ECLI:NL:RBMNE:2022:3728

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
UTR 22/2014
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk wegens ontbreken connexe procedure en afwijzing proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 15 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, waarin haar aanvraag om twee huisnummers voor een appartement niet in behandeling was genomen. Na een nieuw besluit op 3 juni 2022, waarin de aanvraag alsnog werd toegewezen, verzocht verzoekster de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening en om vergoeding van proceskosten.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk was, omdat verzoekster geen beroep had ingesteld tegen het besluit van 3 juni 2022. Dit besluit had de bezwaren van verzoekster geadresseerd, waardoor er geen aanleiding was voor een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter volgde het standpunt van verweerder dat het eerdere besluit van 10 mei 2022 wel degelijk een besluit was, maar concludeerde dat verzoekster niet in haar verzoek kon worden ontvangen.

Daarnaast werd het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemachtigde van verzoekster, die ook een eigen belang had in de procedure, niet kon worden aangemerkt als een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleende. Verweerder werd wel opgedragen om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden, omdat hij aan het bezwaar tegemoet was gekomen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2014

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 september 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Ahmed).

Procesverloop

In het besluit van 10 mei 2022 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om twee huisnummers toe te kennen aan het appartement aan de [adres] in [woonplaats] niet in behandeling genomen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
In het besluit van 3 juni 2022 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster alsnog toegewezen en daarbij de huisnummering [adres] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] toegekend.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft op 19 juli 2022 gereageerd.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Verweerder heeft de aanvraag van verzoekster met het besluit van 3 juni 2022 toegewezen. Het verzoek om voorlopige voorziening gaat over het primaire besluit van 10 mei 2022. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de e-mail van 10 mei 2022 geen besluit is, omdat daarin niet concreet en ondubbelzinnig op de aanvraag van verzoekster is beslist. De voorzieningenrechter volgt dit niet, omdat in het besluit van 10 mei 2022 is besloten om de aanvraag van verzoekster niet in behandeling te nemen. Verweerder heeft hiermee concreet en ondubbelzinnig beslist op de aanvraag van verzoekster.
3. In het besluit van 3 juni 2022 is verweerder tegemoet gekomen aan de bezwaren van verzoekster tegen het primaire besluit. Bij brief van 9 juni 2022 heeft de rechtbank, voor het geval dat verzoekster het niet eens is met dit nieuwe besluit, haar in de gelegenheid gesteld om daartegen beroep in te stellen. De voorzieningenrechter constateert dat verzoekster tegen het besluit van 3 juni 2022 geen beroep heeft ingesteld. Alleen als dat wel het geval is, kan iemand verzoeken om een voorlopige voorziening. Het verzoek van verzoekster om het treffen van een voorlopige voorziening is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. De voorzieningenrechter gaat daarom niet in op de standpunten van verweerder die zien op het ontbreken van de spoedeisendheid van de gevraagde voorlopige voorziening.
4. Verzoekster heeft verder verzocht om een vergoeding van de gemaakte proceskosten. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Die wetsartikelen zijn op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige voorzieningenprocedure.
5. Het verzoek is dan wel nu niet-ontvankelijk, maar omdat verweerder naar aanleiding van het bezwaar aan verzoekster is tegemoet gekomen, rijst de vraag of het verzoek van verzoekster om verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoekster hangende bezwaar moet worden toegewezen.
6. Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb komen voor vergoeding in aanmerking de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de gemachtigde van verzoekster namens zichzelf en op persoonlijke titel de aanvraag heeft ingediend. De voorzieningenrechter ziet zich daarom voor de vraag gesteld of de rechtsbijstand die de gemachtigde van verzoekster heeft verleend beroepsmatig is verleend.
7. Deze vraag wordt ontkennend beantwoord. Vaststaat dat de gemachtigde van verzoekster het bezwaar en het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening mede namens zichzelf heeft ingediend. Ook vermeldt een koopovereenkomst die betrekking heeft op het betrokken appartement dat gemachtigde de verkoper is van het pand. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de gemachtigde een eigen belang heeft bij deze procedure over het toekennen van twee huisnummers aan het appartement.
8. De voorzieningenrechter concludeert dat de rechtsbijstand die gemachtigde in dit geval heeft verleend, niet kan worden aangemerkt als door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb. Verweerder heeft dan ook terecht geen proceskostenvergoeding toegekend.
9. De voorzieningenrechter ziet daarnaast in de uitkomst van de zaak wel aanleiding te bepalen dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt, omdat verweerder aan het bezwaar tegemoet is gekomen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan verzoekster te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
15 september 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.