ECLI:NL:RBMNE:2022:380

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
4 februari 2022
Zaaknummer
21/4965
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening bijzondere bijstand woninginrichting

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 28 januari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Het primaire besluit, genomen op 2 december 2021, wees de aanvraag af. Verzoeker stelde dat hij niet in zijn woning kon wonen omdat hij deze niet kon inrichten en dat hij daardoor dakloos was. Hij vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij in acute financiële nood verkeerde.

Tijdens de zitting op 21 januari 2022, waar verzoeker aanwezig was en verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde, werd duidelijk dat verweerder voornemens was het primaire besluit in te trekken en een nieuw besluit te nemen. Dit nieuwe besluit zou verzoeker bijzondere bijstand toekennen ter hoogte van € 2.500,-. Verweerder gaf aan dat dit bedrag het maximale was dat op grond van zijn buitenwettelijk beleid kon worden toegekend.

De voorzieningenrechter oordeelde dat, hoewel er begrip was voor verzoekers wens om zijn woning volledig in te richten, niet was gebleken van een acute financiële noodsituatie. Verzoeker ontving al een Wajonguitkering, huursubsidie en zorgtoeslag. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij de beslissing op zijn bezwaar niet kon afwachten, en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af wegens het ontbreken van een voldoende spoedeisend belang. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4965

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 januari 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: E.H. Siemeling).

Procesverloop

In het besluit van 2 december 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 24 november 2021 om bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Spoedeisend belang
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist.
3. Verzoeker voert aan dat hij niet in zijn woning kan wonen, omdat hij deze niet kan inrichten. Hij kan er dus niet slapen, eten koken of kleding wassen. Verzoeker kan de inrichtingskosten niet betalen. Inmiddels kan verzoeker geen geld meer lenen en is hij noodgedwongen nog steeds dakloos. Verzoeker slaapt sinds november 2021 bij kennissen, maar kan hier niet lang meer blijven. Verder voert verzoeker aan dat hij zich nu niet kan houden aan de algemene voorwaarden van het huurcontract dat hij is aangegaan, omdat hij niet binnen één maand de woning daadwerkelijk in gebruik heeft kunnen nemen.
4. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij voornemens is het primaire besluit op 21 januari in te trekken en op dezelfde datum een nieuw besluit te nemen. In het nieuwe besluit zal verweerder de aanvraag van 24 november 2021 toekennen, in die zin dat aan verzoeker bijzondere bijstand zal worden verstrekt ter hoogte van een bedrag van € 2.500,- . Verweerder stelt zich - onder verwijzing naar zijn buitenwettelijk begunstigend beleid - op het standpunt dat voornoemd bedrag het maximale bedrag is dat door verweerder op grond van dit beleid kan worden toegekend..
5. Verzoeker is het niet eens met het toegezegde bedrag en stelt dat anderen meer geld van verweerder hebben gekregen voor de kosten van woninginrichting. Daarnaast stelt verzoeker zich op het standpunt dat hij van het toegezegde bedrag niet fatsoenlijk zijn woning in kan richten.
6. De voorzieningenrechter heeft weliswaar begrip voor verzoekers wens om zijn woning volledig in te richten, maar niet is gebleken dat sprake is van een acute financiële noodsituatie. Op de zitting is duidelijk geworden dat verweerder op korte termijn - uiterlijk binnen een week - het bedrag van € 2.500,- aan verzoeker zal betalen. Ook heeft verweerder toegelicht dat dit het maximale bedrag is dat verweerder conform het buitenwettelijk beleid bijzonder bijstand kan toekennen. Uit het dossier en hetgeen ter zitting is besproken blijkt dat verzoeker een Wajonguitkering heeft en huursubsidie en zorgtoeslag ontvangt. Op grond van het vorenstaande oordeelt de voorzieningenrechter dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de beslissing op zijn bezwaar niet kan afwachten. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt dan ook afgewezen, wegens het ontbreken van een voldoende spoedeisend belang.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.L.L. Hol, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.