ECLI:NL:RBMNE:2022:38
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak en de onderbouwing daarvan
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 januari 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak. De eiser, eigenaar van de woning aan de [locatie 1] 25-27 te [woonplaats], was het niet eens met de door de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] vastgestelde waarde van € 431.000,-, die was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2019. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 314.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting die plaatsvond via een beeldverbinding op 25 augustus 2021, waarbij eiser zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank overwoog dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt en dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix en de toelichting daarop voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. Eiser had niet overtuigend aangetoond dat de waarde van de woning lager zou moeten zijn, en de rechtbank verwierp de argumenten van eiser over willekeur en het ontbreken van objectieve maatstaven.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de door de heffingsambtenaar vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog was en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, in aanwezigheid van griffier mr. P. Bruins-Langedijk. De beslissing werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.