ECLI:NL:RBMNE:2022:3726

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 september 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
16.217639.20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met valse sleutel, computervredebreuk, oplichting en valsheid in geschrift door ambulant begeleider van kwetsbare slachtoffers

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 19 september 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal met een valse sleutel, computervredebreuk, oplichting en valsheid in geschrift. De verdachte, die als ambulant begeleider werkte, heeft in de periode van 29 november 2018 tot en met 25 mei 2019, meermalen geldbedragen van een kwetsbare slachtoffer, [slachtoffer 1], gestolen door gebruik te maken van diens pinpas en pincode. Het totale benadelingsbedrag bedraagt € 58.121,07. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zonder toestemming van het slachtoffer geld heeft gepind en overgeboekt naar zijn eigen rekening en die van een vriend.

Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan oplichting van een tweede slachtoffer, [slachtoffer 2], door valse informatie te verstrekken over belastingaangiften en door een oude laptop te verkopen als zijnde nieuw, met een valse factuur. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden en een taakstraf van 240 uur, met de verplichting tot betaling van € 388,- aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gokverslaving en de stappen die hij heeft gezet in zijn herstel.

De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt, vooral omdat de slachtoffers kwetsbare personen waren die afhankelijk waren van de hulp van de verdachte. De verdachte heeft zichzelf verrijkt ten koste van deze slachtoffers, wat de rechtbank als zeer kwalijk heeft beoordeeld. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de immateriële schadevergoeding niet toewijsbaar is, omdat deze niet voldoet aan de wettelijke criteria.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.217639.20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 19 september 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1980] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 september 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.A. Nieli en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N.J. Hos, advocaat te Amersfoort, alsmede de gemachtigde van de benadeelde partij, mevrouw [A] , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair:
in de periode van 29 november 2018 tot en met 25 mei 2019 in Zeist, Driebergen-Rijssenburg en Amersfoort zonder toestemming € 58.121,07 van de rekening van
[slachtoffer 1]heeft gestolen, door - met gebruikmaking van de pinpas en pincode van die [slachtoffer 1] – zonder toestemming geld van diens rekening te pinnen en over te boeken naar zijn eigen rekening en de rekening van [B] ;
Feit 1 subsidiair
uit hoofde van zijn dienstbetrekking € 58.121,07 van de rekening van die
[slachtoffer 1]heeft verduisterd.
Feit 2:in de periode van 29 november 2018 tot en met 25 mei 2019 in Zeist, Driebergen-Rijsenburg en Amersfoort een geautomatiseerd netwerk is binnengedrongen met daarin een account van de ABN AMRO bank door gebruik te maken van de inloggegevens van
[slachtoffer 1]en zich voor te doen als de accounthouder van deze account;
Feit 3:
in de periode van 12 juli 2017 tot en met 25 april 2019 in Driebergen-Rijsenburg
[slachtoffer 2]heeft opgelicht voor - in totaal- € 1.297,-;
Feit 4:
op 19 juli 2017 in Driebergen-Rijsenburg valsheid in geschrifte heeft gepleegd, door:
- een factuur op te maken onder de naam van een niet bestaand bedrijf, te weten [niet bestaand bedrijf] , en/of
- daarop te vermelden dat voornoemd bedrijf aan
dhr. [slachtoffer 2]een (nieuwe) laptop met een Office-pakket en een virusscanner heeft verkocht ter waarde van € 697,90, terwijl in werkelijkheid door verdachte een aan hem toebehorende (oude) laptop is doorverkocht.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit bepleit dat het geldbedrag dat verdachte zou hebben gepind van de bankrekeningen van aangever te hoog is. Verdachte kan niet vertellen welke bedragen hij wel en welke bedragen hij niet heeft gepind. De verdediging is van mening dat het niet enkel verdachte kan zijn geweest die het totale bedrag dat is gepind van de bankrekeningen, te weten € 31.610,- heeft weggenomen. De frequentie waarmee verdachte kwam bij aangever strookt niet met de geldopnames. Kennelijk gaf aangever lichtzinnig zijn pas en pincode aan verdachte, het is niet uit te sluiten dat hij dat ook bij anderen deed en die personen (ook) hebben gepind. De verdediging verzoekt dan ook partiele vrijspraak.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de verdediging vrijspraak bepleit omdat verdachte niet de intentie had om de benadeelde partij op te lichten door de verkoop van een oude laptop.
Voor het overige heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
feit 1 primair
De rechtbank gaat op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Aangever [slachtoffer 1] heeft op 18 mei 2020 aangifte [2] gedaan. Hij heeft verklaard dat hij een licht verstandelijke beperking heeft en dat hij in december 2018 vanuit [plaats] is verhuisd naar [plaats] .
Daar heeft hij van ‘ [instelling] ’ [verdachte] (verdachte) als ambulant begeleider aangewezen gekregen. [verdachte] heeft af en toe zijn bankpasje meegenomen. [verdachte] moest iets voor aangever betalen en daarvoor had hij dan de pinpas van aangever nodig. Aangever heeft verklaard dat hij zijn bankpas niet aan [verdachte] heeft gegeven om zoveel geld van zijn rekening af te halen.
Als [verdachte] de bankpas terug kwam brengen had hij geen geld voor aangever gepind. Aangever heeft hem geen toestemming gegeven om bijna € 60.000,- euro van zijn bankrekening te pinnen.
Uit een proces-verbaal van de politie [3] en daarbij gevoegde bijlagen met overzichten van de bankrekeningen van aangever [slachtoffer 1] blijkt dat er in [plaats] , [plaats] en [plaats] :
a. in de periode van 29 november 2018 tot en met 24 april 2019 voor in totaal
€ 17.420,- aan contant geld is opgenomen bij geldautomaten vanaf de ABN-rekening van aangever [4] , en;
b. op 3 december 2018 voor in totaal € 1.944,35 is overgemaakt vanaf de ABN-rekening van aangever naar de rekening van een vriend van verdachte, de heer [B] [5] , en;
c. in de periode van 30 november 2018 tot en met 1 maart 2019 voor in totaal
€ 24.566,72 is overgemaakt vanaf de ABN-rekening van aangever naar de rekening van verdachte zelf [6] , en;
d. in de periode van 5 februari 2019 tot en met 25 mei 2019 voor in totaal
€ 14.190,- aan contant geld is opgenomen bij geldautomaten vanaf de ING-rekening van aangever. [7]
Daarmee komt het totale benadelingsbedrag op € 58.121,07.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 5 september 2022 tegenover de rechtbank verklaard dat aangever niet wist hoe zijn financiële zaken moest regelen en dat aangever zelf niet pinde bij pinautomaten. Verdachte heeft bekend dat hij zonder toestemming van aangever meermalen geld heeft gepind vanaf de rekeningen van aangever en dat hij eveneens zonder toestemming van aangever geld heeft overgeboekt van diens bankrekening naar rekeningen van hemzelf en een vriend van hem, [B] . Dit geld heeft hij vervolgens van die [B] ontvangen. Het aan hem overgemaakte geld en het gepinde geld heeft verdachte voor zichzelf gehouden. [8]
Bewijsoverweging
Uit de aangifte van [slachtoffer 1] volgt dat verdachte meermalen de pinpassen van aangever heeft meegenomen. Aangever heeft in zijn aangifte niet gesproken over andere personen die ook in de gelegenheid waren om met de passen van aangever geldbedrag te pinnen. Aangever zelf kon de deur niet meer uit om zelfstandig te pinnen. Daarbij zijn er telkens geldbedragen gepind in [plaats] , [plaats] en in [plaats] . Dit zijn de plaatsen waar verdachte op die momenten werkte, naar het [locatie] ging en woont. Daarbij weegt de rechtbank mee dat verdachte een groot bedrag (€ 22.800,-) van de spaarrekening van aangever heeft overgeboekt naar de betaalrekening van aangever zodat hij dat geld vervolgens kon opnemen. Die handelwijze duidt erop dat verdachte weloverwogen zoveel mogelijk geld van de rekeningen van aangever heeft gehaald. Het naar voren gebrachte alternatieve scenario houdt niet meer in dan dat het mogelijk is dat ook anderen in de gelegenheid konden zijn om de pinpas en pincode van aangever te verkrijgen en daarmee te pinnen. Dat die mogelijkheid zich ook heeft verwezenlijkt volgt niet uit de inhoud van het procesdossier. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank het niet aannemelijk dat er naast verdachte ook nog (een) andere perso(o)nen zou(den) zijn geweest die op eenzelfde wijze als verdachte geldbedragen van de rekeningen van aangever zou(den) hebben gepind.
Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig hebben gemaakt aan de onder feit 1 primair ten laste gelegde diefstal met een valse sleutel van het totaalbedrag van € 58.121,07 toebehorende aan [slachtoffer 1] .
Feit 2
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 2 ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 september 2022;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 16 juni 2020, pagina 45 met als bijlage een overzicht van de ABN-AMRO spaar- en betaalrekening t.n.v. dhr. [slachtoffer 1] , pagina 47, 48 en 51.
Feiten 3 en 4
Aangever [slachtoffer 2] heeft op 11 mei 2020 aangifte [9] gedaan. Hij heeft verklaard dat hij licht autistisch is en in het dagelijkse leven hulp en begeleiding nodig heeft. Aangever woont zelfstandig met behulp van begeleiding vanuit ‘ [instelling] ’. Sinds 2014 of 2015 kreeg hij vanuit ‘ [instelling] ’ [verdachte] (verdachte) als ambulant begeleider toegewezen. De afspraak was dat [verdachte] aangever zou helpen met dingen waarbij hij hulp nodig heeft, zoals administratie en het doen van belastingaangifte.
[verdachte] zei dat hij de belastingaangifte van 2016 voor aangever had gedaan. Aangever heeft hiervoor een bedrag van € 556,- betaald aan [verdachte] . Deze aangifte bleek niet te zijn gedaan door [verdachte] .
[verdachte] heeft ook een laptop, een Packard Bell met een software pakket van Microsoft en een AVG virus pakket gekocht voor aangever. De laptop bleek al 3 jaar oud te zijn. Aangever heeft € 740,- voor de laptop betaald maar hij vermoedt dat dit geen nieuwe is en dat hij teveel geld heeft betaald voor de laptop. Aangever heeft geld gepind voor de laptop en dit aan [verdachte] gegeven. [.] uit [plaats] heeft deze geleverd volgens de factuur die hij van [verdachte] kreeg. Op de factuur staat geen adres.
Voor wat betreft de zogenaamde belastingaangifte heeft verdachte een e-mail, met als afzender [B] , getoond aan aangever [10] waarin staat dat belastingaangifte voor aangever is gedaan over de jaren 2016, 2017 en 2018 en dat aangever nog € 556 verschuldigd was aan de Belastingdienst in verband met de belastingaangifte over 2016 en dat dit bedrag voor aangever was voorgeschoten. Ook staat in de mail vermeld dat aangever een bedrag van € 169 krijgt teruggestort. [11] Dit bedrag is daadwerkelijk op de rekening van aangever gestort. [12] Bij de aankoop van de zogenaamd nieuwe laptop zou daarbij ook een valse factuur zijn overgelegd door verdachte. [13]
Bij de aangifte gevoegde bijlagen bevindt zich een rekeningafschrift waarop te zien is dat, zoals volgt uit de aangifte van aangever, de € 740,- voor de laptop cash is opgenomen bij een geldautomaat. [14] Daarnaast is een rekeningafschrift gevoegd waaruit volgt dat aangever
€ 557,- heeft overgemaakt aan verdachte, welk bedrag past bij de zogenaamde belastingaangifte. [15] In het dossier zitten eveneens een brief van de Belastingdienst [16] en een screenshot [17] van wat kennelijk het digitale dossier van aangever zou zijn, waaruit volgt dat er in 2018 helemaal geen belastingaangifte is gedaan door/voor aangever.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 5 september 2022 tegenover de rechtbank bekend dat het verhaal van de belastingaangifte verzonnen was en dat het getoonde e-mailbericht van [B] valselijk is opgemaakt. Ook heeft hij verklaard dat hij de factuur van [niet bestaand bedrijf] , zijnde een niet bestaand bedrijf, valselijk heeft opgemaakt om aangever te misleiden. [18] Tijdens een politieverhoor op 27 augustus 2020 heeft verdachte verklaard dat de door [slachtoffer 2] gekochte laptop geen nieuwe was, maar een oude laptop van verdachte zelf. [19]
Bewijsoverweging
De rechtbank overweegt ten aanzien van het verweer van de verdediging dat verdachte geen intentie had tot oplichting van aangever met betrekking tot de laptop het volgende. Verdachte heeft wisselend verklaard over het bezit van de laptop. Hij heeft bij de politie verklaard dat het een oude laptop van verdachte zelf was en ter zitting heeft hij verklaard dat hij de laptop speciaal had gekocht voor aangever en dat het door hem gefactureerd bedrag marktconform was. Dat laatste acht de rechtbank niet geloofwaardig, nu verdachte geen nadere informatie over de door hem aan aangever geleverde laptop heeft verstrekt en vooral omdat verdachte niet kan uitleggen waarom hij dan een valse factuur heeft opgemaakt. De rechtbank acht de oplichting dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig hebben gemaakt aan de onder feit 3 ten laste gelegde oplichting van [slachtoffer 2] en de onder feit 4 ten laste gelegde valsheid in geschrifte.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1. primair
op meerdere tijdstippen in de periode van 29 november 2018 tot en met 25 mei 2019 te [plaats] en [plaats] en [plaats] meermalen geldbedragen (van in totaal € 58.121,07), die geheel aan [slachtoffer 1] , toebehoorden heeft weggenomen telkens met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door telkens met gebruikmaking van de pinpas en pincode van die [slachtoffer 1] bij geldautomaten meerdere geldbedragen te pinnen en telkens meerdere geldbedragen over te boeken van een rekening mede op naam van die [slachtoffer 1] naar een rekening op naam van verdachte en [B] , terwijl hij, verdachte, hier geen toestemming voor had;
2
hij op tijdstippen in de periode van 29 november 2018 tot en met 25 mei 2019 te [plaats] en [plaats] , meermalen opzettelijk en wederrechtelijk in een (gedeelte van) een geautomatiseerd werk, te weten een computer en server van ABN AMRO en computersystemen bevattende een ABN AMRO bank account, is binnengedrongen door het doorbreken van een beveiliging en/of door een technische ingreep en/of met behulp van valse signalen of een valse sleutel en/of door het aannemen van een valse hoedanigheid, te weten door het (telkens) inloggen met inlognamen en wachtwoorden en andere inloggegevens van [slachtoffer 1] en door het aannemen van een valse hoedanigheid door zich voor te doen als de accounthouder van voornoemde ABN AMRO account;
3
hij op tijdstippen in de periode van 12 juli 2017 tot en met 25 april 2019 te [plaats] , meermalen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] tweemaal heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de afgifte van twee geldbedragen van respectievelijk € 557,- en € 740,-, door:
- in strijd met de waarheid tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat hij namens [slachtoffer 2] aangifte van de belasting heeft gedaan over de jaren 2016, 2017 en 2018 en
- vervolgens aan die [slachtoffer 2] een e-mailbericht van [B] te tonen waarin staat vermeld dat die [slachtoffer 2] over het jaar 2016 een geldbedrag van € 556,- moet terugbetalen, dat zij ter voorkoming van een boete dit bedrag reeds hebben voorgeschoten en dat die [slachtoffer 2] vanwege te veel betaald voorschot een bedrag van € 169,- teruggestort zal krijgen en
- het geldbedrag van € 169,- daadwerkelijk op de rekening op naam van [slachtoffer 2] terug te storten; en
- in zijn rol als hulpverlener die [slachtoffer 2] te adviseren over en te helpen bij de aanschaf van een (nieuwe) laptop
- voor te doen alsof die [slachtoffer 2] een nieuwe laptop met een Office-pakket en virusscanner bij [niet bestaand bedrijf] heeft gekocht, terwijl dit in
werkelijkheid de (oude) laptop van verdachte was
- (daartoe) een factuur op naam van [niet bestaand bedrijf] , zijnde een niet bestaand bedrijf, op te stellen voor een (nieuwe) laptop met een Office-pakket en een virusscanner ter waarde van € 697,90 en deze als eigenaar van dat bedrijf te ondertekenen, en
- de koopprijs voor die laptop te ontvangen en voor te doen alsof hij, verdachte, dit geldbedrag aan [niet bestaand bedrijf] heeft voldaan;
4
hij op 19 juli 2017 te [plaats] , een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een factuur van [niet bestaand bedrijf] gedateerd 19 juli 2017 valselijk heeft opgemaakt, door opzettelijk in strijd met de waarheid:
- een factuur op te maken onder de naam van een niet bestaand bedrijf, te weten [niet bestaand bedrijf] , en
- daarop te vermelden dat voornoemd bedrijf aan dhr. [slachtoffer 2] een (nieuwe) laptop met een Office-pakket en een virusscanner heeft verkocht ter waarde van € 697,90,
terwijl in werkelijkheid door verdachte een aan hem toebehorende (oude) laptop is doorverkocht met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 primair:diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
Feit 2:computervredebreuk, meermalen gepleegd
Feit 3:oplichting, meermalen gepleegd
Feit 4:valsheid in geschrift

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 6 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren;
- een taakstraf van 160 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 80 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft een hele zware tijd achter de rug door zijn gokverslaving, maar heeft de afgelopen jaren grote stappen vooruit gemaakt.
Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou deze stappen in de goede richting doorkruisen. Ook een voorwaardelijke gevangenisstraf acht de raadsvrouw niet passend. Zij verzoekt de maximaal op te leggen taakstraf voor de duur van 240 uur aan verdachte op te leggen.
Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht om rekening te houden met het feit dat er sprake is van eendaadse samenloop tussen de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, de blanco documentatie van verdachte en ook met het tijdsverloop in deze zaak.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal met een valse sleutel
,computervredebreuk
,oplichting en valsheid in geschrift. Het gaat hier om ernstige feiten waarbij kwetsbare personen die afhankelijk waren van de hulp van de verdachte slachtoffer zijn geworden. Verdachte heeft zichzelf fors verrijkt door veel geld te stelen van hulpbehoevende mensen en heeft al dit geld uitgegeven aan zijn gokverslaving. Hij heeft daardoor ook zijn werkgever in een negatief daglicht gesteld en hij heeft onrust veroorzaakt bij zijn collega’s. De rechtbank acht dit alles zeer kwalijk.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 29 april 2022 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport opgemaakt op 31 mei 2021. Hieruit volgt dat verdachte hulp heeft gezocht voor zijn problemen en schulden aflost met behulp van zijn vader. Zijn gokverslaving lijkt inmiddels onder controle en hij wordt behandeld voor zijn depressie. Zijn somberheid is afgenomen en hij heeft geleerd zich beter te ventileren. Verdachte lijkt inzicht te hebben verkregen in zijn problemen, waaronder zijn vermijdende persoonlijkheid. Hij toont zich transparant naar zijn omgeving die steunend en oplettend is. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag en de reeds aanwezige hulp lijkt afdoende om terugval te voorkomen, aldus de reclassering.
Ter terechtzitting is ook gebleken dat verdachte de positieve lijn die uit het rapport naar voren komt, heeft voortgezet. De reclassering zag destijds geen noodzaak in van een toezicht.
De op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de bewezen verklaarde feiten in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. De rechtbank houdt echter in sterke mate rekening met persoonlijke omstandigheden van verdachte en de ontwikkeling die verdachte sindsdien heeft doorgemaakt. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou de positieve wending die het leven van verdachte heeft gekregen, doorkruisen. Ten voordele van verdachte wordt rekening gehouden met het feit dat de onderhavige feiten al wat ouder zijn en dat verdachte sindsdien niet met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Alles afwegende acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden en taakstraf van 240 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis, passend en geboden.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 5.477,-. Dit bedrag bestaat uit € 2.977,- materiële schade en € 2.500,- immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 1.128,-, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht het immateriële deel van de verzochte schade af te wijzen en enkel tot toewijzing te komen van het bedrag dat betrekking heeft op de valse belastingaangifte.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost belastingaangifte ter hoogte van in totaal € 388,- komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 388,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 25 april 2019 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer materiële schade gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. Het gaat dan om de kostenposten: stoelen, kast IKEA en laptop. De schadeposten ‘stoelen’ en ‘kast IKEA’ staan niet in rechtsreeks verband met de bewezen verklaarde feiten. Voor dat deel zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. De behandeling van de vordering voor wat betreft de laptop levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank kan op basis van de stellingen van partijen nu niet vaststellen wat de schade is die de benadeelde partij heeft geleden op dit punt. Zij zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De benadeelde partij zal ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, omdat de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek niet in aanmerking komt voor deze vergoeding. In zijn algemeenheid geldt dat bij zuivere vermogensdelicten niet snel een aantasting van de persoon op andere wijze wordt aangenomen. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat door deze gebeurtenis zijn vertrouwen in de mens is geschaad. Dit laatste acht de rechtbank zeer goed invoelbaar, maar het is geen wettelijke grond om een immateriële schadevergoeding toe te wijzen.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 388,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 25 april 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 5 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 138, 225, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 2 maanden;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast;
- veroordeelt verdachte voorts tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 388,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2019 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 388,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 7 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door, mr. H.A. Brouwer, voorzitter, mr. P.C. Quak en mr. M.E. Dekker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J. den Haan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 september 2022.
Bijlage: de tenlastelegging, zoals deze luidt na toewijzing van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging ter zitting van 5 september 2022
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 november 2018 tot en met 25 mei 2019 te Zeist en/of Driebergen-Rijssenburg en/of Amersfoort, in elk geval in Nederland meermalen een of meerdere geldbedragen (van in totaal € 58.121,07), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen (telkens) met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door telkens met gebruikmaking van de pinpas en pincode van die [slachtoffer 1] bij (een) geldautoma(a)t(en) een of meerdere geldbedragen te pinnen en/of telkens een of meerdere geldbedrag(en)over te boeken van een rekening (mede) op naam van die [slachtoffer 1] naar een rekening op naam van verdachte en/of [B] , terwijl hij, verdachte, hier geen toestemming voor had;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 november 2018 tot en met 25 mei 2019 te Zeist en/of Driebergen-Rijssenburg en/of Amersfoort, in elk geval in Nederland, opzettelijk meermalen een of meerdere geldbedragen (van in totaal € 58.121,07), in elk geval enig geldbedrag en/of goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] ,e, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als ambulant medewerker, elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
( art 321 Wetboek van Strafrecht, art 322 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 november 2018 tot en met 25 mei 2019 te Amersfoort en/of Driebergen-Rijsenburg,
althans in Nederland, meermalen opzettelijk en wederrechtelijk in een (gedeelte van) een geautomatiseerd werk, te weten een computer en/of server van ABN AMRO en/of computersystemen bevattende een ABN AMRO bank account, is binnengedrongen door het doorbreken van een beveiliging en/of door een technische ingreep en/of met behulp van valse signalen of een valse sleutel en/of door het aannemen van een valse hoedanigheid, te weten door het (telkens) inloggen met inlognamen en/of wachtwoorden en/of andere inloggegevens van [slachtoffer 1] en/of door het aannemen van een valse hoedanigheid door zich voor te doen als de accounthouder van voornoemde ABN AMRO account;
( art 138ab lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 juli 2017 tot en met 25 april 2019 te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug, althans in Nederland meermalen althans eenmaal met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] tweemaal heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de afgifte van twee geldbedragen van respectievelijk € 557,- en € 740,-, in elk geval enig geldbedrag, door:
- in strijd met de waarheid tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat hij namens [slachtoffer 2] aangifte van de inkomstenbelasting heeft gedaan over de jaren 2016, 2017 en 2018 en/of
- (vervolgens) aan die [slachtoffer 2] een e-mailbericht van [B] te tonen waarin staat vermeld dat die [slachtoffer 2] over het jaar 2016 een geldbedrag van € 556,- moet terugbetalen, dat zij ter voorkoming van een boete dit bedrag reeds hebben voorgeschoten en dat die [slachtoffer 2] vanwege te veel betaald voorschot een bedrag van € 169,- teruggestort zal krijgen en/of
- het geldbedrag van € 169,- daadwerkelijk op de rekening op naam van [slachtoffer 2] terug te storten;
en/of
- in zijn rol als hulpverlener die [slachtoffer 2] te adviseren over en/of te helpen bij de aanschaf van een (nieuwe) laptop
- voor te doen alsof die [slachtoffer 2] een nieuwe laptop met een Office-pakket en virusscanner bij [niet bestaand bedrijf] heeft gekocht, terwijl dit in
werkelijkheid de (oude) laptop van verdachte was
- (daartoe) een factuur op naam van [niet bestaand bedrijf] , zijnde een niet bestaand bedrijf, op te stellen voor een (nieuwe) laptop met een Office-pakket en een virusscanner ter waarde van € 697,90 en deze als eigenaar van dat bedrijf te ondertekenen, en/of
- de koopprijs voor die laptop te ontvangen en/of voor te doen alsof hij, verdachte,dit geldbedrag aan [niet bestaand bedrijf] heeft voldaan;
( art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
4
hij op of omstreeks 19 juli 2017 te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een factuur van [niet bestaand bedrijf] gedateerd 19 juli 2017 valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door opzettelijk in strijd met de waarheid:
- een factuur op te maken onder de naam van een niet bestaand bedrijf, te weten [niet bestaand bedrijf] , en/of
- daarop te vermelden dat voornoemd bedrijf aan dhr. [slachtoffer 2] een (nieuwe) laptop met een Office-pakket en een virusscanner heeft verkocht ter waarde van € 697,90,
terwijl in werkelijkheid door verdachte een aan hem toebehorende (oude) laptop is doorverkocht met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
( art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 24 november 2020, genummerd BVH 2019.307509, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 223. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van 18 mei 2020 van [slachtoffer 1] , pagina 42.
3.Een proces-verbaal van bevindingen van 16 juni 2020, pagina 45.
4.Een geschrift, te weten een overzicht van een bankrekening op naam van [slachtoffer 1] , pagina 51.
5.Een geschrift, te weten een overzicht van een bankrekening op naam van [slachtoffer 1] , pagina 51.
6.Een geschrift, te weten een overzicht van een bankrekening op naam van [verdachte] , pagina 148-149.
7.Een geschrift, te weten een overzicht van een bankrekening op naam van [slachtoffer 1] , pagina 53-55.
8.Een verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting op 5 september 2022.
9.Een proces-verbaal van aangifte van 11 mei 2020 van [slachtoffer 2] , pagina 57.
10.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 2 april 2020, pagina 39.
11.Een geschrift, te weten een e-mailbericht van 25 april 2018, pagina 71 en 72.
12.Een geschrift, te weten een kopie van een bankafschrift van 25 juni 2019, pagina 77.
13.Een geschrift, te weten een factuur van 19 juli 2017 van [niet bestaand bedrijf] , pagina 81.
14.Een geschrift, te weten een rekeningafschrift van 12 juli 2017, pagina 83.
15.Een geschrift, te weten een rekeningafschrift van 2 mei 2019, pagina 73.
16.Een geschrift, te weten een brief van de Belastingdienst van 15 oktober 2019, pagina 68.
17.Een geschrift, te weten een screenshot van een digitaal dossier van de Belastingdienst, pagina 69.
18.Een verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 september 2022.
19.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 27 augustus 2020, pagina 190.