3.1Gegevens van eiser voor tien jaar op de lijst gepubliceerd houden
3.1.1De rechtbank is van oordeel dat de herstelpoging van verweerder is geslaagd. Verweerder heeft het verzoek om wissing van persoonsgegevens dan ook mogen afwijzen. De persoonsgegevens van eiser mogen gedurende tien jaar op de lijst geplaatst blijven. De rechtbank zal hieronder bespreken hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
3.1.2Volgens eiser mist verweerder de bevoegdheid om een gedragslijn te hanteren en een termijn te verbinden aan de publicatie. Artikel 8b van de Advocatenwet biedt hiervoor geen grondslag. Bovendien mag verweerder volgens eiser niet met terugwerkende kracht de gedragslijn hanteren.
3.1.3De rechtbank stelt voorop dat zij in haar tussenuitspraak al heeft geoordeeld dat artikel 8b van de Advocatenwet de wettelijke grondslag biedt om de persoonsgegevens van eiser op de lijst te zetten en ook – voor een bepaalde tijd – te houden. De stelling van eiser dat het geplaatst houden op de lijst niet in tijd mag worden begrensd omdat het niet in de wet staat, volgt de rechtbank niet. Juist op grond van – kort gezegd – de AVG heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS)geoordeeld dat de publicatie op de lijst in tijd beperkt moet worden. Dat heeft verweerder vervolgens gedaan door een gedragslijn op te stellen. De rechtbank ziet daarnaast niet in waarom verweerder in dit geval die gedragslijn niet als uitgangspunt heeft mogen hanteren. Vóór de uitspraken van de ABRvS werden persoonsgegevens voor onbeperkte tijd op de lijst geplaatst. Dat gebeurt nu niet meer. Zoals de rechtbank bovendien in de tussenuitspraak heeft overwogen, begrijpt de rechtbank ook dat verweerder in principe een vaste publicatietermijn voor iedereen hanteert. Verweerder heeft dus als uitgangspunt de gedragslijn mogen hanteren.
3.1.4Zoals in de tussenuitspraak gezegd, neemt het bovenstaande niet weg dat als er een verzoek om wissing op grond van de AVG wordt gedaan, verweerder een belangenafweging moet maken en op basis daarvan moet kijken of het ook in het concrete geval noodzakelijk is om de persoonsgegevens voor tien jaar op de lijst te houden. In dat verband moet verweerder ook bezien of niet met een minder vergaand alternatief kan worden volstaan.
3.1.5In de herstelpoging heeft verweerder een dergelijke belangenafweging gemaakt. Daarbij heeft verweerder uitgebreid gemotiveerd waarom in dit geval de algemene belangen zo zwaarwegend zijn in verhouding tot de individuele belangen van eiser dat een termijn van tien jaar nodig is. De rechtbank stelt daarbij voorop dat het niet op de weg van verweerder ligt, zoals eiser betoogt, om van alle mogelijke jaren expliciet te motiveren waarom dit geen optie is. Verweerder heeft mogen volstaan met een beoordeling van de vraag waarom hij tien jaar en niet een kortere periode nodig vindt.
3.1.6Verweerder heeft in de eerste plaats toegelicht waarom het voor het vertrouwen van de maatschappij in de advocatuur en de preventieve dan wel afschrikwekkende werking jegens de beroepsgroep van belang is dat de persoonsgegevens van eiser voor de duur van tien jaar op de lijst staan. Voor het vertrouwen in de advocatuur is een zo groot mogelijke mate van transparantie noodzakelijk. Als er voor een kortere duur wordt gepubliceerd doet dit aan die transparantie af. Daarnaast wordt het signaal aan de maatschappij en de beroepsgroep minder krachtig als de publicatie voor een kortere duur is. De rechtbank vindt dat verweerder dit terecht als zwaarwegende belangen voor publicatie van tien jaar beschouwt.
3.1.7Daarnaast heeft verweerder toegelicht waarom een kortere termijn dan tien jaar in het geval van eiser niet passend is, gelet op de aard, de ernst en de duur van de normschending. Het belang van het vertrouwen in de advocatuur weegt zwaarder naarmate sprake is van een ernstigere schending. In het geval van eiser wijst verweerder erop dat eiser volgens de tuchtrechter zeer ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Eiser was op het moment van het verwijtbaar handelen zelf tuchtrechter en van hem mocht volgens het HvD dan ook een scherp oog voor de kernwaarden van de advocatuur worden verwacht. Daarbij rekent het HvD eiser zeer aan dat hij gedurende meer dan vijf jaar zo heeft gehandeld. Gezien het samenstel van de handelingen die tot deze schending heeft geleid is het vertrouwen in de advocatuur door eiser onherstelbaar beschadigd. De rechtbank is het met verweerder eens dat het gelet op de ernst van het verwijt aan eiser en de duur van de schending een lange publicatiedatum gerechtvaardigd en noodzakelijk is, om zo het geschonden vertrouwen van de maatschappij in de advocatuur te herstellen.
3.1.8Hoewel verweerder niet uitdrukkelijk is ingegaan op de omstandigheid dat het HvD mogelijk bij zijn beslissing om de inzagetermijn niet te verkorten, heeft laten meespelen dat eiser zich vrijwillig ging laten schrappen, vindt de rechtbank dat uit de herstelpoging van verweerder wel voldoende blijkt waarom hij desondanks vindt dat dit geen reden is voor verkorting. Verweerder heeft namelijk toegelicht dat als hoofdregel de inzagetermijn van tien jaar geldt en dat de tuchtrechter alleen bij wijze van uitzondering, rekening houdend met gerechtvaardigde belangen van de advocaat, die termijn kan verkorten. Volgens verweerder lag verkorting hier echter niet voor de hand, omdat aan eiser één van de zwaarste maatregelen is opgelegd, te weten een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van 26 weken. Dit kan de rechtbank volgen.
3.1.9Dat een onvoorwaardelijke schorsing van 26 weken niet de zwaarst mogelijke maatregel is zoals eiser zegt, betekent daarnaast niet dat verweerder er geen waarde aan heeft mogen hechten dat de onvoorwaardelijke schorsing een zware maatregel is in vergelijking met lichtere maatregelen zoals waarschuwing, berisping en voorwaardelijke schorsing en dat dit daarom een publicatie van tien jaar rechtvaardigt. Verder is het ook niet zo dat – zoals eiser stelt – de uitspraak van het HvD inhoudt dat zijn naam niet op de lijst behoeft te worden gepubliceerd, omdat het HvD er rekening mee heeft gehouden dat eiser zich vrijwillig ging laten uitschrijven. Dat heeft het HvD immers niet geoordeeld. Het gaat erom dat verweerder motiveert waarom hij het – ondanks dat dit mogelijk iets zou kunnen zijn wat bij het HvD speelde, maar wat niet kan worden vastgesteld – nodig vindt dat de gegevens van eiser voor tien jaar op de lijst blijven staan. Dat heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank gedaan.
3.1.10Vervolgens heeft verweerder in de herstelpoging gemotiveerd de belangen van eiser afgezet tegen de belangen van publicatie voor tien jaar. De rechtbank vindt dat verweerder terecht tot de conclusie is gekomen dat de belangen van eiser niet opwegen tegen de belangen van publicatie voor tien jaar. Dat eiser niet meer als advocaat werkzaam is, doet niet af aan het belang van publicatie, zoals ook in de tussenuitspraak al is overwogen. Daarnaast begrijpt de rechtbank dat het voor eiser vervelend is dat zijn schorsing vindbaar is op de website van verweerder en dat mensen in zijn omgeving daar mogelijk weet van krijgen, maar dat weegt niet op tegen de belangen van publicatie van tien jaar, zoals door verweerder is toegelicht. Daarbij betrekt de rechtbank dat verweerder een punt heeft wanneer hij zegt dat de lijst onvoldoende afschrikkende werking heeft op het moment dat de publicaties anoniem of gepseudonimiseerd zijn. Ook acht de rechtbank van belang dat verweerder tweemaandelijkse lijsten publiceert en de lijsten heeft ontkoppeld van zoekmachines zoals Google.
3.1.11Tot slot vindt de rechtbank dat verweerder geen publicatietermijn van vijf jaar hoeft te hanteren bij eiser vanwege het feit dat dit de termijn is die bij de oud-advocaat in de zaak bij de ABRvS is gehanteerd. Anders dan eiser stelt, is er geen sprake van een schorsing van een vergelijkbare duur (aan eiser is een onvoorwaardelijke schorsing van 26 weken opgelegd en aan de oud-advocaat in die zaak van vier maanden). Bovendien heeft de HvD in die zaak de inzagetermijn op vijf jaar bepaald.
3.1.12Kortom: de rechtbank is van oordeel dat verweerder met zijn herstelpoging het motiveringsgebrek heeft hersteld. Verweerder is vervolgens terecht tot de conclusie gekomen dat het noodzakelijk is om de gegevens van eisers voor de duur van tien jaar op de lijst gepubliceerd te houden en dat niet kan worden volstaan met een minder vergaand alternatief. De door eiser aangevoerde belangen wegen niet op tegen het belang van publicatie voor tien jaar. Van strijd met het evenredigheidsbeginsel zoals eiser in zijn zienswijze stelt, is dan ook geen sprake. Verweerder heeft daarom terecht het verzoek van eiser om wissing van zijn gegevens afgewezen.