ECLI:NL:RBMNE:2022:3739

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 augustus 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
UTR 21/1549
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd aan eiser wegens het vervoeren van inbrekerswerktuigen in de gemeente Gooise Meren

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een last onder dwangsom die hem was opgelegd om te voorkomen dat hij inbrekerswerktuigen vervoert of bij zich heeft. De last houdt in dat bij overtreding een bedrag van € 2.500,- per overtreding moet worden betaald, met een maximum van € 10.000,-. Het college handhaafde zijn besluit na het bezwaar van eiser, waarop eiser in beroep ging.

Tijdens de zitting werd vastgesteld dat het beroep van eiser zich beperkte tot de vraag of de zaklamp en de handschoenen die hij bij zich had, als inbrekerswerktuigen konden worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat, hoewel deze voor andere doeleinden gebruikt kunnen worden, in dit geval sprake was van inbrekerswerktuigen. Dit werd onderbouwd door eerdere registraties van eiser in verband met verdachte activiteiten en het aantreffen van meerdere inbrekerswerktuigen in de auto waarin hij zich bevond.

De rechtbank concludeerde dat het college terecht had geoordeeld dat de kans op herhaling van overtredingen aanwezig was en dat het college bevoegd was om de last onder dwangsom op te leggen. Eiser kreeg geen gelijk en er werd geen vergoeding voor proceskosten toegekend. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1549

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

11 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.A.J. Brahm),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren(het college)
(gemachtigde: mr. B. Plat).

Inleiding

Het college heeft een last onder dwangsom aan eiser opgelegd om te voorkomen dat hij in de gemeente Gooise Meren opnieuw inbrekerswerktuigen vervoert of bij zich heeft. [1] Doet hij dat toch, dan moet hij per overtreding een bedrag van € 2.500,- betalen met een maximum van € 10.000,-. Met het bestreden besluit van 17 maart 2021 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
De rechtbank heeft op 11 augustus 2022 het beroep van eiser tegen dit besluit behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.
Na afloop van de behandeling van de zaak op zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Oordeel rechtbank

1. Op de zitting is komen vast te staan dat het beroep van eiser zich nog beperkt tot één punt, namelijk dat de zaklamp en de handschoenen die eiser bij zich had geen inbrekerswerktuigen zijn, omdat je die spullen ook voor wat anders kan gebruiken.
2. Voor de beoordeling of sprake is van inbrekerswerktuigen, moet volgens vaste rechtspraak worden gekeken naar alle omstandigheden van het geval. [2] De rechtbank is van oordeel dat, hoewel de handschoenen en de zaklamp ook voor andere doeleinden gebruikt kunnen worden, ze in dit geval wel inbrekerswerktuigen zijn. Uit de bestuurlijke rapportages [3] blijkt dat eiser samen met twee personen in een auto zat, die al twee keer eerder stond geregistreerd bij de politie in verband met het onder verdachte omstandigheden binnenkijken in woningen. In de auto zijn veel inbrekerswerktuigen gevonden (onder meer breekijzers, schroevendraaiers, slotentrekker, slotenopener en vier paar zwarte handschoenen). Bij eiser zijn een zaklamp en een paar handschoenen aangetroffen. Tijdens de fouillering heeft de politie gezien dat eiser de zaklamp uit zijn jas haalde en in het opberg vak van de bijrijdersportier weglegde. De handschoenen die eiser bij zich had, waren hetzelfde als de andere handschoenen die zijn aangetroffen op verschillende plekken in de auto. Ook betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat eiser over de aanwezigheid van de handschoenen wisselend heeft verklaard. Eerst heeft eiser gezegd dat hij een opleiding tot slotenmaker heeft gevolgd, maar heeft daarvan vervolgens niet de gevraagde bewijsstukken opgestuurd. Vervolgens heeft eiser gezegd dat hij de handschoenen in zijn zak had ter bescherming voor Covid-19, maar dat verklaart niet waarom hij die dan niet aanhad. Ook verklaart dat de aanwezigheid van de zaklamp niet. Dit maakt dat de rechtbank eisers verklaringen niet aannemelijk vindt. De rechtbank vindt tot slot van belang dat eiser in het verleden meerdere malen, ook in andere gemeenten, is geregistreerd in verband met het voorhanden hebben van inbrekerswerktuigen. Ook staat in de systemen van de politie dat eiser landelijk actief is met het plegen van woninginbraken. Het punt van eiser gaat daarom niet op.
3. Dit alles bij elkaar maakt dat sprake is van inbrekerswerktuigen en het college aannemelijk heeft mogen vinden dat de kans op herhaling van overtreding van artikel 2.44 van de APV aanwezig is. Het college was daarom bevoegd om aan eiser een last onder dwangsom op te leggen.
4. Eiser krijgt geen gelijk. Hij krijgt daarom ook geen vergoeding voor zijn proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop het proces-verbaal van deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.En daarmee artikel 2.44, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Gooise Meren 2020 (APV) overtreedt.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2001.
3.Van 31 augustus 2020 en 21 september 2020.