ECLI:NL:RBMNE:2022:3775

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
16.317660-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis inzake de oplegging van TBS met dwangverpleging aan verdachte wegens ontoerekeningsvatbaarheid na bewezenverklaring van bedreiging en vernielingen

Op 21 september 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, een eindvonnis gewezen in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in Zimbabwe en gedetineerd in Nederland. De rechtbank heeft eerder een (tussen)vonnis gewezen en het onderzoek heropend om te onderzoeken of een civielrechtelijke zorgmachtiging kon worden verleend op basis van artikel 2.3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De verdachte is wegens volledige ontoerekeningsvatbaarheid niet strafbaar geacht voor de bewezen verklaarde feiten, waaronder bedreiging met zware mishandeling en vernielingen. De rechtbank concludeert dat een civielrechtelijke zorgmachtiging onvoldoende mogelijkheden biedt voor een stevig en langdurig behandeltraject, en dat de verdachte eerder is veroordeeld voor poging tot doodslag, waarbij hij ook volledig ontoerekeningsvatbaar was. De rechtbank legt de maatregel van TBS met bevel tot verpleging van overheidswege op, omdat behandeling in een vrijwillig kader niet mogelijk is en er een hoog risico op recidive bestaat. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, maar heeft de TBS-maatregel opgelegd om de veiligheid van anderen te waarborgen. De benadeelde partij, een beveiligingsmedewerker, heeft een schadevergoeding gevorderd, die gedeeltelijk is toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.317660-21 (P)

Vonnis van de meervoudige kamer van 21 september 2022

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [1992] te [geboorteplaats] (Zimbabwe),
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in [verblijfplaats] .

ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 4 maart 2022 en 1 juni 2022, waarna op 15 juni 2022 een (tussen)vonnis is gewezen en het onderzoek is heropend teneinde onderzoek te laten verrichten naar de mogelijkheid tot het verlenen van een civielrechtelijke zorgmachtiging en naar de vraag of in het kader van een zodanige machtiging plaatsing van verdachte in een FPA een reële mogelijkheid betreft, en het onderzoek op de terechtzitting van 7 september 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.P. Altena en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.G. Roethof, advocaat te Arnhem, naar voren hebben gebracht.

TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting van 1 juni 2022 gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
in de periode van 21 tot en met 22 november 2021 in [plaats] [slachtoffer 1] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling;
Feit 2
in de periode van 21 tot en met 22 november 2021 heeft geprobeerd brand te stichten en/of een ontploffing teweeg te brengen in bungalow [nummer] van het asielzoekerscentrum in [plaats] , waardoor gevaar is ontstaan voor (goederen in) deze woning en andere woningen van het asielzoekerscentrum en/of voor medebewoners en/of gasten van deze woningen;
Feit 3
in de periode van 21 tot en met 22 november 2021 huisraad en/of de vloer van bungalow [nummer] van het asielzoekerscentrum in [plaats] heeft vernield of beschadigd;
Feit 4
op 22 november 2021 in [plaats] [slachtoffer 2] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling;
Feit 5
op 23 november 2021 in Zwolle een of meer goederen van Regiopolitie IJsselland heeft vernield, beschadigd of onbruikbaar gemaakt.

VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

WAARDERING VAN HET BEWIJS

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het onder 1 ten laste gelegde. Hij acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen in de vorm van een poging tot het teweeg brengen van een ontploffing. De officier van justitie acht voorts de onder 3 tot en met 5 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten. Hij heeft gesteld dat het onder 3 ten laste gelegde (slechts) bewezen kan worden verklaard voor zover dit betreft de vernieling van een kussensloop. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ter zake een mogelijke bewezenverklaring van het onder 5 ten laste gelegde.

Het oordeel van de rechtbank

Vrijspraak feit 1

De rechtbank zal, zoals ook door de officier van justitie is gevorderd en door de raadsman is bepleit, verdachte vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde wegen het ontbreken van (voldoende) wettig en overtuigend bewijs. Naast de verklaring van aangever [slachtoffer 1] bevinden zich in het dossier geen andere bewijsmiddelen. Gelet op het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering dat bewijs van een tenlastegelegd feit niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige, dient vrijspraak te volgen.

Vrijspraak feit 2

De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde en overweegt daartoe het volgende.
Aangever [aangever 1] verklaart dat hij had vernomen dat de gaspitten eraf waren gehaald (de rechtbank begrijpt: van het gasfornuis waren afgehaald) en dat er watten in waren gestopt, maar hij verklaart vervolgens dat hij dit zelf niet heeft gezien en dat dit ook niet is te zien op de in bungalow [nummer] gemaakte foto’s. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] vermelden in hun proces-verbaal dat twee pitten van het gasfornuis in bungalow [nummer] waren vernield en dat zij van de aanwezige beveiligers hebben gehoord dat verdachte had geprobeerd brand te stichten door het gasfornuis te ‘saboteren’. Wat met ‘saboteren’ wordt bedoeld, is niet in het proces-verbaal opgenomen en blijft onduidelijk. Beveiligers [slachtoffer 2] en [getuige 1] zijn gehoord maar verklaren in het geheel niet over het gasfornuis of over gedragingen van verdachte met betrekking tot dit fornuis. Getuige [getuige 2] verklaart dat verdachte het gasfornuis had ‘aangezet’ en getuige [slachtoffer 1] verklaart dat de gaspitten ‘aan’ stonden, maar uit geen van deze verklaringen blijkt of hiermee wordt bedoeld dat de gaskraan was opengezet of dat het gas brandde.
De rechtbank stelt vast dat op foto’s van het gasfornuis is te zien dat twee pitten van het fornuis zijn verwijderd, maar dat geen watten zichtbaar zijn en dat ook (overigens) geen sporen zichtbaar zijn die wijzen op een poging tot brandstichting of het teweeg brengen van een ontploffing.
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende onderzoek heeft plaatsgevonden, althans dat onvoldoende (duidelijk) is geverbaliseerd en aan de getuigen is doorgevraagd teneinde te kunnen vaststellen wat verdachte (met of aan het gasfornuis) heeft gedaan en of sprake is geweest van gedragingen van verdachte die dienen te worden gekwalificeerd als een poging tot opzettelijk brand stichten of teweeg brengen van een ontploffing.
Bewijsmiddelen [1]
Feit 3
[aangever 1] doet op 22 november 2021 namens het [naam] in [plaats] aangifte van vernielingen in bungalow [nummer] van het [naam] , gepleegd door verdachte in de nacht van 21 op 22 november 2022. Verdachte is bewoner van deze bungalow. [2] Het [naam] heeft hierdoor schade geleden. [3]
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] komen in de vroege ochtend van 22 november 2022 ter plaatse en zien dat veel huisraad buiten voor bungalow [nummer] op de grond lag. In de hal en in de woonkamer van de bungalow lagen overal op de grond witte stukken stof. Twee scharnieren van de deur van de meterkast waren vernield. [4]
Getuige [slachtoffer 1] verklaart dat verdachte alle spullen uit kasten en de koelkast op de grond had gegooid. Deze spullen waren van alle bewoners. Verdachte heeft het brandalarm en de wasbak kapot gemaakt en liep al plassend door het huis. [5]
Getuige [getuige 3] heeft gezien dat een medebewoner van hetzelfde huisje, wiens naam begint met een D en die woont in kamer [nummer] , deuren kapot heeft geslagen. Deze bewoner van kamer [nummer] heeft met een brandblusser tegen een deur en andere dingen aangeslagen. [6]
Verdachte woont in kamer [nummer] van bungalow [nummer] van het [naam] in [plaats] . In de nacht van 22 november 2021 heeft hij met het katoen uit zijn kussen rotzooi gemaakt in de bungalow. Hij heeft al zijn spullen uit zijn kamer buiten de bungalow gegooid. [7]
Van de vernielingen zijn foto’s gemaakt. [8]
Feit 4
[slachtoffer 2] is als beveiliger werkzaam op het [naam] in [plaats] . Op 22 november 2021 omstreeks 00.15 uur gaat hij samen met een collega beveiliger naar bungalow [nummer] naar aanleiding van een melding van overlast. In de woning treft [slachtoffer 2] verdachte aan. Verdachte werd vanuit het niets boos, begon te schreeuwen en ging dreigend met een brandblusser in de lucht voor [slachtoffer 2] en zijn collega staan. Omdat verdachte slaande bewegingen met de brandblusser maakte, zijn [slachtoffer 2] en zijn collega de woning uitgerend, waarna verdachte achter hen aan rende. [9]
[getuige 1] is samen met collega beveiliger [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ) naar bungalow [nummer] gelopen. In de bungalow zat een man op een stoel bij een tafel. Voor de man, op tafel, stond een brandblusser. Op het moment dat [getuige 1] en [slachtoffer 2] weg wilden lopen, stond de man van zijn stoel op, pakte de brandblusser van de tafel en gooide deze in de richting van [getuige 1] en [slachtoffer 2] . De brandblusser ging vlak langs het lichaam van [slachtoffer 2] , op enkele centimeters langs zijn schouder. [10]
Feit 5
[aangever 2] , medewerker arrestantenzorg van het cellencomplex in het politiebureau in Zwolle, doet namens Regiopolitie IJsselland aangifte van vernieling, gepleegd op 23 november 2021 in Zwolle. [11] Verdachte was ingesloten in cel 2. Van [aangever 2] zag dat verdachte een vreemd gewaad droeg; van de hoes die normaal gesproken om het matras zat, had hij een soort jurk gemaakt. De stukken die verdachte niet had gebruikt om een jurk van te maken, had verdachte in het toilet geduwd, evenals het zogeheten blauwe scheurpak. Het toilet was hierdoor niet meer te gebruiken. De hoes van het kussen was eraf en het matras en het kussen waren dusdanig kapot dat deze vernieuwd moesten worden. [12]
Verdachte verklaart dat hij het kussen heeft beschadigd en dat hij de leren hoes die om het matras zat, eraf heeft gehaald. [13]
Van de vernielingen is een foto gemaakt. [14]

Bewijsoverweging

Feiten 3, 4 en 5
De rechtbank acht de onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zoals hierna in rubriek 6 is omschreven. De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de redengevende feiten en omstandigheden die in voornoemde bewijsmiddelen ter zake deze feiten zijn vervat.

BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 3
in de periode van 21 november 2021 tot en met 22 november 2021 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk huisraad van bungalow [nummer] , toebehorende aan het asielzoekerscentrum te [plaats] , in elk geval aan een ander, heeft beschadigd;
Feit 4
op 22 november 2021 te [plaats] [slachtoffer 2] heeft bedreigd met zware mishandeling door:
- een brandblusser te pakken,
- deze brandblusser boven zijn hoofd te houden,
- slaande bewegingen met die brandblusser richting die [slachtoffer 2] te maken en
-
met die brandblusser achter die [slachtoffer 2] aan te rennen;
Feit 5
op 23 november 2021 te Zwolle opzettelijk en wederrechtelijk een kussen, matras, kussenhoes en toilet, toebehorende aan Regiopolitie IJsselland, heeft vernield of onbruikbaar gemaakt.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 3
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Feit 4
Bedreiging met zware mishandeling.
Feit 5
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen of onbruikbaar maken.

STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Over verdachte zijn onder meer de volgende rapporten opgemaakt:
- een Pro justitia rapport psychiatrisch onderzoek van 24 maart 2022, opgemaakt door B. van der Hoorn, psychiater, en R. Kruis, psychiater in opleiding;
- een Pro justitia rapport psychologisch onderzoek van 15 april 2022, opgemaakt door L. Vermeulen, GZ-psycholoog.
De deskundigen Van der Hoorn en Vermeulen hebben op de zitting van 1 juni 2022 een toelichting gegeven op hun rapporten.
Het rapport van de deskundigen Van der Hoorn en Kruis houdt onder meer in dat bij verdachte sprake is van schizofrenie en een stoornis in gebruik van cannabis. Er is een uitgestelde diagnose ten aanzien van een mogelijke posttraumatische stressstoornis en persoonlijkheidspathologie. Ten tijde van het tenlastegelegde werden de keuzes en gedragingen van verdachte beïnvloed door de psychotische symptomen, waarbij het cannabisgebruik waarschijnlijk een luxerende factor is geweest in combinatie met het staken van zijn antipsychotische medicatie. Tegelijkertijd maakte verdachte bewuste keuzes om zijn antipsychotische medicatie te staken, geen zorg te accepteren en cannabis te blijven gebruiken, ondanks de wetenschap dat dit negatieve invloed heeft op zijn lichamelijke en psychische gezondheid. Deze keuzes kunnen verdachte worden aangerekend. Gelet hierop adviseren de deskundigen het ten laste gelegde, indien bewezen, in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De deskundige Van der Hoorn heeft op de zitting toegelicht dat de psychopathologie fors en chronisch is en in de komende jaren niet zal overgaan. De toerekeningsvatbaarheid dient ten minste als sterk verminderd te worden beschouwd, maar met een andere afstemming met de deskundige Vermeulen had ook tot volledige ontoerekeningsvatbaarheid kunnen worden geconcludeerd.
Het rapport van de deskundige Vermeulen houdt onder meer in dat bij verdachte sprake is van een chronische psychotische stoornis, namelijk schizofrenie, en van een stoornis in cannabisgebruik (in remissie). Deze problematiek was aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en de psychotische stoornis beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde volledig. Er was sprake van een dusdanig verstoorde realiteitstoetsing dat verdachte niet meer instond voor wat hij deed. Om die reden wordt geadviseerd het ten laste gelegde, indien bewezen, niet aan verdachte toe te rekenen.
De deskundige Vermeulen heeft op zitting toegelicht dat tot volledige ontoerekeningsvatbaarheid is geadviseerd om reden dat de pathologie, de psychose waar verdachte in verkeerde, ten tijde van het tenlastegelegde de overhand had.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen Van der Hoorn, Kruis en Vermeulen op de daartoe in hun rapporten genoemde gronden over. Voor wat betreft de toerekenbaarheid van het bewezen verklaarde aan verdachte volgt de rechtbank het advies van de deskundige Vermeulen, in die zin dat het bewezen verklaarde in het geheel niet aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank acht met name het standpunt van de deskundige Vermeulen dat ten tijde van het tenlastegelegde de pathologie van verdachte de overhand had en dat sprake was van een dusdanig verstoorde realiteitstoetsing dat verdachte niet meer instond voor wat hij deed, overtuigend om te concluderen tot volledige ontoerekeningsvatbaarheid. Daarbij komt dat ook de deskundige Van der Hoorn heeft gesteld dat de psychopathologie van verdachte fors en chronisch is en de komende jaren niet zal overgaan. De rechtbank ziet hiervoor bevestiging in de Pro justitia rapporten ter zake psychiatrisch en psychologisch onderzoek uit 2018, waaruit eveneens blijkt dat bij verdachte sprake was van een psychotische stoornis en het hem (destijds) ten laste gelegde in het geheel niet kon worden toegerekend, om reden dat hij zijn gedragingen volledig onder invloed van die stoornis had begaan. Ten slotte begrijpt de rechtbank uit de door de deskundige Van der Hoorn ter zitting gegeven toelichting dat het advies van de deskundigen Van der Hoorn en Kruis tendeert naar eenzelfde advies als van de deskundige Vermeulen, namelijk tot volledige ontoerekeningsvatbaarheid, in die zin dat
ten minstesprake is van
sterk verminderdetoerekeningsvatbaarheid en dat met een andere afstemming met de deskundige Vermeulen ook tot
volledige ontoerekeningsvatbaarheidhad kunnen worden geconcludeerd.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat het bewezen verklaarde in het geheel niet aan verdachte kan worden toegerekend en dat verdachte wegens volledige ontoerekeningsvatbaarheid niet strafbaar wordt geacht.

OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, uitgaande van een sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte primair gevorderd:
  • verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 206 dagen, zijnde een gevangenisstraf waarvan de duur overeenkomt met het aantal dagen dat verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;
  • te gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: tbs-maatregel met dwangverpleging).
Subsidiair heeft de officier van justitie, uitgaande van volledige ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte, gevorderd:
  • verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging;
  • te gelasten dat aan verdachte een tbs-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd.
De officier van justitie heeft op de zitting van 1 juni 2022 de vordering als volgt toegelicht.
Behandeling in het kader van een civielrechtelijke zorgmachtiging (hierna: ZM) kan niet aan de orde zijn. Het gevaar dat van verdachte uitgaat maakt dit onmogelijk; het civiele recht is daar niet op ingesteld. Bovendien heeft behandeling in een civiel kader eerder gefaald. Verdachte heeft een gebrekkig ziekte-inzicht, stemt niet in met behandeling en wenst geen medicatie te nemen. Dit betekent dat behandeling op vrijwillige basis niet mogelijk is en dit geldt eveneens voor behandeling in het kader van een aan een straf of tbs-maatregel verbonden (bijzondere) voorwaarde. Ten slotte lijkt plaatsing op een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) op basis van een civielrechtelijke titel onmogelijk; gelet op het tekort aan plaatsen op deze afdelingen zal zonder een forensisch kader plaatsing niet mogelijk zijn.
Nu er geen andere alternatieven zijn, is alleen oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging mogelijk. Aan alle criteria voor het opleggen van een tbs-maatregel wordt voldaan en met een zodanige maatregel is het mogelijk verdachte gedurende langere tijd in een voldoende stevig kader te behandelen.
Op de zitting van 7 september 2022 heeft de officier van justitie gesteld dat een langdurige en intensieve behandeling van verdachte noodzakelijk is en dat een zodanige behandeling alleen mogelijk is in het kader van een tbs-maatregel met dwangverpleging. Een ZM houdt niet in dat verdachte langdurig klinisch zal worden geplaatst; van een ZM valt niet meer te verwachten dan een kortdurend stabilisatietraject van maximaal 6 maanden, waarna verdachte uit de kliniek zal worden ontslagen en hij met depotmedicatie verder ambulant zal worden behandeld. De officier van justitie heeft gepersisteerd bij zijn vordering te gelasten dat aan verdachte een tbs-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd en hij heeft gevorderd te bepalen dat deze maatregel niet gemaximeerd is.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft op de zitting van 1 juni 2022 gesteld dat, gelet op de rapportages van de deskundigen, goede grond bestaat te concluderen tot volledige ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte. Indien naar het oordeel van de rechtbank sprake is van enige toerekenbaarheid, dan bestaat ruimte voor het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel.
Gelet op de bepleite vrijspraak van het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde, heeft de raadsman verzocht verdachte zo spoedig mogelijk in vrijheid te stellen. Verdachte wil Nederland verlaten en naar Afrika terugkeren.
Het opleggen van een maatregel is niet noodzakelijk en dient als onevenredig zwaar te worden aangemerkt. Het is niet juist dat de tbs-maatregel met dwangverpleging de enige mogelijkheid is. Niet voor niets hebben de deskundigen oplegging van deze maatregel niet geadviseerd.
Op de zitting van 7 september 2022 heeft de raadsman gesteld dat oplegging van een ZM passend is en dat daarmee een verantwoord risico wordt genomen. Bovendien kan een ZM, indien nodig, worden verlengd. Oplegging van tbs-maatregel met dwangverpleging is niet proportioneel en kan betekenen dat verdachte niet voor een verblijfsstatus in aanmerking komt en nooit meer vrij zal komen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank

Aard en ernst van de feiten

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling van een beveiligingsmedewerker van het [naam] in [plaats] door met een brandblusser slaande bewegingen te maken in de richting van deze persoon en achter hem aan te rennen. Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan vernieling van goederen toebehorende aan het [naam] en aan medebewoners van het [naam] , door die goederen kapot te slaan, althans op de grond of naar buiten te gooien. Ten slotte heeft verdachte in een politiecel goederen vernield en het toilet onbruikbaar gemaakt door (vernielde) goederen in het toilet te duwen.
Met dit handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de beveiligingsmedewerker en geen respect getoond voor de eigendommen van anderen. Weliswaar valt dit gedrag verdachte niet toe te rekenen, maar dergelijke feiten dragen bij aan gevoelens van onveiligheid, niet alleen bij medewerkers en bewoners van het [naam] in [plaats] , maar ook in de samenleving in het algemeen.

Ontslag van alle rechtsvervolging

Nu de bewezen verklaarde feiten in het geheel niet aan verdachte kunnen worden toegerekend en verdachte niet strafbaar wordt geacht, zal verdachte ter zake het bewezen verklaarde worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Uit het voorgaande volgt dat het opleggen van een straf niet aan de orde is.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of aan verdachte een maatregel moet worden opgelegd. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.

De persoon van verdachte

De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennis genomen van:
- een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie (‘
strafblad’) van 31 januari 2022;
- voornoemd Pro justitia rapport psychiatrisch onderzoek van 24 maart 2022, opgemaakt door B. van der Hoorn, psychiater, en R. Kruis, psychiater in opleiding;
- voornoemd Pro justitia rapport psychologisch onderzoek van 15 april 2022, opgemaakt door L. Vermeulen, GZ-psycholoog;
  • een reclasseringsadvies van 24 mei 2022, opgemaakt door M. Groeneveld, reclasseringswerker van Reclassering Nederland te Zwolle;
  • een schrijven van 5 augustus 2022 van C.M.C. ten Noever de Brauw, psychiater en geneesheer-directeur van Fivoor, met bijlagen;
  • een (niet gedateerd) schrijven van C.M.C. ten Noever de Brauw voornoemd, overgelegd bij email van 21 augustus 2022;
  • email correspondentie tussen de officier van justitie en de Immigratie- en Naturalisatiedienst van mei en augustus 2022.
Uit het uittreksel Justitiële documentatie blijkt dat verdachte eenmaal eerder is veroordeeld. Dat was in 2018 wegens een poging tot doodslag. Daarvoor is hij veroordeeld tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar.
Uit de rapporten van de deskundigen Van der Hoorn, Kruis en Vermeulen volgt dat bij verdachte sprake is van stoornissen zoals hiervoor in rubriek 7 is omschreven. Uit deze rapporten en de daarop door de deskundigen Van der Hoorn en Vermeulen ter zitting van 1 juni 2022 gegeven toelichtingen blijkt het volgende.
De deskundigen Van der Hoorn en Kruis adviseren een stevig, intensief en langdurig behandeltraject, gezien de forse en invaliderende combinatie van psychopathologie, het huidige instabiele beeld en het hoog ingeschatte risico op recidive op de korte en middellange termijn. Dit behandeltraject zou kunnen bestaan uit toediening van medicatie in depotvorm en onthouding van cannabis, intensivering van de externe structuur in de vorm van zinvolle dagbesteding of werk, zoveel mogelijk stabiele huisvesting als haalbaar gezien de omstandigheden van de lopende asielprocedure, begeleiding bij stress voortkomend uit de asielprocedure en te zijner tijd nadere diagnostiek ten aanzien van eventuele PTSS en persoonlijkheidspathologie.
De onderzoekers adviseren het uitvoeren van het behandeltraject binnen het kader van een ZM op basis van artikel 2.3 Wfz in combinatie met bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf. De onderzoekers raden aan om hierbij (opnieuw) te kiezen voor plaatsing op een FPA en van daaruit toe te werken naar ambulante begeleiding door een forensisch FACT-team en reclasseringstoezicht. Hiermee kan het risico op recidive verminderd worden.
De deskundige Vermeulen acht, om het hoge risico op herhaling terug te dringen, een psychiatrische behandeling in een forensisch klinische setting noodzakelijk. De behandeling dient in eerste instantie gericht te zijn op het instellen op antipsychotica om de psychose te doen verbleken.
Gezien het eerdere behandelverloop in een FPA, waarbij de psychotische symptomen verdwenen bij het gebruik van antipsychotica, adviseert de deskundige te laten onderzoeken of een ZM zou kunnen worden opgelegd. Verdachte kan dan behandeld worden op een FPA. De deskundige heeft een advies tot het opleggen van een tbs-maatregel weliswaar overwogen, maar is van mening dat een ZM toereikend is.
De deskundige Ten Noever de Brauw heeft bij het schrijven van 5 augustus 2022 onder meer een zorgplan en een
medische verklaring ten behoeve van de voorbereiding van een zorgmachtigingovergelegd. Het zorgplan voldoet aan de uitgangspunten van artikel 2:1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en kan dienen als voorstel voor een ZM. Zowel de onafhankelijk psychiater J. Corthals als de zorgverantwoordelijke [A] hebben echter aangeven dat een ZM onvoldoende mogelijkheden biedt om verdachte voldoende te stabiliseren en toe te werken naar een langdurig, duurzaam herstel en dat een zodanige machtiging het gevaar alleen op korte termijn (een halfjaar) kan afwenden.
De deskundige Ten Noever de Brauw sluit zich aan bij het advies van de deskundigen Van der Hoorn en Kruis tot het uitvoeren van een behandeltraject binnen het kader van een ZM in combinatie met bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf en daarbij (opnieuw) te kiezen voor plaatsing op een FPA en van daaruit toe te werken naar ambulante begeleiding en reclasseringstoezicht. Verdachte zal na stabilisatie terugvallen op ambulante zorg, maar het is de vraag waar verdachte op dat moment terecht zal kunnen, aangezien het lastig zo niet onmogelijk is om voor een niet-statushouder ambulante forensische zorg in het kader van een ZM te regelen. De situatie kan zich voordoen dat verdachte na stabilisatie rechtstreeks met een ZM ambulant geplaatst kan worden in de regio ( [naam] ) waar hij geacht wordt te verblijven gezien zijn asielstatus. Of opname op een FPA nodig zal zijn, zal alsdan worden bepaald aan de hand van de beoordeling van de actuele situatie.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank stelt vast dat bij verdachte sprake is van een ernstige psychotische stoornis, namelijk schizofrenie, en van een stoornis in cannabisgebruik. De psychopathologie is fors en chronisch en zal in de komende jaren niet overgaan. Het risico op recidive op korte en middellange termijn wordt hoog ingeschat. Dat verdachte (potentieel) gevaarlijk is, blijkt niet alleen uit voornoemde Pro justitia rapporten, maar ook uit het feit dat verdachte de thans bewezen verklaarde feiten heeft begaan terwijl hij nog maar enkele jaren geleden, in 2018, is veroordeeld ter zake een zeer ernstig misdrijf, poging tot doodslag, waarbij aan hem een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar is opgelegd. Naar thans is gebleken heeft deze behandeling niet geleid tot stabiliteit bij verdachte en het uitblijven van strafbare feiten.
Uit de hiervoor genoemde rapportages en de verklaringen van verdachte op de zittingen van 1 juni 2022 en 7 september 2022 blijkt dat ziektebesef en -inzicht ontbreken en dat hij niet bereid is mee te werken aan een behandeling en aan het innemen van medicatie. Onder die omstandigheden is behandeling van verdachte in een vrijwillig kader niet mogelijk. De psychische stoornis waaruit het gedrag van verdachte voortvloeit kan zonder toepassing van verplichte zorg niet worden afgewend. Op dezelfde gronden acht de rechtbank ook een behandeling in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden niet mogelijk.
Gelet op het hiervoor overwogene resteren naar het oordeel van de rechtbank de mogelijkheden om verdachte te behandelen in het kader van een ZM op basis van artikel 2.3 van de Wfz, waarbij kan worden gekozen voor plaatsing op een FPA, dan wel om verdachte te behandelen in het kader van een tbs-maatregel met dwangverpleging.
De rechtbank oordeelt, gezien de forse psychopathologie en het chronische karakter daarvan, het huidige instabiele beeld en het hoog ingeschatte risico op recidive op de korte en middellange termijn, een stevig, intensief en langdurig behandeltraject noodzakelijk. Om het hoge risico op herhaling terug te dringen, dient deze behandeling plaats te vinden in een forensisch klinische setting. Daarbij geldt dat het instellen op antipsychotica noodzakelijk is teneinde de psychose te doen verbleken en te kunnen komen tot stabilisatie van verdachte. Deze behandeling dient bovendien te zijn gericht op
langdurigestabilisatie van verdachte.
Naar aanleiding van het tussenvonnis van 15 juni 2022 heeft onderzoek plaatsgevonden naar de mogelijkheid tot het verlenen van een ZM. In dit kader heeft psychiater J. Corthals een
medische verklaring ten behoeve van de voorbereiding van een zorgmachtigingopgesteld. De deskundige Corthals acht een ZM niet passend en heeft daartoe het volgende gesteld. Met een ZM kan verdachte slechts een halfjaar behandeld worden in een kliniek en zal het niet mogelijk zijn om een goed vervolg te organiseren. Verdachte heeft langdurig intensieve verplichte zorg nodig waarbij ook een stabiele verblijfplaats noodzakelijk is. Hij is eerder een jaar in een FPA behandeld en daarna is het opnieuw mis gegaan. Door het compleet afwezige ziektebesef en -inzicht zal een behandeling van een halfjaar nu niet ineens voor een langdurige stabilisatie zorgen. Juist nu verdachte niet floride psychotisch is, blijft hij volharden in zijn wens om geen behandeling te krijgen en medicatie te stoppen. Daarmee is er geen perspectief na een behandeling van een halfjaar onder een ZM, aldus deskundige Corthals.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundige Corthals over. Daaruit volgt dat een ZM geen voldoende stevig, intensief en langdurig behandeltraject zal bieden dat noodzakelijk is teneinde te komen tot een langdurige stabilisatie van verdachte en terugdringing van het hoge risico op recidive. Niet alleen is de duur van een ZM van een halfjaar onvoldoende, hetgeen kan worden afgeleid uit de omstandigheid dat een eerdere behandeling van een jaar in een FPA niet heeft geleid tot (langdurige) stabiliteit bij verdachte en het uitblijven van strafbare feiten, maar ook bestaan er onvoldoende mogelijkheden voor een vervolgbehandeling met voldoende toezicht en begeleiding, mede nu oplegging van een (voorwaardelijke) straf en daaraan te verbinden bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de deskundigen Van der Hoorn, Kruis en Ten Noever de Brauw, niet mogelijk is. De adviezen van deze deskundigen worden in zoverre dan ook gepasseerd.
De rechtbank is, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen over de persoon van verdachte, de aanwezigheid van een forse psychopathologie met een chronisch karakter, het ingeschatte hoge recidivegevaar alsmede de aard en de ernst van de bewezen verklaarde bedreiging, voor welk feit verdachte niet toerekeningsvatbaar is, van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging noodzakelijk maakt. De rechtbank zal deze maatregel aan verdachte opleggen. De maatregel is proportioneel, waarbij de rechtbank heeft meegewogen dat verdachte bij een eerder incident is veroordeeld wegens een poging tot doodslag. Behandeling is noodzakelijk alvorens verdachte (op enig moment) in de samenleving kan terugkeren en moet de samenleving de waarborg geven dat een zodanige terugkeer niet zal plaatsvinden zolang de stoornis die mede aanleiding is geweest voor zijn handelen, onvoldoende is behandeld.
De rechtbank overweegt dat aan de voorwaarden voor het opleggen van een tbs-maatregel is voldaan, in die zin dat:
• sprake is van een tbs-waardig delict: een misdrijf waarop minimaal 4 jaar gevangenisstraf staat, of dat is genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 1 van het Wetboek van Strafrecht;
• is vastgesteld dat bij verdachte ten tijde van het delict sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens;
• de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel vereist (gevaarscriterium);
• de rechtbank beschikt over adviezen van gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die verdachte hebben onderzocht.
De rechtbank overweegt dat de tbs-maatregel zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De maatregel kan daarom langer duren dan vier jaren.

BENADEELDE PARTIJ

De vordering

[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 450,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 4 tenlastegelegde feit, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich voor wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft, gelet op de bepleite vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde, primair bepleit de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering. Subsidiair is bepleit de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering omdat van de zijde van verdachte het oogmerk op het toebrengen van immaterieel nadeel heeft ontbroken en bovendien de benadeelde partij geen medische onderbouwing van de gestelde psychische schade heeft verstrekt. Meer subsidiair is niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij bepleit omdat de beoordeling van de vordering een onevenredige belasting voor het strafproces betekent. Ten slotte is, meest subsidiair, bepleit het door de benadeelde partij gevorderde bedrag (sterk) te matigen.

Het oordeel van de rechtbank

Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij [slachtoffer 2] ten gevolge van het onder 4 bewezen verklaarde handelen van verdachte aangetast in zijn persoon en heeft hij ten gevolge van dit handelen immateriële schade geleden. De rechtbank stelt deze schade naar maatstaf van billijkheid vast op een bedrag van ten minste € 250,00 en zal dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 22 november 2021 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 250,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 22 november 2021 tot de dag van volledige betaling. Indien door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 5 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 3, 4 en 5 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 3, 4 en 5 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte voor het onder 3, 4 en 5 bewezen verklaarde niet strafbaar en
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolgingten aanzien van die feiten;
Oplegging maatregel
  • gelast dat verdachte
  • bepaalt dat de totale duur van de tbs-maatregel niet is gemaximeerd.
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 250,00;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 november 2021 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [slachtoffer 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 250,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 november 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 5 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde partij dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.M. van Hoof, voorzitter, mrs. I.L Gerrits en
V.A. Groeneveld, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.R. Horst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 september 2022.
Mrs. Gerrits en Groeneveld zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Bijlage: de tenlastelegging

Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat hij:
1
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 november 2021 tot en met 22 november 2021 te [plaats] , [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door:
-
die [slachtoffer 1] (in het Engels) dreigend de woorden toe te voegen "Ik heb een mes en ik ga je vermoorden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking
en/of
(daarbij) door die [slachtoffer 1] een mes te tonen en/of een mes op de keel, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] te houden en/of (heet) water op die [slachtoffer 1] te gooien;
2
in of omstreeks de periode van 21 november 2021 tot en met 22 november 2021 te [plaats] , ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten en/of een ontploffing teweeg te brengen in bungalow [nummer] , met dat opzet:
- de pitten uit het gasfornuis heeft gehaald en/of het gasfornuis heeft aangezet en/of de vulling uit het kussen in het gaspit heeft gestopt en/of de vulling in brand heeft gestoken,

en daarvan:

  • gemeen gevaar voor één of meerdere woningen op het asielzoekerscentrum te [plaats] (waaronder bungalow [nummer] ), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, aanwezig in één of meerdere woningen op het asielzoekerscentrum te [plaats] (waaronder bungalow [nummer] ) en/of
  • levensgevaar voor de medebewoners en/of gasten van één of meerdere woningen op het asielzoekerscentrum te [plaats] (waaronder bungalow [nummer] ), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of
  • gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de medebewoners en/of gasten van één of meerdere woningen op het asielzoekerscentrum te [plaats] (waaronder bungalow [nummer] ), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen,
te duchten was
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
in of omstreeks de periode van 21 november 2021 tot en met 22 november 2021 te [plaats] , opzettelijk en wederrechtelijk de huisraad en/of vloer van bungalow [nummer] (waaronder één of meerdere deken(s), laken(s), kussenslo(o)p(en), theedoek(en), handdoek(en), lampenkap(pen), stoel(en), een matras, een kussen, een toiletkraan, een toiletspiegel, een mopemmer, een deurplaat en/of een brandmelder), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan het asielzoekerscentrum te [plaats] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
4
op of omstreeks 22 november 2021 te [plaats] , [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door:
- een brandblusser te pakken,
- deze brandblusser boven zijn hoofd te houden,
- eén of meerdere slaande bewegingen met die brandblusser richting die [slachtoffer 2] te

maken en/of

- (
(met die brandblusser) achter die [slachtoffer 2] aan te rennen/gaan;
5
op of omstreeks 23 november 2021 te Zwolle, opzettelijk en wederrechtelijk een kussen, matras, kussenhoes en/of toilet, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Regiopolitie IJsselland, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal maken onderdeel uit van het dossier met proces-verbaalnummer 2021369203, sluitingsdatum 2 december 2021, opgemaakt door politie Midden-Nederland, Recherche Dronten-Noordoostpolder-Urk, met bijlagen, genummerd pagina’s 01 tot en met 92. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 35
3.Pagina 48
4.Pagina 70
5.Pagina’s 25 en 26
6.Pagina’s 65 en 66
7.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 1 juni 2022
8.Pagina’s 40, 43 en 44 - geschriften, te weten: foto’s
9.Pagina 31
10.Pagina 33
11.Pagina’s 51 en 53
12.Pagina 53
13.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 1 juni 2022
14.Pagina 55 - een geschrift, te weten: een foto