ECLI:NL:RBMNE:2022:3855

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
16.338642-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor inbraken en verkeersdelicten met bijzondere voorwaarden

Op 27 september 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere inbraken in opslagboxen en het overtreden van verkeersregels. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in vereniging met anderen een reeks inbraken heeft gepleegd in verschillende steden, waaronder Rotterdam, Gorinchem, Apeldoorn, Amsterdam en Utrecht, tussen 7 oktober 2021 en 16 december 2021. Tijdens de achtervolging door de politie na de laatste inbraak heeft de verdachte opzettelijk de verkeersregels in ernstige mate overtreden, wat levensgevaar voor anderen heeft veroorzaakt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met de medeverdachte en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaar. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij opzettelijk op een politievoertuig was ingereden. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij de rechtbank ook rekening heeft gehouden met de persoonlijke situatie van de verdachte en de impact van zijn daden op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.338642-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 27 september 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in / verblijvende te [verblijfplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 20 juni 2022 (pro forma) en 13 september 2022 (inhoudelijke behandeling). Verdachte was daarbij aanwezig. Dat betekent – juridisch gezien – dat sprake is van een vonnis op tegenspraak.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. B. Nitrauw en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.G. Dassen, advocaat te Utrecht, en de benadeelde partij [benadeelde 1] (feit 2) naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair
op 16 december 2021 te Utrecht heeft geprobeerd aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door met een auto met hoge snelheid in te rijden op het stilstaande voertuig van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ;
feit 1 subsidiair
op 16 december 2021 te Utrecht [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met een auto met hoge snelheid in te rijden op het stilstaande voertuig van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ;
feit 1 meer subsidiair
op 16 december 2021 te Utrecht een personenauto zodanig heeft bestuurd dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door zijn schuld zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden is ontstaan;
feit 2
in de periode van 7 oktober 2021 tot en met 16 december 2021 te Rotterdam, Gorinchem, Apeldoorn, Amsterdam en Utrecht samen met een ander of anderen meerdere goederen heeft weggenomen uit opslagboxen door middel van braak en/of verbreking;
feit 3
op 16 december 2021 te Utrecht samen met een ander twee kentekenplaten heeft gestolen van [aangever 1] ;
feit 4 primair
op 16 december 2021 te Utrecht als bestuurder van een voertuig opzettelijk de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden, waardoor sprake was van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen;
feit 4 subsidiair
op 16 december 2021 te Utrecht als bestuurder van een voertuig zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt;
feit 5
op 18 augustus 2021 te Utrecht samen met een ander een geldbedrag van € 1.710,- heeft gestolen van [naam] .

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een oordeel kan geven over de vraag of verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd, moet worden beoordeeld of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 4 primair ten laste gelegde. Ten aanzien van feit 1 ontkent verdachte dat hij een botsende beweging heeft gemaakt in de richting van het voertuig van de verbalisanten. De gedragingen zoals onder feit 4 ten laste gelegd worden weliswaar door verdachte bekend, maar volgens hem was daardoor geen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten. Volgens de raadsman was er hoogstens gevaar als bedoeld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 te duchten.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit van het onderdeel medeplegen.
Voor het overige heeft de raadsman zich niet tegen een bewezenverklaring verzet.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 (inrijden op politievoertuig)
Conclusie: vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan. Dat betekent dat de rechtbank verdachte van dit feit integraal zal vrijspreken. Zij overweegt daartoe het volgende.
Overwegingen
Vastgesteld kan worden dat op 16 december 2021 te Utrecht een botsing heeft plaatsgevonden tussen het voertuig waar verdachte op dat moment in reed en het politievoertuig waarin verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zaten. Alle betrokkenen verklaren daarover. Bovendien is er schade vastgesteld aan beide voertuigen en hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] letsel opgelopen. Gelet op de schade aan beide voertuigen en het geconstateerde letsel acht de rechtbank aannemelijk dat de klap bij deze botsing hard is geweest en dat de betrokken verbalisanten daarbij angst hebben ervaren.
Over de toedracht van het ongeval kan de rechtbank het volgende vaststellen. Duidelijk is dat het voertuig van verbalisanten voorafgaand aan de botsing stilstond op de linkerbaan van een kruispunt met de neus van het voertuig iets over de middenlijn. Ook is duidelijk dat verdachte met zijn voertuig van rechtsachter kwam aanrijden. Onduidelijk is echter op welke wijze de twee voertuigen elkaar vervolgens hebben geraakt. Volgens de verbalisanten stond hun voertuig stil en reed verdachte met de neus van zijn voertuig op hun voertuig in. Volgens verdachte kwam het voertuig van de verbalisanten echter naar voren op het moment dat hij hen passeerde en is het voertuig van de politie daarbij tegen de zijkant van zijn voertuig aangereden.
De schade die is geconstateerd aan beide voertuigen geeft naar het oordeel van de rechtbank geen uitsluitsel over de toedracht. Het politievoertuig had schade aan de voorzijde en miste beide koplampen. Aan het politievoertuig is geen schade aan de zijkanten vastgesteld. Het voertuig waar verdachte in reed had forse schade aan de linkerzijde en de rechterzijde en nauwelijks schade aan de voorkant. Uit deze schade, in combinatie met de vaststelling dat het voertuig van verdachte voor beide politieambtenaren van (rechts)achter kwam, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat verdachte degene is geweest die de botsende beweging heeft gemaakt. In ieder geval past deze schade niet zonder meer bij het opzettelijk inrijden door verdachte op het voertuig van verbalisanten.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 primair en het onder feit 1 subsidiair aan hem ten laste gelegde.
Nu de rechtbank niet kan vaststellen dat verdachte degene is geweest die de botsende beweging heeft gemaakt tegen het voertuig van de verbalisanten, kan de rechtbank ook niet vaststellen dat hij daardoor aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag heeft vertoond. Evenmin kan de rechtbank vaststellen dat verdachte op dat moment met zodanig hoge snelheid heeft gereden, dat alleen al daaruit kan worden afgeleid dat hij aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag heeft vertoond. Dat betekent dat de rechtbank ook niet kan komen tot een bewezenverklaring van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde.
Feit 2 (diefstallen uit opslagboxen)
Conclusie
Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 aan hem ten laste gelegde.
De rechtbank zal hierna uiteenzetten hoe zij tot deze conclusie is gekomen.
Bewijsmiddelen
Verdachte heeft het feit bekend en de raadsman heeft geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De gebruikte bewijsmiddelen zijn opgesomd per locatie van de inbraak [1] :
Rotterdam
- de aangifte van [aangever 2] , district manager van [bedrijf 1] ; [2]
- de aangifte van [aangever 3] , huurder van een opslagbox van [bedrijf 1] ; [3]
- de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting; [4]
Gorinchem
- de aangifte van [aangever 4] , mede eigenaar van het bedrijf [bedrijf 2] te Gorinchem; [5]
- de aangifte van [benadeelde 1] , huurder van een opslagbox van [bedrijf 2] te Gorinchem; [6]
- de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting; [7]
Apeldoorn
- de aangifte van [aangever 5] , gemachtigd tot het doen van aangifte door [bedrijf 1] B.V.; [8]
- de aangifte van [aangever 6] , werkzaam als storemanager bij [bedrijf 1] ; [9]
- de aangifte van [aangever 7] , huurder van een opslagbox van [bedrijf 1] ; [10]
- de aangifte van [aangever 8] , huurder van een opslagbox van [bedrijf 1] ; [11]
- de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting; [12]
Amsterdam
- de aangifte van [aangever 5] , gemachtigd tot het doen van aangifte door [bedrijf 1] B.V.; [13]
- de aangifte van [aangever 9] , werkzaam bij [bedrijf 1] ; [14]
- de aangifte van [aangever 10] , huurder van een opslagbox van [bedrijf 1] ; [15]
- de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting; [16]
Utrecht
  • de aangifte van [aangever 5] , gemachtigd tot het doen van aangifte door [bedrijf 1] B.V.;
  • de bevindingen met betrekking tot de weggenomen blikken Red Bull;
  • de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting.
Overige overwegingen
Ten laste is gelegd dat verdachte de onder feit 2 genoemde inbraken heeft begaan in de periode vanaf 7 oktober 2021. In de aangifte van [bedrijf 1] locatie Rotterdam staat echter dat op 6 oktober 2021 te 22:33 uur de eerste verbreking van een opslagbox heeft plaatsgevonden. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat de inbraken hebben plaatsgevonden in de periode vanaf 6 oktober 2021. Dat in de tenlastelegging een andere begindatum van de periode staat, merkt de rechtbank aan als een kennelijke verschrijving en zal zij in de bewezenverklaring herstellen.
Ten aanzien van de diefstal van de sieraden en de elektronisch bestuurbare auto uit de opslagbox te Rotterdam overweegt de rechtbank nog het volgende. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de sieraden, waarvan aangever [aangever 3] aangifte van diefstal heeft gedaan, niet zelf heeft weggenomen, maar dat hij niet kan uitsluiten dat een medeverdachte dit heeft gedaan. Dat rechtbank concludeert op basis hiervan dat hij zich in ieder geval als medepleger ook aan dit onderdeel van de tenlastelegging heeft schuldig gemaakt.
Over de elektrisch bestuurbare auto die volgens [aangever 3] is gestolen heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij wel heeft gezien dat dit goed weggenomen was uit de opslagbox, maar dat het niet in de auto paste. De elektrisch bestuurbare auto is daarom blijven staan. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat verdachte samen met zijn mededaders zich de auto in ieder geval op enig moment wederrechtelijk heeft toegeëigend. Dat levert diefstal op. Dat zij de elektrisch bestuurbare auto vervolgens niet hebben meegenomen, maakt niet dat geen sprake is van diefstal uit de opslagbox. Dat betekent dat verdachte zich ook aan dit onderdeel van de tenlastelegging heeft schuldig gemaakt.
Feit 3 (diefstal van kentekenplaten)
Conclusie
Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 aan hem ten laste gelegde.
De rechtbank zal hierna uiteenzetten hoe zij tot deze conclusie is gekomen.
Bewijsmiddelen
Verdachte heeft het feit bekend en de raadsman heeft geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De gebruikte bewijsmiddelen zijn hierna opgesomd:
- de aangifte van [aangever 1] ; [17]
- de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting. [18]
Feit 4 (gevaarlijk rijden)
Conclusie
Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 4 primair aan hem ten laste gelegde.
De rechtbank zal hierna uiteenzetten hoe zij tot deze conclusie is gekomen.
Bewijsmiddelen
Verbalisanten hebben – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op 16 december 2021 kregen wij het verzoek te gaan naar de Cartesiusweg te Utrecht. We hoorden dat twee verdachten in een witte Suzuki wegreden. Wij zagen dat de bestuurder van de Suzuki de stoep opstuurde. Wij zetten de achtervolging in. De achtervolging heeft de volgende route gevolgd:
- Cartesiusweg;
- Spinzoweg;
- Lessingellaan;
- Joseph Haydnlaan;
- Beneluxlaan;
- Europaplein;
- rijksweg A12 richting Den Haag; [19]
- rijksweg A2 richting Amsterdam;
- Martin Luther Kinglaan;
- Joseph Haydnlaan;
- Lessingellaan;
- Spinzoweg.
Wij zagen dat de bestuurder van de witte Suzuki vanaf de kruising Vleutensweg met de
Spinozaweg tegen de rijrichting op de andere rijbaan ging rijden. Wij zagen dat de
bestuurder van de witte Suzuki meerdere tegemoetkomende auto's moest ontwijken.
De achtervolging ging verder richting:
- Cartesiusweg;
- Sint Josephlaan;
- Marnixlaan;
- Einsteindreef;
- Brailledreef. [20]
Verbalisanten hebben – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op 16 december 2021 hoorden wij dat er een achtervolging was. Wij zagen vervolgens
een witte Suzuki voor ons langs rijden met twee opvallende voertuigen erachter. Hierop hebben wij eveneens de achtervolging ingezet. Op de Brailledreef zagen wij op de digitale snelheidsmeter dat we 100 km/u reden.
Aan het einde van de Brailledreef zagen wij de Suzuki linksaf de Kardinaal de Jongweg oprijden. Wij zagen een fietser oversteken. Wij zagen dat de fietser op dat moment midden op de rijbaan reed.
We zagen dat de Suzuki de fietser ternauwernood, op ongeveer 1 á 2 meter kon
ontwijken en de fietser aan de achterzijde passeerde. [21]
Na de rotonde op het Eijkmanplein probeerden wij de Suzuki in te halen. Wij zagen dat de bestuurder van de Suzuki ons dat belemmerde. Op dat moment reden wij ongeveer 100 km/u. Aan het einde van de Kardinaal de Jongweg zagen wij de verdachte rechtsaf de Satreweg oprijden. Bij de rotonde Berenkuil zagen wij de Suzuki rechtsaf de Biltstraat op rijden. Op
Biltstraat zagen wij de verdachte de busbaan oprijden. Op dat moment zagen
onze snelheidsmeter dat we ongeveer l00km/u reden. Vervolgens zagen wij de verdachte
de Wittevrouwensingel oprijden. Vervolgens zagen wij de verdachte de Voorstraat
oprijden. Vervolgens zagen wij de verdachte rechtsaf de Wijde Begijne straat
inrijden.
Vervolgens zagen wij de verdachte de navolgende route rijden:
- Van Asch van Wijk
- Noorderstraat
- Noorderbrug
- Koekkoekstraat
- Adelaarstraat
- Kaatstraat
- Oudenoord
- Nijennoord
- Ahornstraat
- Acaciastraat
- Amsterdamsestraatweg
- De Lessepstraat
- Burgemeester van Tuyullkade.
Bij het naderen van de Burgemeester Norbruislaan zagen wij de Suzuki het fietspad
oprijden. Hierop zagen wij de verdachte rechtsaf de J.M. Muinck Keizerlaan oprijden.
Op de rotonde op de J.M. Muinck Keizerlaan zagen wij de Suzuki rechtsaf de Prinses
Irenelaan oprijden. Vervolgens zagen wij de verdachte verder het grasveld, bij het Muiderslotplantsoen, oprijden. Hierop hebben wij samen met een andere opvallende politie voertuig de Suzuki klemgereden. [22]
Verbalisanten hebben – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op 16 oktober 2021 sloten wij aan in de achtervolging. De auto van verdachten, een wit kleurige personenauto van het merk Suzuki, zagen wij voor ons wegrijden. Op de rotonde Europaplein sloeg de auto van de verdachten rechtsaf naar de A12. De auto van de verdachten bleef gas geven. [23]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
V: Je reed samen met [verdachte] in een witte Suzuki voordat je werd aangehouden?
A: Daar reden we in ja.
V: Wie reed er?
A: Meneer [verdachte] .
V: Was je bang in de auto?
A: Ja, ik dacht dat ik dood ging. [24]
V: Waarom dacht je dat?
A: De manoeuvres, de snelheid.
V: Wat vond je het meest heftige van de achtervolging?
A: Dat er een fietser overstak. Die hebben wij niet geraakt. maar dat vond ik heel
erg.
V: Dus jullie hebben bijna een fietser aangereden?
A: Ja volgens mij wel ja. [25]
Verdachte heeft ter terechtzitting – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik heb op sommige plekken inderdaad te hard gereden. Ik heb bijvoorbeeld op de snelweg 130 km/u gereden. Op stukken binnen de bebouwde kom reed ik ook 80 km/u waar 50 km/u is toegestaan. Het klopt ook dat ik tegen de richting in heb gereden. Er waren tegengestelde auto’s. Ik had de fietser inderdaad voorrang moeten geven, omdat hij nog niet volledig was overgestoken. Ik had een openstaande straf. Ik wilde aan de aanhouding ontkomen. Om die reden ben ik niet eerder gestopt. [26]
Overwegingen
De feiten
Vastgesteld kan worden dat op 16 oktober 2021 te Utrecht een achtervolging heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte de door de politie achtervolgde witte personenauto van het merk Suzuki bestuurde. De route van de achtervolging was zoals in de tenlastelegging is weergegeven.
Ook kan worden vastgesteld dat verdachte tijdens die achtervolging heeft gereden met hogere snelheden dan ter plaatse was toegestaan. Onduidelijk is gebleven op welk deel van de achtervolging de snelheidsovertredingen exact hebben plaatsgevonden, alsmede wat de mate van snelheidsovertreding was. Duidelijk is echter wel dat de snelheidsovertredingen op meerdere momenten en daarmee op meerdere locaties hebben plaatsgevonden. Verdachte spreekt zelf van een snelheid op de snelweg van 130 km/u, daar waar, zoals algemeen bekend, een snelheid van 100 km/u is toegestaan. Ook spreekt hij van een snelheid van 80 km/u op plaatsen (binnen de bebouwde kom) waar 50 km/u is toegestaan.
Verder kan worden vastgesteld dat verdachte tijdens die achtervolging enige tijd tegen de richting in heeft gereden, dat hij op de Cartesiusweg over de stoep heeft gereden, dat hij op de Biltstraat over de busbaan heeft gereden en op de Burgemeester Norbuislaan over het fietspad. Ten slotte kan worden vastgesteld dat verdachte geen voorrang heeft verleend aan een overstekende fietser op de Kardinaal de Jongweg.
Criteria artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994
Voor een bewezenverklaring van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) moet de rechtbank beoordelen of verdachte (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. Schending van de verkeersregels
Verdachte wordt verweten dat hij de verkeersregels heeft geschonden, zoals bedoeld in artikel 5a van de WVW. In dat artikel zijn twaalf gedragingen uitdrukkelijk, maar niet limitatief, benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. Het overschrijden van de maximumsnelheid, het niet verlenen van voorrang en het tegen de verkeersrichting inrijden worden uitdrukkelijk in het eerste lid onder f, g en j van het artikel genoemd. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte deze verkeersregels op 16 oktober 2021 te Utrecht heeft overtreden. De overige door verdachte begane verkeersovertredingen, te weten het over de stoep, busbaan en fietspad rijden, kunnen worden aangemerkt als het overtreden van andere verkeersregels van soortgelijk belang, zoals bedoeld in het eerste lid onder m.
In ernstige mate
Artikel 5a van de WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Volgens de wetgever gaat het dan bijvoorbeeld om het meerdere keren of gedurende langere tijd schenden van een verkeersregel, of het schenden van meerdere verkeersregels. Dat betekent dat de rechtbank het samenstel van de gedragingen van verdachte moet beoordelen, waarbij alle omstandigheden en overige feiten in ogenschouw moeten worden genomen.
Zoals uit het voorgaande blijkt, heeft verdachte meerdere verkeersregels overtreden. Het overschrijden van de maximumsnelheid heeft hij bovendien meerdere keren en gedurende een langere periode begaan. Het gevaar dat is uitgegaan van deze snelheidsovertredingen is vergroot door de omstandigheid dat verdachte ook binnen de bebouwde kom te hard heeft gereden. Daar zijn in het algemeen veel kwetsbare verkeersdeelnemers aanwezig, zoals fietsers en voetgangers. Het gevaar dat uit is gegaan van het rijden tegen de verkeersrichting in, was ook concreet: er was op dat moment verkeer aanwezig dat in de tegengestelde richting reed. Verdachte heeft moeten uitwijken om een frontale aanrijding met die verkeersdeelnemers te voorkomen. Daarnaast heeft hij bijna een fietser aangereden, door aan hem geen voorrang te verlenen. Gelet op de aard en aaneenschakeling van deze verkeersovertredingen is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
Opzettelijk
Volgens de wetgever moet het opzet van verdachte zowel zijn gericht op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Niet vereist is dat het opzet van verdachte was gericht op het gevolg, namelijk dat door het in ernstige mate schenden van de verkeersregels levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. Bij de beantwoording van de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen.
De rechtbank is van oordeel dat uit de aard en het samenstel van de hiervoor al omschreven gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder hij deze gedragingen heeft verricht, kan worden afgeleid dat hij opzet had op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. De rechtbank neemt hierbij ten eerste in aanmerking dat verdachte heeft verklaard dat hij aan een aanhouding wilde ontkomen. Om die reden is hij niet eerder gestopt. Dat duidt erop dat hij met dat doel opzettelijk de verkeersregels heeft overtreden.
Gevaar te duchten
Om vast te stellen dat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest.
De rechtbank vindt het voorzienbaar dat (levens)gevaarlijke situaties kunnen ontstaan als gevolg van het rijgedrag van verdachte. Met name het ontwijken van een fietser op 1 a 2 meter, nadat verdachte aan deze fietser geen voorrang had verleend, duidt erop dat er sprake was van een (levens)gevaarlijke situatie. Zo is dat ook door de medeverdachte ervaren. Ook overigens heeft de medeverdachte de rit als levensgevaarlijk ervaren. Ook het rijden tegen de verkeersrichting in kan naar algemene ervaringsregels leiden tot ernstige verkeersongevallen.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat er – als gevolg van de verkeersgedragingen van verdachte – gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was.
Feit 5
Conclusie
Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 5 aan hem ten laste gelegde, met uitzondering van het medeplegen van de diefstal. Van dat onderdeel van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
De rechtbank zal hierna uiteenzetten hoe zij tot deze conclusie is gekomen.
Bewijsmiddelen
Verdachte heeft het feit bekend en de raadsman heeft geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De gebruikte bewijsmiddelen zijn hierna opgesomd:
- de aangifte van [aangever 11] ; [27]
- de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting. [28]
Overige overwegingen
Verdachte heeft ontkend dat hij dit feit samen met een ander heeft gepleegd. De rechtbank kan niet vaststellen dat dit anders is gegaan. Voor het deel van de tenlastelegging dat ziet op het medeplegen van de diefstal, acht zij dan ook onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 2
in de periode van 6 oktober 2021 tot en met 16 december 2021 te Rotterdam, Gorinchem, Apeldoorn, Amsterdam en Utrecht,
meermalen tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit opslagboxen bij:
( a) [bedrijf 1] te Rotterdam en
( b) [bedrijf 2] te Gorinchem en
( c) [bedrijf 1] te Apeldoorn en
( d) [bedrijf 1] te Amsterdam en
( e) [bedrijf 1] te Utrecht
heeft weggenomen (onder meer):
( a) gouden ringen, een ketting, elektronisch bestuurbare auto’s, elektrische
tandenborstels en opzetborstels en
( b) jassen
( c) gereedschap, laptops, mobiele telefoons, koeken, chocolade en snacks
( d) gereedschap en een buitenboordmotor en
( e) blikken Red Bull
die geheel of ten dele toebehoorden aan:
( a) [aangever 3] en/of [A]
( b) [benadeelde 1]
( c) [aangever 7] en [aangever 8]
( d) [aangever 10] ,
terwijl verdachte en zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf heeft/hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder
hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking van
toegangsdeuren en/of rolluiken;
Feit 3
op 16 december 2021 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander,
twee kentekenplaten met kenteken [kenteken] , die aan [aangever 1]
toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich
wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 4
op 16 december 2021 te Utrecht, als bestuurder van een voertuig (te weten een personenauto van het merk Suzuki), daarmee rijdende op de weg,
(te weten de Cartesiusweg en Lessinglaan en Joseph Haydnlaan en
Beneluxlaan en Europalaan en Rijksweg A12 en Rijksweg A2 en Martin
Luther Kinglaan en Joseph Haydnlaan en Lessinglaan en Spinozaweg en
Cartesiusweg en Sint Josephlaan en Marnixlaan en Einsteindreef en
Brailledreef en Kardinaal de Jongweg en Satreweg en Biltstraat en
Wittevrouwensingel en Voorstraat en Wijde Begijnestraat en Van Asch van
Wijkstraat en Noorderstraat en Noorderbrug en Koekoekstraat en
Adelaarstraat en Kaatstraat en Oudenoord en Nijenoord en Ahornstraat
en Acaciastraat en Amsterdamsestraatweg en Lessepstraat en
Burgemeester van Tuyllkade en Burgemeester Norbruislaan en J.M. Muinck
Keizerlaan en Prinses Irenelaan en Muiderslotplantsoen),
zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate
werden geschonden door
- meermalen en langere periodes met een hogere snelheid dan de ter plaatse
toegestane snelheid te rijden en
- tegen de verkeersrichting in te rijden en
- geen voorrang te verlenen aan een overstekende fietser (Kardinaal de Jongweg)
en
- over de stoep te rijden (Cartesiusweg) en
- over de busbaan te rijden (Biltstraat) en
- over het fietspad te rijden (Burgemeester Norbruislaan),
door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor anderen te duchten was;
Feit 5
op 18 augustus 2021 te Utrecht een geldbedrag van 1.710 euro, dat aan [naam] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

In raadkamer is vastgesteld dat in de tenlastelegging van feit 2 en ten aanzien van de inbraak in Utrecht van de blikken Red Bull het bestanddeel ontbreekt dat het gaat om een goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort. Als een bestanddeel van de delictsomschrijving ontbreekt, valt het bewezen verklaarde niet onder de delictsomschrijving en dient de verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert. De vraag waarvoor de rechtbank zich ziet gesteld is of het weglaten van voornoemd bestanddeel kan worden beschouwd als een (kennelijke) misslag en of de tenlastelegging – zonder dat de verdachte daardoor in zijn verdediging wordt geschaad - verbeterd kan worden gelezen. De rechtbank overweegt als volgt.
Dat de opsteller van de tenlastelegging beoogd heeft een diefstal in vereniging als bedoeld in artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht ten laste te leggen, lijdt geen twijfel. Uit de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, alsook uit de gevoerde verdediging, leidt de rechtbank af dat verdachte wist waarvan hij werd beschuldigd en tegen welke verdenking hij zich moest verdedigen. De in de tenlastelegging opgenomen beschrijving van de feitelijke gedragingen van verdachte en ook het daarin opgenomen bestanddeel ‘wederrechtelijk’ duidt daarnaast ook zonder meer op de (beoogde) tenlastelegging van het toebehoren van de goederen aan een ander. De rechtbank beschouwt het dan ook als een kennelijke misslag van de steller van de tenlastelegging dat deze in de tenlastelegging voornoemd bestanddeel niet heeft opgenomen en zal, nu de rechtbank uit het voorgaande afleidt dat verdachte daardoor niet in zijn belangen wordt geschaad, de tenlastelegging verbeterd lezen door achter de woorden “ [naam] ” de woorden “e) één of meer anderen dan verdachte en/of zijn mededader(s)” in te lezen. Dat betekent dat ook het wegnemen van de blikken red bull gekwalificeerd kan worden als diefstal.
Er is verder ook geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 2
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak of verbreking, meermalen gepleegd;
feit 3
diefstal door twee verenigde personen;
feit 4
overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 5
diefstal.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van de onder 1 primair, 2, 3, 4 primair en 5 ten laste gelegde te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 35 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd;
- een ontzegging van de bevoegdheid motorvoertuigen te besturen voor de duur van twee jaren;
- een contactverbod met medeverdachte [medeverdachte] ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht gedurende een periode van twee jaren, met toepassing van twee weken vervangende hechtenis per overtreding van het contactverbod.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Ten aanzien van de inbraken in de opslagboxen heeft de raadsman bepleit dat de rechtbank geen aansluiting moet zoeken bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS [29] voor bedrijfsinbraken, maar bij die voor autodiefstallen. Omdat in opslagboxen niet wordt gewerkt, is de impact van de diefstal uit die boxen kleiner dan bij inbraken bij bedrijven waar wel werkzaamheden worden verricht, aldus de raadsman.
Ten aanzien van de geadviseerde bijzondere voorwaarden heeft de raadsman opgemerkt dat de bewoordingen van de reclassering tot verwarring kunnen leiden. Hij zou graag zien dat bij een eventuele oplegging van de bijzondere voorwaarde ‘begeleid wonen’ zal worden opgenomen dat de reclassering hierover eerst een afweging van de noodzaak daarvan zal maken. Verder heeft de raadsman benadrukt dat verdachte een positieve indruk op de reclassering heeft achtergelaten en dat de reclassering de kans op onttrekking aan de geadviseerde bijzondere voorwaarden door verdachte laag inschat.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleidende opmerkingen
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
Verdachte heeft zich in de eerste plaats samen met een ander of anderen schuldig gemaakt aan een serie inbraken in opslagboxen. Hij heeft daarbij steeds dezelfde geraffineerde werkwijze toegepast. Hij heeft zich de toegang tot de opslagruimte verschaft door zelf onder een valse naam een opslagbox te huren. Zo beschikte hij over een toegangscode waarmee hij het hek van het opslagterrein kon openen. Eenmaal binnen heeft hij de deuren van de opslagboxen geforceerd. Hij heeft de gestolen goederen steeds vervoerd met een auto waarop hij een gestolen kentekenbewijs had geplaatst.
Uit de boxen heeft hij grote hoeveelheden goederen weggenomen. In hoeverre hij deze weggenomen goederen vervolgens zelf heeft verhandeld, is niet duidelijk geworden. Wel is duidelijk dat hij de huurders van de boxen van waaruit hij goederen heeft gestolen veel schade heeft toegebracht. In veel gevallen betroffen het opslagboxen van ondernemers. Deze ondernemers konden door het handelen van verdachte (een deel van) hun werkzaamheden niet voortzetten. Daarmee is de diefstal van invloed geweest op de bedrijfsvoering.
Daarnaast heeft verdachte als bestuurder van een auto opzettelijk en in ernstige mate meerdere verkeersregels overtreden. Door het overtreden van die verkeersregels heeft hij zich volstrekt onverantwoord gedragen en welbewust onaanvaardbare risico’s genomen. Als gevolg daarvan heeft hij anderen ernstig in gevaar gebracht, enkel en alleen omdat hij aan een aanhouding door de politie wilde ontkomen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij op deze manier zijn eigen belang voorop heeft gesteld.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de diefstal van kentekenplaten en aan de diefstal van een aanzienlijk geldbedrag uit een casino. Ook dit zijn vervelende feiten, waardoor veel overlast wordt veroorzaakt.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
In de justitiële documentatie van verdachte van 23 juni 2022 is te zien dat verdachte veelvuldig is veroordeeld voor strafbare feiten. Het betreft met name vermogensfeiten, waaronder bedrijfsinbraken. In 2019 is hij daarvoor nog onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden. Er is dan ook sprake van recidive.
Toch schetst de reclassering in het advies van 22 juli 2022 een positief beeld over verdachte. De reclassering vermeldt dat verdachte goed functioneerde gedurende het toezicht dat hem was opgelegd in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling in augustus 2020. Gelet op zijn goede houding en inzet had de reclassering goede verwachtingen met betrekking tot zijn maatschappelijke integratie. Indringende gebeurtenissen in zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder het overlijden van zijn vader, hebben er echter toe geleid dat hij op emotioneel vlak dermate ontregeld is geraakt dat hij een terugval heeft gehad in zijn oude gedrag. Met zijn huidige opstelling en het geven van openheid in het ten laste gelegde, laat hij zien van goede wil te zijn en zich te willen richten op een delictsvrij bestaan, aldus de reclassering. Zijn houding, zijn relatie en zijn goede contact met zijn moeder vormen beschermende factoren. De reclassering wijst wel ook risicofactoren aan op het gebied van dagbesteding, financiën en sociaal netwerk. De geadviseerde bijzondere voorwaarden zijn hierop gericht. Verdachte heeft zich bereid verklaard deze bijzondere voorwaarden na te leven.
Straf en maatregel
Gelet op de invloed die de inbraken in de opslagboxen hebben gehad op de bedrijfsvoering van de getroffen huurders, acht de rechtbank het passend bij de bepaling van de omvang van de op te leggen straf aansluiting te zoeken bij de oriëntatiepunten voor bedrijfsinbraken. Daarmee wijkt de rechtbank af van het betoog van de raadsman. De oriëntatiepunten voor bedrijfsinbraken houden in geval van recidive een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien weken per inbraak in. De rechtbank telt voor elke inbraak het volledige aantal van tien weken gevangenisstraf, omdat verdachte voor elke inbraak een nieuw wilsbesluit heeft gevormd en hij elke inbraak afzonderlijk geraffineerd heeft voorbereid. Daarbij opgeteld de bewezenverklaring van de twee overige diefstallen en de overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994, acht de rechtbank als uitgangpunt een gevangenisstraf van 60 weken, ofwel 15 maanden, op zijn plaats.
De duur van deze gevangenisstraf is aanzienlijk lager dan de eis van de officier van justitie. Dat komt met name door de vrijspraak van het onder feit 1 ten laste gelegde en daarmee het verschil in bewezenverklaring ten opzichte van de feiten die de officier van justitie te bewijzen acht.
Net als bij de reclassering, is bij de rechtbank ook de positieve houding van verdachte opgevallen. Zij ziet hierin aanleiding een fors deel van de hiervoor genoemde gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, namelijk vijf maanden. Daaraan zal zij een proeftijd verbinden van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, met dien verstande dat zij de formulering van de voorwaarde over het begeleid wonen zal aanpassen, zoals door de raadsman voorgesteld.
In verband met de ernst van de door verdachte begane verkeersovertreding en het gevaar dat hier vanuit is gegaan, zal de rechtbank conform de eis van de officier van justitie ook een ontzegging van de bevoegdheid motorvoertuigen te besturen opleggen voor de duur van twee jaren.
Ten slotte zal de rechtbank conform de eis van de officier van justitie een contactverbod opleggen met medeverdachte [medeverdachte] op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van twee jaar. Aan de vereisten voor de oplegging van die maatregel is voldaan. Dit contactverbod dient immers ter voorkoming van het gezamenlijk plegen van nieuwe strafbare feiten door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank vervangende hechtenis van één week per overtreding voldoende, met een maximum van zes maanden.

9.BENADEELDE PARTIJEN

Vordering van [benadeelde 1] , feit 2
[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 76.481,-. Dit bedrag bestaat uit € 41.481,- materiële schade en € 35.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit, te weten de inbraak bij de opslaglocatie te Gorinchem. De benadeelde partij heeft verzocht dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet voor vergoeding in aanmerking komt, voor zover deze ziet op de immateriële schade. De aard van het feit leent zich daar niet voor.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering hoofdelijk toe te wijzen, voor zover deze ziet op de materiële schade. Volgens de officier van justitie is buiten twijfel dat er veel jassen zijn gestolen. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat het gevorderde bedrag onvoldoende is onderbouwd, wordt verzocht een bedrag toe te wijzen van € 24.000,-, uitgaande van 60 gestolen jassen ter waarde van circa € 400,- per stuk.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat in de aangifte staat dat het bedrijf van de jassen alleen op naam van de vrouw van [benadeelde 1] staat. Dat betekent dat zij de vordering tot schadevergoeding had moeten indienen. Niet blijkt dat zij [benadeelde 1] heeft gemachtigd om dat namens haar te doen. Afgezien daarvan zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de jassen eigendom zijn van een bedrijf. Ook blijkt niet hoe de aanschaf van de jassen is verlopen, noch of de verstrekte betalingsbewijzen zien op de jassen die zijn weggenomen. Aannemelijk is dat er schade is geleden door de inbraak, maar de omvang daarvan is onduidelijk. De verdediging heeft daarom verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren in het strafproces en deze te verwijzen naar de burgerlijke rechter.
Subsidiair heeft de verdediging verzocht de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 5.000,-.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal eerst ingaan op de vraag of [benadeelde 1] bevoegd is een vordering tot schadevergoeding in te dienen. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. In de aangifte staat weliswaar dat het bedrijf, een eenmanszaak, op naam staat van de vrouw van [benadeelde 1] , maar de overgelegde stukken duiden erop dat [benadeelde 1] samen met zijn vrouw actief is geweest in dat bedrijf. Zo staan de aankoopfacturen van de jassen steeds op zijn naam. Ook is hij degene die de opslagbox heeft gehuurd waaruit de jassen zijn gestolen en hij is ook degene die op Marktplaats jassen aanbood. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de jassen zowel aan [benadeelde 1] als zijn vrouw toebehoorden. Daarbij komt dat [benadeelde 1] heeft verklaard dat het bedrijf op naam van zijn vrouw vanwege corona is uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel. Ook om die reden kan niet worden gesteld dat uitsluitend de eigenaar van het bedrijf bevoegd zou zijn de vordering in te dienen.
De rechtbank zal de vordering voor zover die betrekking heeft op de materiële schade toewijzen tot een bedrag van € 15.000,-. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Niet vastgesteld kan worden wat het exacte aantal jassen is dat is weggenomen, noch wat de exacte waarde was van deze jassen. Verdachte heeft verklaard dat het om 60 tot 80 jassen gaat. Gelet hierop, in samenhang bezien met de aankoopbedragen op de overgelegde facturen, acht de rechtbank het redelijk om ervan uit te gaan dat in ieder geval 60 jassen zijn weggenomen ter waarde van € 250,- per stuk. Dat levert een schadebedrag op van € 15.000,-.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] voor wat betreft de immateriële schade afwijzen. Reden daarvoor is dat er geen grondslag bestaat voor deze schade. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Immateriële schade kan op grond van artikel 6:106, eerste lid en onder b van het Burgerlijk Wetboek worden toegewezen indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op ander wijze in zijn persoon is aangetast. Van aantasting in persoon op andere wijze is in ieder geval sprake in geval van geestelijk letsel. Daartoe zullen voldoende concrete gegevens moeten worden aangevoerd. In voorkomende gevallen kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon ook zonder nadere onderbouwing kan worden aangenomen.
De enkele schending van een fundamenteel recht maakt niet dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. Dat geldt ook voor de inbreuk die wordt gemaakt met een inbraak. Niet is uitgesloten dat een inbraak waarbij veel goederen zijn weggenomen ingrijpende gevolgen heeft voor de benadeelden. Het ligt echter niet voor de hand om een aantasting in de persoon aan te nemen als de nadelige gevolgen enkel bestaan in het verlies van voorwerpen. De rechtbank wijst naar rechtspraak van de Hoge Raad. [30]
De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 15.000,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 20 november 2021 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 15.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 20 november 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 110 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Vordering van [bedrijf 1] B.V., feit 2.
[bedrijf 1] B.V. heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 24.437,-. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij heeft verzocht dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
9.5
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich net als de officier van justitie op het standpunt gesteld dat deze vordering onvoldoende is onderbouwd. Van een groot bedrijf als [bedrijf 1] had een nadere specificatie van de opgevoerde schade mogen worden verlangd. Onder meer valt op dat een offerte van de inbraakschade is verstrekt en geen stukken van de daadwerkelijk geleden schade. De verdediging heeft daarom ook niet-ontvankelijkverklaring van de vordering bepleit.
9.6
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht aannemelijk dat [bedrijf 1] B.V. schade heeft geleden ten gevolge van de inbraken in de opslagboxen die door verdachte en zijn mededader(s) zijn gepleegd. Net als de officier van justitie is de rechtbank echter van oordeel dat onvoldoende blijkt op welke wijze het gevorderde bedrag is opgebouwd. Dat volgt niet uit de overgelegde stukken. De behandeling van de vordering van [bedrijf 1] levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, indien de rechtbank de zaak zal aanhouden om [bedrijf 1] in de gelegenheid te stellen de vordering nader te onderbouwen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Vordering van [benadeelde 2] , feit 4.
[benadeelde 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.165,50. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 4 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij heeft verzocht dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.7
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het in het kader van het strafproces te ingewikkeld is om te beoordelen in hoeverre de scooter van [benadeelde 2] ten gevolge van het door verdachte gepleegde feit is beschadigd. Mogelijk is de scooter tijdens de achtervolging door een politievoertuig geraakt. De officier van justitie heeft om die reden verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
9.8
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ook op het standpunt gesteld dat deze vordering te ingewikkeld is om in het kader van het strafproces te behandelen. Het beschadigen van de scooter vormt geen onderdeel van de tenlastelegging.
9.9
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende duidelijk is wie de schade aan de scooter van [benadeelde 2] heeft toegebracht. Niet duidelijk is dan ook of sprake is van een rechtstreeks verband tussen de schade en het door verdachte gepleegde feit. Om dat verband vast te kunnen stellen, is meer onderzoek nodig. Een verdere behandeling van de vordering van [benadeelde 2] levert dan ook een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 5a, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 2, 3, 4 primair en 5 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 15 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
vijf maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van twee jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- als bijzondere voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich meldt binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Zwarte Woud 2 te Utrecht en dat verdachte zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* zich laat behandelen door Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, welke behandeling zo snel mogelijk start en de gehele proeftijd duurt of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, waarbij verdachte zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, indien de reclassering tot de afweging komt dat dit noodzakelijk is, welk verblijf start zodra de reclassering dat nodig vindt en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, waarbij verdachte zich houdt aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* wordt verplicht zich in te spannen om een zinvolle dagbesteding of werk te vinden en te behouden en daarnaast openheid van zaken geeft betreffende zijn financiële situatie en meewerkt aan het treffen van een betalingsregeling voor zijn schuldenlast;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • legt aan verdachte op de
  • beveelt daartoe dat verdachte
  • zich onthoudt van contact met [medeverdachte] , geboren op [1986] te [geboorteplaats] , wonende aan de [adres] , [adres] ;
  • beveelt dat voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan de maatregel wordt vervangen door één week hechtenis met een maximum duur van zes maanden;
-
ontzegt verdachte ter zake van het onder 4 bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaren;
Benadeelde partijen
Vordering [benadeelde 1] , feit 2
  • wijst de vordering van [benadeelde 1] toe tot een bedrag van € 15.000,- voor materiële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 november 2021 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [benadeelde 1] voor wat betreft het meer aan materiële schade gevorderde (€ 26.481,-) niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • wijst de vordering van [benadeelde 1] voor wat betreft het gevorderde aan immateriële schade (€ 35.000,-) af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte hoofdelijk de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 1] aan de Staat € 15.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 november 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 110 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering [bedrijf 1] B.V., feit 2
  • verklaart [bedrijf 1] B.V. niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Vordering [benadeelde 2] , feit 4
  • verklaart [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Riani el Achhab, voorzitter, mrs. C.S.K. Fung Fen Chung en J.P. Verboom, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Raedts, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 september 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij, op of omstreeks 16 december 2021 te Utrecht, althans in Nederland, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen,
heeft hij met verhoogde snelheid, althans zonder snelheid te verminderen, met een
auto ingereden op, althans in de richting van, het stilstaande politievoertuig, waar
die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] op dat moment in zaten, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 december 2021 te Utrecht, althans in Nederland
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met verhoogde
snelheid, althans zonder snelheid te verminderen, met een auto in te rijden op het
stilstaande politievoertuig, waar die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] op dat
moment in zaten;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 december 2021 te Utrecht, althans in Nederland
grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig
heeft gehandeld als volgt:
- verdachte heeft een personenauto bestuurd met een te hoge snelheid en/of
- verdachte is (vervolgens) met de door hem bestuurde personenauto gebotst tegen
het dienstvoertuig met daarin [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel, te weten letsel aan de nek en/of rug, heeft
bekomen,
althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in
de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van
deze was ontstaan;
( art 308 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Feit 2
hij, meermalen, althans eenmaal, in de periode van 7 oktober 2021 tot en met 16
december 2021 te Rotterdam, Gorinchem, Apeldoorn, Amsterdam en/of Utrecht,
althans in Nederland, meermalen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit opslagboxen bij:
( a) [bedrijf 1] te Rotterdam en/of
( b) [bedrijf 2] te Gorinchem en/of
( c) [bedrijf 1] te Apeldoorn en/of
( d) [bedrijf 1] te Amsterdam en/of
( e) [bedrijf 1] te Utrecht
heeft weggenomen (onder meer):
( a) gouden ringen, een ketting, elektronisch bestuurbare auto’s, elektrische
tandenborstels en opzetborstels en/of
( b) jassen en/of
( c) gereedschap, laptops, mobiele telefoons, koeken, chocolade en/of snacks
( d) gereedschap en een buitenboordmotor en/of
( e) blikken Red Bull
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde aan:
( a) [aangever 3] en/of [A]
( b) [benadeelde 1]
( c) [aangever 7] en [aangever 8]
( d) [aangever 10] ,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder
zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking van
toegangsdeuren en/of rolluiken;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art
311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
Feit 3
hij op of omstreeks 16 december 2021 te Utrecht, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
twee kentekenplaten met kenteken [kenteken] , in elk geval enig goed, dat geheel of
ten dele aan [aangever 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht )
Feit 4
hij op of omstreeks 16 december 2021 te Utrecht, althans in Nederland
als bestuurder van een voertuig (te weten een personenauto van het merk Suzuki),
daarmee rijdende op de weg,
(te weten de Cartesiusweg en/of Lessinglaan en/of Joseph Haydnlaan en/of
Beneluxlaan en/of Europalaan en/of Rijksweg A12 en/of Rijksweg A2 en/of Martin
Luther Kinglaan en/of Joseph Haydnlaan en/of Lessinglaan en/of Spinozaweg en/of
Cartesiusweg en/of Sint Josephlaan en/of Marnixlaan en/of Einsteindreef en/of
Brailledreef en/of Kardinaal de Jongweg en/of Satreweg en/of Biltstraat en/of
Wittevrouwensingel en/of Voorstraat en/of Wijde Begijnestraat en/of Van Asch van
Wijkstraat en/of Noorderstraat en/of Noorderbrug en/of Koekoekstraat en/of
Adelaarstraat en/of Kaatstraat en/of Oudenoord en/of Nijenoord en/of Ahornstraat
en/of Acaciastraat en/of Amsterdamsestraatweg en/of Lessepstraat en/of
Burgemeester van Tuyllkade en/of Burgemeester Norbruislaan en/of J.M. Muinck
Keizerlaan en/of Prinses Irenelaan en/of Muiderslotplantsoen),
zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate
werden geschonden door
- meermalen en/of langere periodes met een hogere snelheid dan de ter plaatse
toegestane snelheid, althans met een gelet op de omstandigheden te hoge snelheid
te rijden (Beneluxplein, Einsteindreef, Brailledreef, Bilstraat, Prinses Irenelaan)
en/of
- tegen de verkeersrichting in te rijden (Cartesiusweg, Sint Josephlaan) en/of
- geen voorrang te verlenen aan een overstekende fietser (Kardinaal de Jongweg)
en/of
- over de stoep te rijden (Cartesiusweg) en/of
- over de busbaan te rijden (Biltstraat) en/of
- over het fietspad te rijden (Burgemeester Norbruislaan),
door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
( art 5a lid 1 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:Pagina 4
Parketnummer 16-338642-21
Naam [verdachte]
hij op of omstreeks 16 december 2021 te Utrecht, althans in Nederland
als bestuurder van een voertuig (te weten een personenauto van het merk Suzuki),
daarmee rijdende op de weg,
(te weten de Cartesiusweg en/of Lessinglaan en/of Joseph Haydnlaan en/of
Beneluxlaan en/of Europalaan en/of Rijksweg A12 en/of Rijksweg A2 en/of Martin
Luther Kinglaan en/of Joseph Haydnlaan en/of Lessinglaan en/of Spinozaweg en/of
Cartesiusweg en/of Sint Josephlaan en/of Marnixlaan en/of Einsteindreef en/of
Brailledreef en/of Kardinaal de Jongweg en/of Satreweg en/of Biltstraat en/of
Wittevrouwensingel en/of Voorstraat en/of Wijde Begijnestraat en/of Van Asch van
Wijkstraat en/of Noorderstraat en/of Noorderbrug en/of Koekoekstraat en/of
Adelaarstraat en/of Kaatstraat en/of Oudenoord en/of Nijenoord en/of Ahornstraat
en/of Acaciastraat en/of Amsterdamsestraatweg en/of Lessepstraat en/of
Burgemeester van Tuyllkade en/of Burgemeester Norbruislaan en/of J.M. Muinck
Keizerlaan en/of Prinses Irenelaan en/of Muiderslotplantsoen),
door
- meermalen en/of langere periodes met een hogere snelheid dan de ter plaatse
toegestane snelheid, althans met een gelet op de omstandigheden te hoge snelheid
te rijden (Beneluxplein, Einsteindreef, Brailledreef, Bilstraat, Prinses Irenelaan)
en/of
- tegen de verkeersrichting in te rijden (Cartesiusweg, Sint Josephlaan) en/of
- geen voorrang te verlenen aan een overstekende fietser (Kardinaal de Jongweg)
en/of
- over de stoep te rijden (Cartesiusweg) en/of
- over de busbaan te rijden (Biltstraat) en/of
- over het fietspad te rijden (Burgemeester Norbruislaan),
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )
Feit 5
hij op of omstreeks 18 augustus 2021 te Utrecht, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een geldbedrag van 1.710 euro, in elk geval enig goed,
dat geheel of ten dele aan [naam] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n)
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna in dit vonnis wordt verwezen naar paginanummers, zijn dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de door de politie, Eenheid Midden-Nederland, dienst stad-Utrecht, basisteam Utrecht-Zuid, opgemaakte en doorgenummerde processen-verbaal met dossiernummers PL0900-2021395339 d.d. 19 december 2021 (pagina’s 1 t/m 176) en 21 december 2021 (pagina’s 177 t/m 224), PL0900-2022002615 d.d. 28 januari 2022 (pagina’s 225 t/m 448) en PL0900-2022122988 d.d. 3 mei 2022 (pagina’s 449 t/m 691). Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 7 oktober 2021, pag. 351, 352, 353
3.Proces-verbaal van aangifte d.d. 14 oktober 2021, pag. 359, 360
4.Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 13 september 2022.
5.Proces-verbaal van aangifte d.d. 24 november 2021, pag. 263, 264
6.Proces-verbaal van aangifte d.d. 24 november 2021, pag. 275, 276, 278
7.Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 13 september 2022.
8.Proces-verbaal van aangifte d.d. 17 december 2021, pag. 90, 91
9.Proces-verbaal van aangifte d.d. 13 december 2021, pag. 486, 487, 488
10.Proces-verbaal van aangifte d.d. 23 december 2021, pag. 491, 492, 494
11.Proces-verbaal van aangifte d.d. 15 januari 2022, pag. 497, 498
12.Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 13 september 2022.
13.Proces-verbaal van aangifte d.d. 17 december 2021, pag. 90, 91
14.Proces-verbaal van aangifte d.d. 21 december 2021, pag. 457, 458
15.Proces-verbaal van aangifte d.d. 18 december 2021, pag. 460, 461
16.Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 13 september 2022.
17.Proces-verbaal van aangifte d.d. 17 december 2021, pag. 108, 109
18.Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 13 september 2022.
19.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 december 2021, pag. 10
20.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 december 2021, pag. 11
21.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 december 2021, pag. 30
22.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 december 2021, pag. 31
23.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 december 2021, pag. 23
24.Proces-verbaal van verhoor medeverdachte d.d. 17 december 2021, pag. 160
25.Proces-verbaal van verhoor medeverdachte d.d. 17 december 2021, pag. 161
26.Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 13 september 2022.
27.Proces-verbaal van aangifte d.d. 29 november 2021, pag. 235, 236, 238
28.Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 13 september 2022.
29.Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht.
30.ECLI:NL:HR:2019, 376, ECLI:NL:HR:2019:1465