ECLI:NL:RBMNE:2022:376

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 februari 2022
Publicatiedatum
4 februari 2022
Zaaknummer
20/4723
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaarschrift inzake wijziging tenaamstelling omzettingsvergunningen

Op 4 februari 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De zaak betreft een bezwaarschrift dat te laat is ingediend door de eiser tegen een besluit van verweerder, waarin een verzoek tot wijziging van de tenaamstelling van omzettingsvergunningen werd toegewezen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar verweerder verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. Eiser stelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat hij pas op 6 mei 2020 op de hoogte was geraakt van het besluit door een Wob-verzoek. De rechtbank oordeelde echter dat eiser vanaf 5 maart 2020 op de hoogte had kunnen zijn van het besluit en dat hij binnen twee weken na deze datum bezwaar had moeten indienen. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. J.H. Lange, in aanwezigheid van griffier mr. L.M. Janssens-Kleijn.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4723

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. O. Albayrak),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Braxhoven).

Procesverloop

In het besluit van 28 februari 2020 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van 1 november 2019 van de Stichting [naam] tot wijziging van de tenaamstelling van omzettingsvergunningen van een groot aantal panden in Utrecht toegewezen.
In het besluit van 19 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 december 2021 met behulp van een beeld en/of geluidsverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Stichting [naam] is eigenaar van een recent verworven vastgoedportefeuille met panden in Utrecht. Stichting [naam] heeft verweerder verzocht om de aan die panden verleende omzettingsvergunningen op naam te stellen van Stichting [naam] . Verweerder heeft die wijziging tenaamstelling toegewezen bij besluit van 28 februari 2020.
2. Eiser maakt op 14 mei 2020 bezwaar tegen de toegewezen naamswijziging.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser te laat bezwaar heeft gemaakt en dat de termijn overschrijding niet verschoonbaar is en verklaart daarom het bezwaar niet-ontvankelijk.
4. Eiser is het daar niet mee eens. Eiser voert aan dat hij verschoonbaar te laat is met het indienen van bezwaar en licht dat als volgt toe. Op 5 maart 2020 ontving eiser van het Team Vastgoed Handhaving van verweerder per e-mail een Raadsbrief van 28 februari 2020 van wethouder [A] . In de begeleidende e-mail stond dat als eiser meer of andere informatie wilde hebben hij een Wob-verzoek kon indienen. Eiser heeft naar aanleiding daarvan een Wob-verzoek ingediend. Op 6 mei 2020 ontving eiser het Wob-besluit en is hij op de hoogte geraakt van het naamswijzigingsbesluit van 28 februari 2020. Daarom is er sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Verder voert eiser aan dat het besluit wijziging tenaamstelling niet eerder openbaar is gemaakt of op andere wijze bekend is gemaakt en daarmee niet voldoet aan de vereisten van art 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verder is het niet te rijmen dat het besluit wijziging tenaamstelling niet op 5 maart 2020 direct aan eiser is verstrekt.
5. De rechtbank geeft eiser geen gelijk en legt dat hieronder uit.
6. Eiser wilde informatie over de verkoop van een vastgoedportefeuille van een grote huisjesmelker in Utrecht en heeft daarvoor contact opgenomen met verweerder. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder aan eiser het Raadsbesluit van 28 februari 2020 gestuurd. Eiser heeft het Raadsbesluit op 5 maart 2020 ontvangen.
In dat raadsbesluit staat dat de betreffende vastgoedportefeuille is verkocht en dat de 35 omzettingsvergunningen van de panden van de huisjesmelker zijn overgeschreven op naam van de kopende partij. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder terecht stelt dat eiser vanaf 5 maart 2020 wist of behoorde te weten dat er een besluit was genomen over een wijziging tenaamstelling. Dat verweerder het besluit wijziging tenaamstelling niet tegelijk met het Raadsbesluit aan eiser heeft verzonden maakt het antwoord op de vraag of eiser wist of behoorde te weten dat er een besluit was genomen niet anders.
Eiser had daarom binnen twee weken na 5 maart 2020 bezwaar kunnen en moeten indienen. Eiser heeft dat niet gedaan. Zijn bezwaarschrift van 14 mei 2020 is daarom niet verschoonbaar te laat ingediend.
7. De stelling van eiser dat het besluit niet conform artikel 3:41 van de Awb bekend is gemaakt, maakt dit niet anders. Op grond van artikel 3:41 van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. Dit artikel gaat dus over besluiten die tot één of meer belanghebbenden zijn gericht en is dus niet van toepassing op eiser. Eiser immers is geen belanghebbende bij het besluit wijziging tenaamstelling in de zin van artikel 3:41 van de Awb. Verweerder was overigens ook niet verplicht om dit besluit bekend te maken door kennisgeving van dit besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze als bedoeld in artikel 3:42 van de Awb. Dit artikel is immers van toepassing op besluiten die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, terwijl het besluit van 28 februari 2020 gericht is tot één belanghebbende, dat is de aanvrager van de wijziging tenaamstelling.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 4 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl..
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.