Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[gedaagde sub 2],
[gedaagde sub 3],
1.De procedure
- de dagvaarding van 16 maart 2021 van [eiseres] met producties;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 1] met producties;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 2] c.s.;
- twee aktes met aanvullende producties van [eiseres] ;
- de conclusie van repliek van [eiseres] ;
- de conclusie van dupliek van [gedaagde sub 1] met producties;
- de conclusie van dupliek van [gedaagde sub 2] c.s.
2. Waar gaat deze zaak over?
€ 6.418.400,- aan [eiseres] , omdat hij in de jaren 2000 tot 2003 circa 18.700 stapelwagens van [eiseres] heeft ontvreemd.
3.De beoordeling van de vorderingen3.1. De rechtbank zal de vorderingen van [eiseres] afwijzen. Hierna wordt uitgelegd hoe de rechtbank tot deze beslissing is gekomen.
3.5.De bewijslast van het - ondanks de geldleningsovereenkomst - ontbreken van een vordering van [gedaagde sub 1] op [gedaagde sub 2] c.s. rust op [eiseres] . [eiseres] stelt namelijk dat het hypotheekrecht van [gedaagde sub 1] waardeloos is, omdat [gedaagde sub 1] feitelijk geen geld heeft geleend aan [gedaagde sub 2] c.s. [gedaagde sub 1] heeft daarop aangevoerd dat zij wel degelijk een vordering op [gedaagde sub 2] heeft, omdat zij het geldbedrag aan de notaris heeft betaald zodat daarmee de vordering van Rabobank op [gedaagde sub 2] c.s. kon worden voldaan. Dit is geen bevrijdend verweer, zoals [eiseres] aanvoert, maar een betwisting van de stelling dat het hypotheekrecht waardeloos is. Als gevolg daarvan moet [eiseres] bewijzen dat [gedaagde sub 1] geen vordering op [gedaagde sub 2] c.s. heeft, omdat het bedrag waarmee de financiering van Rabobank is afgelost niet afkomstig was van [gedaagde sub 1] , maar van [gedaagde sub 2] c.s. zelf.
3.7.Bovendien heeft [gedaagde sub 1] voldoende gemotiveerd betwist dat zij over onvoldoende vermogen zou beschikken om de financiering van Rabobank aan [gedaagde sub 2] c.s. af te lossen. Zij heeft met stukken onderbouwd dat [A] werkzaamheden heeft verricht voor projecten in de Verenigde Staten. Deze werkzaamheden werden door [gedaagde sub 1] gefactureerd, waardoor zij een aanzienlijk vermogen had opgebouwd. Ook is namens de notaris, die het hypotheekrecht op het registergoed heeft gevestigd ten behoeve van [gedaagde sub 1] , schriftelijk bevestigd dat [gedaagde sub 1] ƒ 760.345,74 op de derdengeldenrekening heeft gestort waarmee de financiering van Rabobank kon worden afgelost. Daardoor is [gedaagde sub 1] eerste hypotheekhouder geworden.
€ 352.417,06 op [gedaagde sub 2] c.s. heeft, waarover 8% rente is verschuldigd en waarvoor het hypotheekrecht op het registergoed is gevestigd. Daarnaast is in de overeenkomst opgenomen dat [gedaagde sub 2] c.s. op dat moment nog € 365.820,47 aan rente is verschuldigd aan [gedaagde sub 1] . Als zekerheid voor de terugbetaling van de rentevordering heeft [gedaagde sub 2] c.s. een stil pandrecht gevestigd op roerende zaken ten behoeve van [gedaagde sub 1] . Ook uit deze pandakte van 12 september 2014 blijkt het bestaan van de vordering van [gedaagde sub 1] op [gedaagde sub 2] c.s.
- salaris advocaat
€ 1.126,00(2 punten x tarief II)
totaal € 3.202,00
- salaris advocaat
€ 1.126,00(2 punten x tarief II)
totaal € 1.211,00