ECLI:NL:RBMNE:2022:3806

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
23 september 2022
Zaaknummer
UTR 22/1664
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaarschrift door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 14 juni 2022, wordt het beroep van eiseres behandeld tegen de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Belastingdienst van 8 juni 2021, maar de Belastingdienst heeft niet tijdig op dit bezwaar beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 9 juli 2021 bezwaar heeft gemaakt en dat de Belastingdienst in zijn brief van 25 augustus 2021 heeft bevestigd dat uiterlijk op 13 oktober 2021 een besluit zou worden genomen. Aangezien deze termijn is overschreden, heeft eiseres de Belastingdienst op 15 februari 2022 in gebreke gesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst alsnog binnen een termijn van dertien weken na de uitspraak een besluit moet nemen, waarbij bijzondere omstandigheden zijn erkend die deze termijn rechtvaardigen. Eiseres heeft verzocht om een hogere dwangsom, maar de rechtbank heeft bepaald dat de dwangsom € 100,- per dag bedraagt, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en de Belastingdienst veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun mogelijkheden om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1664

uitspraak van de enkelvoudige kamer van14 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.R.A. Rutten)
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiseres omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op haar bezwaarschrift tegen het besluit van verweerder van 8 juni 2021.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op haar aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Awb.
3. De rechtbank stelt vast dat eiseres op 9 juli 2021 bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van verweerder van 8 juni 2021. Verweerder heeft in zijn brief van 25 augustus 2021 de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd en vermeld dat uiterlijk op 13 oktober 2021 een besluit zal worden genomen op het bezwaar van eiseres. De rechtbank stelt vast dat verweerder deze termijn heeft overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres verweerder op 15 februari 2022 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken en verweerder nog geen besluit heeft genomen.
4. Nu verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Verweerder heeft in zijn verweerschrift verzocht om een termijn van dertien weken, zo nodig verlengd met een termijn die ziet op de periode in afwachting van de hoorzitting van de bezwaarschriftenadviescommissie (BAC). Eiseres bepleit een termijn van vier weken.
5. De rechtbank ziet aanleiding om te oordelen dat er sprake is van bijzondere omstandigheden. Verweerder heeft aangevoerd dat er een zeer groot aantal aanvragen voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag bij verweerder is binnengekomen, veel meer dan voorzien. Ook het aantal bezwaarschriften is veel hoger dan verwacht. Ondanks de aantallen wil verweerder de bezwaarschriften zorgvuldig afhandelen. Er is toegelicht dat er een BAC is ingesteld, er een hoorzitting bij de BAC moet plaatsvinden, verweerder de zitting moet voorbereiden (hetgeen minimaal een week kost) en dat na de hoorzitting de BAC in de regel vier weken nodig heeft om advies uit te brengen. Vervolgens heeft verweerder dan nog een termijn van twee weken nodig voor het nemen van een besluit. Uit het verweerschrift (gedateerd van 6 mei 2022) blijkt dat op dat moment nog geen hoorzitting is ingepland. Deze omstandigheden, in samenhang bezien, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een beslistermijn van dertien weken vanaf de datum van het verweerschrift.
6. Eiseres stelt dat de dwangsom die aan verweerder moet worden opgelegd, bij een beslistermijn die langer is dan zes weken moet worden verdubbeld. De dwangsom moet dan naar € 200,- voor elke dag waarmee de belsistermijn nu nog wordt overschreden, met een maximum van € 30.0000,-.
7. De rechtbank volgt eiseres hierin niet en bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
8. Het beroep is kennelijk gegrond.
9. Dat betekent dat eiseres een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5).
10. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen dertien weken na datum verweerschrift alsnog een besluit bekend te maken (dat is dus uiterlijk op 5 augustus 2022);
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiseres heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 379,50 aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. E. Mulder, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2022.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.