In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 10 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] B.V. [eiser] vorderde betaling van achterstallig loon en schadevergoeding, terwijl [gedaagde] zich verweerde met de stelling dat de arbeidsovereenkomst op 1 april 2015 was geëindigd en dat [eiser] onrechtmatig had gehandeld door voertuigen uit de handelsvoorraad van [gedaagde] te verduisteren. De kantonrechter oordeelde dat [eiser] niet had aangetoond dat hij recht had op loon over de periode van 1 januari 2015 tot 1 juli 2015, omdat hij zichzelf salaris had uitgekeerd vanuit [onderneming 2] en niet had onderbouwd waarom hij geen salaris van [gedaagde] had ontvangen. De vordering tot loonbetaling werd afgewezen, evenals de vordering tot schadevergoeding voor het gebruik van een Jaguar, omdat de kantonrechter oordeelde dat toewijzing van deze vorderingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
In reconventie vorderde [gedaagde] een verklaring voor recht dat [eiser] onrechtmatig had gehandeld. De kantonrechter oordeelde dat [eiser] onrechtmatig had gehandeld door voertuigen uit de handelsvoorraad aan [E] af te geven en een Rolls Royce in te ruilen voor een Jaguar, die op zijn naam werd gezet. [eiser] werd aansprakelijk gesteld voor de schade die [gedaagde] hierdoor had geleden. De vordering tot schadevergoeding werd echter afgewezen omdat [gedaagde] onvoldoende had onderbouwd dat zij schade had geleden door de inruil van de Rolls Royce. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten droeg.