van [bedrijf 1] ;
- de aangifte van [aangever 3] , huurder van een opslagbox van [bedrijf 1] ;
- de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting;
- de aangifte van [aangever 4] , mede eigenaar van het bedrijf [bedrijf 2] te Gorinchem;
- de aangifte van [benadeelde 1] , huurder van een opslagbox van [bedrijf 2] te Gorinchem;
- de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting;
- de aangifte van [aangever 5] , gemachtigd tot het doen van aangifte door [bedrijf 1] B.V.;
- de aangifte van [aangever 6] , werkzaam als storemanager bij [bedrijf 1] ;
- de aangifte van [aangever 7] , huurder van een opslagbox van [bedrijf 1] ;
- de aangifte van [aangever 8] , huurder van een opslagbox van [bedrijf 1] ;
- de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting;
- de aangifte van [aangever 5] , gemachtigd tot het doen van aangifte door [bedrijf 1] B.V.;
- de aangifte van [aangever 9] , werkzaam bij [bedrijf 1] ;
- de aangifte van [aangever 10] , huurder van een opslagbox van [bedrijf 1] ;
- de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting;
- de aangifte van [aangever 5] , gemachtigd tot het doen van aangifte door [bedrijf 1] B.V.;
- de bevindingen met betrekking tot de weggenomen blikken Red Bull;
- de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting.
Ten laste is gelegd dat verdachte de onder feit 2 genoemde inbraken heeft begaan in de periode vanaf 7 oktober 2021. In de aangifte van [bedrijf 1] locatie Rotterdam staat echter dat op 6 oktober 2021 te 22:33 uur de eerste verbreking van een opslagbox heeft plaatsgevonden. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat de inbraken hebben plaatsgevonden in de periode vanaf 6 oktober 2021. Dat in de tenlastelegging een andere begindatum van de periode staat, merkt de rechtbank aan als een kennelijke verschrijving en zal zij in de bewezenverklaring herstellen.
Ten aanzien van de diefstal van de sieraden en de elektronisch bestuurbare auto uit de opslagbox te Rotterdam overweegt de rechtbank nog het volgende. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de sieraden, waarvan aangever [aangever 3] aangifte van diefstal heeft gedaan, niet zelf heeft weggenomen, maar dat hij niet kan uitsluiten dat een medeverdachte dit heeft gedaan. Dat rechtbank concludeert op basis hiervan dat hij zich in ieder geval als medepleger ook aan dit onderdeel van de tenlastelegging heeft schuldig gemaakt.
Over de elektrisch bestuurbare auto die volgens [aangever 3] is gestolen heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij wel heeft gezien dat dit goed weggenomen was uit de opslagbox, maar dat het niet in de auto paste. De elektrisch bestuurbare auto is daarom blijven staan. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat verdachte samen met zijn mededaders zich de auto in ieder geval op enig moment wederrechtelijk heeft toegeëigend. Dat levert diefstal op. Dat zij de elektrisch bestuurbare auto vervolgens niet hebben meegenomen, maakt niet dat geen sprake is van diefstal uit de opslagbox. Dat betekent dat verdachte zich ook aan dit onderdeel van de tenlastelegging heeft schuldig gemaakt.
Feit 3 (diefstal van kentekenplaten)
Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 aan hem ten laste gelegde.
De rechtbank zal hierna uiteenzetten hoe zij tot deze conclusie is gekomen.
Verdachte heeft het feit bekend en de raadsman heeft geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De gebruikte bewijsmiddelen zijn hierna opgesomd:
- de aangifte van [aangever 1] ;
- de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting.
Feit 4 (gevaarlijk rijden)
Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 4 primair aan hem ten laste gelegde.
De rechtbank zal hierna uiteenzetten hoe zij tot deze conclusie is gekomen.
Verbalisanten hebben – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op 16 december 2021 kregen wij het verzoek te gaan naar de Cartesiusweg te Utrecht. We hoorden dat twee verdachten in een witte Suzuki wegreden. Wij zagen dat de bestuurder van de Suzuki de stoep opstuurde. Wij zetten de achtervolging in. De achtervolging heeft de volgende route gevolgd:
- Cartesiusweg;
- Spinzoweg;
- Lessingellaan;
- Joseph Haydnlaan;
- Beneluxlaan;
- Europaplein;
- rijksweg A12 richting Den Haag;
- rijksweg A2 richting Amsterdam;
- Martin Luther Kinglaan;
- Joseph Haydnlaan;
- Lessingellaan;
- Spinzoweg.
Wij zagen dat de bestuurder van de witte Suzuki vanaf de kruising Vleutensweg met de
Spinozaweg tegen de rijrichting op de andere rijbaan ging rijden. Wij zagen dat de
bestuurder van de witte Suzuki meerdere tegemoetkomende auto's moest ontwijken.
De achtervolging ging verder richting:
- Cartesiusweg;
- Sint Josephlaan;
- Marnixlaan;
- Einsteindreef;
- Brailledreef.
Verbalisanten hebben – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op 16 december 2021 hoorden wij dat er een achtervolging was. Wij zagen vervolgens
een witte Suzuki voor ons langs rijden met twee opvallende voertuigen erachter. Hierop hebben wij eveneens de achtervolging ingezet. Op de Brailledreef zagen wij op de digitale snelheidsmeter dat we 100 km/u reden.
Aan het einde van de Brailledreef zagen wij de Suzuki linksaf de Kardinaal de Jongweg oprijden. Wij zagen een fietser oversteken. Wij zagen dat de fietser op dat moment midden op de rijbaan reed.
We zagen dat de Suzuki de fietser ternauwernood, op ongeveer 1 á 2 meter kon
ontwijken en de fietser aan de achterzijde passeerde.
Na de rotonde op het Eijkmanplein probeerden wij de Suzuki in te halen. Wij zagen dat de bestuurder van de Suzuki ons dat belemmerde. Op dat moment reden wij ongeveer 100 km/u. Aan het einde van de Kardinaal de Jongweg zagen wij de verdachte rechtsaf de Satreweg oprijden. Bij de rotonde Berenkuil zagen wij de Suzuki rechtsaf de Biltstraat op rijden. Op
Biltstraat zagen wij de verdachte de busbaan oprijden. Op dat moment zagen
onze snelheidsmeter dat we ongeveer l00km/u reden. Vervolgens zagen wij de verdachte
de Wittevrouwensingel oprijden. Vervolgens zagen wij de verdachte de Voorstraat
oprijden. Vervolgens zagen wij de verdachte rechtsaf de Wijde Begijne straat
inrijden.
Vervolgens zagen wij de verdachte de navolgende route rijden:
- Van Asch van Wijk
- Noorderstraat
- Noorderbrug
- Koekkoekstraat
- Adelaarstraat
- Kaatstraat
- Oudenoord
- Nijennoord
- Ahornstraat
- Acaciastraat
- Amsterdamsestraatweg
- De Lessepstraat
- Burgemeester van Tuyullkade.
Bij het naderen van de Burgemeester Norbruislaan zagen wij de Suzuki het fietspad
oprijden. Hierop zagen wij de verdachte rechtsaf de J.M. Muinck Keizerlaan oprijden.
Op de rotonde op de J.M. Muinck Keizerlaan zagen wij de Suzuki rechtsaf de Prinses
Irenelaan oprijden. Vervolgens zagen wij de verdachte verder het grasveld, bij het Muiderslotplantsoen, oprijden. Hierop hebben wij samen met een andere opvallende politie voertuig de Suzuki klemgereden.
Verbalisanten hebben – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op 16 oktober 2021 sloten wij aan in de achtervolging. De auto van verdachten, een wit kleurige personenauto van het merk Suzuki, zagen wij voor ons wegrijden. Op de rotonde Europaplein sloeg de auto van de verdachten rechtsaf naar de A12. De auto van de verdachten bleef gas geven.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
V: Je reed samen met [verdachte] in een witte Suzuki voordat je werd aangehouden?
A: Daar reden we in ja.
V: Wie reed er?
A: Meneer [verdachte] .
V: Was je bang in de auto?
A: Ja, ik dacht dat ik dood ging.
V: Waarom dacht je dat?
A: De manoeuvres, de snelheid.
V: Wat vond je het meest heftige van de achtervolging?
A: Dat er een fietser overstak. Die hebben wij niet geraakt. maar dat vond ik heel
erg.
V: Dus jullie hebben bijna een fietser aangereden?
A: Ja volgens mij wel ja.
Verdachte heeft ter terechtzitting – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik heb op sommige plekken inderdaad te hard gereden. Ik heb bijvoorbeeld op de snelweg 130 km/u gereden. Op stukken binnen de bebouwde kom reed ik ook 80 km/u waar 50 km/u is toegestaan. Het klopt ook dat ik tegen de richting in heb gereden. Er waren tegengestelde auto’s. Ik had de fietser inderdaad voorrang moeten geven, omdat hij nog niet volledig was overgestoken. Ik had een openstaande straf. Ik wilde aan de aanhouding ontkomen. Om die reden ben ik niet eerder gestopt.
Vastgesteld kan worden dat op 16 oktober 2021 te Utrecht een achtervolging heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte de door de politie achtervolgde witte personenauto van het merk Suzuki bestuurde. De route van de achtervolging was zoals in de tenlastelegging is weergegeven.
Ook kan worden vastgesteld dat verdachte tijdens die achtervolging heeft gereden met hogere snelheden dan ter plaatse was toegestaan. Onduidelijk is gebleven op welk deel van de achtervolging de snelheidsovertredingen exact hebben plaatsgevonden, alsmede wat de mate van snelheidsovertreding was. Duidelijk is echter wel dat de snelheidsovertredingen op meerdere momenten en daarmee op meerdere locaties hebben plaatsgevonden. Verdachte spreekt zelf van een snelheid op de snelweg van 130 km/u, daar waar, zoals algemeen bekend, een snelheid van 100 km/u is toegestaan. Ook spreekt hij van een snelheid van 80 km/u op plaatsen (binnen de bebouwde kom) waar 50 km/u is toegestaan.
Verder kan worden vastgesteld dat verdachte tijdens die achtervolging enige tijd tegen de richting in heeft gereden, dat hij op de Cartesiusweg over de stoep heeft gereden, dat hij op de Biltstraat over de busbaan heeft gereden en op de Burgemeester Norbuislaan over het fietspad. Ten slotte kan worden vastgesteld dat verdachte geen voorrang heeft verleend aan een overstekende fietser op de Kardinaal de Jongweg.
Criteria artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994
Voor een bewezenverklaring van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) moet de rechtbank beoordelen of verdachte (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. Schending van de verkeersregels
Verdachte wordt verweten dat hij de verkeersregels heeft geschonden, zoals bedoeld in artikel 5a van de WVW. In dat artikel zijn twaalf gedragingen uitdrukkelijk, maar niet limitatief, benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. Het overschrijden van de maximumsnelheid, het niet verlenen van voorrang en het tegen de verkeersrichting inrijden worden uitdrukkelijk in het eerste lid onder f, g en j van het artikel genoemd. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte deze verkeersregels op 16 oktober 2021 te Utrecht heeft overtreden. De overige door verdachte begane verkeersovertredingen, te weten het over de stoep, busbaan en fietspad rijden, kunnen worden aangemerkt als het overtreden van andere verkeersregels van soortgelijk belang, zoals bedoeld in het eerste lid onder m.
In ernstige mate
Artikel 5a van de WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Volgens de wetgever gaat het dan bijvoorbeeld om het meerdere keren of gedurende langere tijd schenden van een verkeersregel, of het schenden van meerdere verkeersregels. Dat betekent dat de rechtbank het samenstel van de gedragingen van verdachte moet beoordelen, waarbij alle omstandigheden en overige feiten in ogenschouw moeten worden genomen.
Zoals uit het voorgaande blijkt, heeft verdachte meerdere verkeersregels overtreden. Het overschrijden van de maximumsnelheid heeft hij bovendien meerdere keren en gedurende een langere periode begaan. Het gevaar dat is uitgegaan van deze snelheidsovertredingen is vergroot door de omstandigheid dat verdachte ook binnen de bebouwde kom te hard heeft gereden. Daar zijn in het algemeen veel kwetsbare verkeersdeelnemers aanwezig, zoals fietsers en voetgangers. Het gevaar dat uit is gegaan van het rijden tegen de verkeersrichting in, was ook concreet: er was op dat moment verkeer aanwezig dat in de tegengestelde richting reed. Verdachte heeft moeten uitwijken om een frontale aanrijding met die verkeersdeelnemers te voorkomen. Daarnaast heeft hij bijna een fietser aangereden, door aan hem geen voorrang te verlenen. Gelet op de aard en aaneenschakeling van deze verkeersovertredingen is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
Opzettelijk
Volgens de wetgever moet het opzet van verdachte zowel zijn gericht op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Niet vereist is dat het opzet van verdachte was gericht op het gevolg, namelijk dat door het in ernstige mate schenden van de verkeersregels levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. Bij de beantwoording van de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen.
De rechtbank is van oordeel dat uit de aard en het samenstel van de hiervoor al omschreven gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder hij deze gedragingen heeft verricht, kan worden afgeleid dat hij opzet had op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. De rechtbank neemt hierbij ten eerste in aanmerking dat verdachte heeft verklaard dat hij aan een aanhouding wilde ontkomen. Om die reden is hij niet eerder gestopt. Dat duidt erop dat hij met dat doel opzettelijk de verkeersregels heeft overtreden.
Gevaar te duchten
Om vast te stellen dat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest.
De rechtbank vindt het voorzienbaar dat (levens)gevaarlijke situaties kunnen ontstaan als gevolg van het rijgedrag van verdachte. Met name het ontwijken van een fietser op 1 a 2 meter, nadat verdachte aan deze fietser geen voorrang had verleend, duidt erop dat er sprake was van een (levens)gevaarlijke situatie. Zo is dat ook door de medeverdachte ervaren. Ook overigens heeft de medeverdachte de rit als levensgevaarlijk ervaren. Ook het rijden tegen de verkeersrichting in kan naar algemene ervaringsregels leiden tot ernstige verkeersongevallen.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat er – als gevolg van de verkeersgedragingen van verdachte – gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was.
Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 5 aan hem ten laste gelegde, met uitzondering van het medeplegen van de diefstal. Van dat onderdeel van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
De rechtbank zal hierna uiteenzetten hoe zij tot deze conclusie is gekomen.
Verdachte heeft het feit bekend en de raadsman heeft geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De gebruikte bewijsmiddelen zijn hierna opgesomd:
- de aangifte van [aangever 11] ;
- de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting.
Verdachte heeft ontkend dat hij dit feit samen met een ander heeft gepleegd. De rechtbank kan niet vaststellen dat dit anders is gegaan. Voor het deel van de tenlastelegging dat ziet op het medeplegen van de diefstal, acht zij dan ook onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.