ECLI:NL:RBMNE:2022:3799

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
22 september 2022
Zaaknummer
UTR 22/1934
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding wegens onrechtmatige besluiten UWV met betrekking tot Ziektewetuitkering

In deze zaak heeft mevrouw [verzoekster] op 18 maart 2022 een verzoek om schadevergoeding ingediend bij het UWV, omdat zij meende dat er onrechtmatige besluiten waren genomen die haar Ziektewetuitkering betroffen. Het UWV had in een brief van 6 mei 2022 aangegeven dat zij geen recht had op schadevergoeding. Mevrouw [verzoekster] heeft de rechtbank verzocht om het UWV te veroordelen tot schadevergoeding, waarbij haar bewindvoerder toestemming heeft gegeven voor deze procedure. De rechtbank heeft de zaak op 22 september 2022 behandeld, waarbij zowel mevrouw [verzoekster] als mr. M. Reitsma namens het UWV aanwezig waren. Na de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de zaak draait om de vraag of er sprake is van onrechtmatige besluiten en of deze besluiten schade hebben veroorzaakt. De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de besluiten die de Ziektewetuitkering van mevrouw [verzoekster] betroffen, waaronder schorsingen en kortingen op de uitkering. De rechtbank concludeert dat de besluiten van 11 december 2017, 10 januari 2018 en 26 januari 2018 onrechtmatig waren, maar dat de overige besluiten rechtmatig zijn, omdat daartegen geen bezwaar is gemaakt of het bezwaar te laat is ingediend.

De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of de onrechtmatige besluiten tot schade hebben geleid. Mevrouw [verzoekster] heeft gesteld dat zij schade heeft geleden door de onrechtmatige besluiten, maar de rechtbank oordeelt dat zij niet heeft aangetoond dat de schade rechtstreeks het gevolg is van deze besluiten. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen directe link is aangetoond tussen de onrechtmatige besluiten en de door mevrouw [verzoekster] geclaimde schade. De rechtbank heeft partijen gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1934
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 september 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Inleiding

1. Mevrouw [verzoekster] heeft op 18 maart 2022 het UWV verzocht om schadevergoeding. Het UWV heeft in een brief van 6 mei 2022 aangegeven dat mevrouw [verzoekster] geen recht heeft op een schadevergoeding.
2. Mevrouw [verzoekster] heeft vervolgens de rechtbank verzocht om het UWV te veroordelen tot vergoeding van schade. De rechtbank heeft de bewindvoerder van mevrouw [verzoekster] ingelicht. Die heeft er in toegestemd dat zij deze procedure voert.
3. De rechtbank heeft het verzoek op 22 september 2022 op zitting behandeld. Eiseres was daarbij aanwezig. Namens het UWV was mr. M. Reitsma aanwezig.
4. Na afloop van de behandeling van de zaak op de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Beoordeling door de rechtbank

5. Deze zaak gaat over het verzoek om schadevergoeding dat is ingediend door mevrouw [verzoekster] . In artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht is geregeld wanneer de bestuursrechter een bestuursorgaan kan veroordelen tot vergoeding van schade. In dit geval zijn twee vereisten uit dit artikel van belang: 1. Er moet sprake zijn van een onrechtmatig besluit. 2. Als gevolg van dat onrechtmatige besluit moet de belanghebbende ( mevrouw [verzoekster] ) schade hebben geleden.
6. De rechtbank moet die twee vereisten beoordelen: 1. Is er sprake van onrechtmatige besluiten? 2. En als dat zo is, hebben die besluiten dan tot schade voor mevrouw [verzoekster] geleid? De rechtbank geeft hierna antwoord op deze twee vragen.
Is er sprake van onrechtmatige besluiten?
7. Het verzoek om schadevergoeding ziet op de besluiten waarbij de Ziektewetuitkering van mevrouw [verzoekster] (tijdelijk) is gekort, geschorst of stopgezet. Op de zitting bij de voorzieningenrechter (zaaknummer UTR 22/2318) is duidelijk geworden dat het dan gaat om de volgende besluiten:
- 23 november 2017: schorsing van de uitkering per 10 november 2017.
- 11 december 2017: korting op de uitkering van 25% van 6 december 2017 tot en met 5 april 2018.
- 10 januari 2018: korting op de uitkering van 100% van 4 januari 2018 tot en met 3 mei 2018.
- 26 januari 2018: korting op de uitkering van 50% van 20 december 2017 tot en met 19 april 2018.
- 28 maart 2018: schorsing van de uitkering per 22 maart 2018.
- 24 mei 2018: schorsing van de uitkering per 18 mei 2018.
- 11 juni 2018: korting op de uitkering van 25% van 1 juni 2018 tot en met 30 september 2018.
- 19 juni 2018: schorsing van de uitkering per 11 juni 2018.
- 26 juli 2018: beëindiging van de uitkering per 11 juni 2018.
- 16 augustus 2018: beëindiging van de uitkering per 11 juni 2018.
8. Mevrouw [verzoekster] vindt dat al deze besluiten met elkaar samenhangen en allemaal onrechtmatig zijn, omdat er onvoldoende rekening met haar gezondheidstoestand is gehouden. Dat de besluiten onrechtmatig waren blijkt volgens haar ook uit het feit dat zij achteraf nog nabetalingen heeft ontvangen, omdat de besluiten niet klopten. De beëindiging van haar uitkering in juli en augustus 2018 kan niet kloppen, want in augustus is zij opgenomen bij de GGZ.
9. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat de besluiten van 11 december 2017, 10 januari 2018 en 26 januari 2018 onrechtmatig waren. Dat blijkt uit een beslissing op bezwaar van 26 februari 2018. De overige besluiten zijn volgens het UWV niet onrechtmatig. Daar is namelijk geen bezwaar tegen gemaakt, of het bezwaar was niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. Over de besluiten van 19 juni 2018, 26 juli 2018 en 16 augustus 2018 is bij de rechtbank geprocedeerd, maar uiteindelijk is in een beslissing op bezwaar het bezwaar tegen deze besluiten niet-ontvankelijk verklaard.
10. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de besluiten van 11 december 2017, 10 januari 2018 en 26 januari 2018 onrechtmatig. Dat blijkt uit de beslissing op bezwaar van 26 februari 2018, waarin is beslist dat deze besluiten onjuist waren.
11. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de overige besluiten onrechtmatig zijn. Omdat mevrouw [verzoekster] tegen die besluiten geen bezwaar heeft gemaakt of haar bezwaar te laat heeft ingediend staan die besluiten in rechte vast. Dat betekent dat over die besluiten niet is beslist of geoordeeld dat ze onjuist zijn, en er is nu ook geen mogelijkheid meer om deze besluiten aan te vechten. Dat heeft tot gevolg dat de rechtbank bij het beoordelen van het verzoek om schadevergoeding er in principe van uit moet gaan dat die besluiten rechtmatig zijn. Dat is hier ook het geval.
Hebben de onrechtmatige besluiten tot schade geleid?
12. Zoals de rechtbank hiervoor heeft beoordeeld zijn de besluiten van 11 december 2017, 10 januari 2018 en 26 januari 2018 onrechtmatig. De overige besluiten spelen bij de verdere beoordeling geen rol meer. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of die drie onrechtmatige besluiten tot schade voor mevrouw [verzoekster] hebben geleid. Het is de verantwoordelijkheid van mevrouw [verzoekster] om die schade te onderbouwen.
13. Mevrouw [verzoekster] stelt dat zij door het hele samenstel van besluiten de volgende schade heeft geleden:
  • Doordat zij toen de uitkering was stopgezet geen inkomsten meer had is zij in de schulden geraakt. Onder meer een schuld van € 6.684,- bij de Belastingdienst, doordat de nabetaling in een ander belastingjaar viel. Zij heeft bijna al haar spaargeld moeten inzetten om die schulden af te betalen.
  • Op 6 juni 2018 is zij uit haar huis gezet en haar huisraad is vernietigd. Op de zitting heeft zij uitgelegd dat dit kwam doordat haar vader de huur moest beëindigen. Doordat zij geen stabiel inkomen kon aantonen bij verhuurders of de woningstichting kon zij de woning niet houden en ook geen andere woonruimte krijgen. Dat is volgens mevrouw [verzoekster] het gevolg van de kortingen op haar uitkering. De vernietiging van het huisraad kostte € 2.435,94 en volgens haar was de waarde van het huisraad ongeveer € 40.000,-. Toen zij geen uit haar huis is gezet heeft zij van haar creditcard € 2.519,93 betaald voor hotelovernachtingen. Ook heeft zij in de periode nadat zij uit huis gezet was op straat geleefd. Het ging toen heel slecht met haar, zij geeft aan dat zij toen bijna is overleden omdat zij geen onderkomen meer had en geen eten meer kon kopen.
  • Door de manier waarop zij door haar voormalige werkgever (eigenrisicodrager) en het UWV is behandeld en bejegend is haar psychische toestand ernstig verstoord. Zij is drie keer opgenomen bij de GGZ, en volgens haar is het UWV daar (mede) verantwoordelijk voor. Toen kwam ze ook nog op straat te staan, waardoor haar toestand nog is verergerd. De letselschade die door het UWV is veroorzaakt valt volgens haar onder meervoudige letsels waar doorgaans een vergoeding tussen de € 76.000,- en € 250.000,- voor staat.
  • Voor de perioden waarin zij was opgenomen bij de GGZ wil eiseres een vergoeding ontvangen van € 115,95 per dag, gebaseerd op het inkomen dat zij had kunnen verdienen in die perioden. In totaal is dat over 370 dagen € 42.901,50.
  • Daarnaast heeft zij imagoschade geleden doordat zij dakloos is geweest. Dat staat in de weg aan het opstarten van een eigen onderneming met modellenwerk. Zij wil dat deze schade wordt uitgekeerd in de vorm van een betere woning. Zij laat open wat voor vergoeding dit zal moeten zijn, maar geeft de rechtbank mee dat zij een fijne woning in [plaats] heeft gezien ter waarde van € 3.800.000,-.
  • Tenslotte is de hoogte van haar huidige IVA-uitkering volgens mevrouw [verzoekster] verkeerd berekend, omdat daarbij ten onrechte rekening zou zijn gehouden met het werk bij haar voormalige werkgever. Als zij de rest van haar leven niet kan werken komt het verschil met de uitkering die zij had moeten krijgen volgens haar uit op € 558.989,26. Daarnaast heeft zij kosten moeten maken voor een advocaat, om weer een uitkering te kunnen ontvangen.
14. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat de onrechtmatige besluiten van 11 december 2017, 10 januari 2018 en 26 januari 2018 niet tot schade hebben geleid. Mevrouw [verzoekster] heeft namelijk in februari 2018 al een nabetaling namens de voormalige werkgever ontvangen, naar aanleiding van de beslissing op bezwaar van 26 februari 2018. Aangezien mevrouw [verzoekster] pas na een paar maanden (op 6 juni 2018) dakloos is geworden is volgens het UWV niet aangetoond dat de dakloosheid een direct en rechtstreeks gevolg was van de onrechtmatige besluiten. Het UWV vindt dat het huisraad en de advocaatkosten niet voor vergoeding van schade in aanmerking komen. Volgens het UWV is ook niet aangetoond dat de instabiele geestelijke situatie van mevrouw [verzoekster] een gevolg is van onrechtmatige besluiten of onrechtmatig handelen door het UWV. Over de hoogte van de IVA-uitkering merkt het UWV op dat het besluit daarover in rechte vaststaat. Het UWV heeft toegezegd nog wel de wettelijke rente over de nabetaling te zullen vergoeden aan mevrouw [verzoekster] . Dat valt verder buiten deze procedure.
15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft mevrouw [verzoekster] niet aangetoond dat zij schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van de onrechtmatige besluiten van 11 december 2017, 10 januari 2018 en 26 januari 2018. Zij heeft tijdelijk minder inkomsten gehad, maar in februari 2018 heeft er al een nabetaling plaatsgevonden. De directe schade is daarmee vergoed.
16. Mevrouw [verzoekster] heeft niet aangetoond dat zij op 6 juni 2018 uit haar huis gezet is doordat zij specifiek in de periode van december 2017 tot en met februari 2018 tijdelijk minder uitkering heeft ontvangen. Er was op dat moment veel meer aan de hand. Ook is niet gebleken dat zij daardoor, ook na de nabetaling ruim drie maanden voordat zij uit haar huis is gezet, geen woonruimte meer kon krijgen. Doordat niet aannemelijk is geworden dat mevrouw [verzoekster] vanwege de onrechtmatige besluiten op straat kwam te staan, is ook de schade die aan de uithuiszetting en dakloosheid is verbonden (zoals de gestelde schade vanwege vernietiging van huisraad en imagoschade) niet rechtstreeks aan de besluiten te koppelen.
17. Voor eventuele andere schulden die in die periode ontstaan zijn geldt dat niet is gebleken dat zij met de nabetaling die schulden niet meer had kunnen voldoen. Voor de schuld bij de Belastingdienst raadt de rechtbank mevrouw [verzoekster] aan om met haar bewindvoerder te kijken of middeling over verschillende belastingjaren nog tot een terugbetaling van belasting kan leiden. Voor advocaatkosten is in het Besluit proceskosten bestuursrecht een exclusieve regeling opgenomen. Mevrouw [verzoekster] heeft niet onderbouwd waarom in dit geval van die regeling afgeweken moet worden.
18. Dat de onrechtmatige besluiten van 11 december 2017, 10 januari 2018 en 26 januari 2018 (mede) de oorzaak zijn van de instabiele psychische toestand van mevrouw [verzoekster] is naar het oordeel van de rechtbank niet aangetoond. De rechtbank weegt daarbij mee dat ook vóór deze besluiten al sprake was van arbeidsongeschiktheid en er was in die periode bovendien van alles aan de hand. Mevrouw [verzoekster] haalt bovendien in haar brief verschillende voorbeelden aan over de behandeling en bejegening door haar voormalige werkgever, maar daar is het UWV niet verantwoordelijk voor.
19. De rechtbank kan dus niet vaststellen dat er een directe link is tussen de drie onrechtmatige besluiten en de door mevrouw [verzoekster] geclaimde schade.
20. Over de hoogte van de huidige IVA-uitkering kan de rechtbank geen uitspraak doen. Dat valt namelijk buiten de reikwijdte van het verzoek tot schadevergoeding waar de rechtbank over oordeelt.

Conclusie en gevolgen

21. De besluiten van 11 december 2017, 10 januari 2018 en 26 januari 2018 zijn onrechtmatig, de andere besluiten niet. Dat de besluiten van 11 december 2017, 10 januari 2018 en 26 januari 2018 tot de door mevrouw [verzoekster] gesteld schade hebben geleid is niet gebleken, want het is niet aannemelijk geworden dat die besluiten rechtstreeks de oorzaak zijn van die schade. Daarom hoeft het UWV die schade niet te vergoeden. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.
22. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 september 2022 door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van der Knijff, griffier.
griffier rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Deze datum staat hierboven. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.