ECLI:NL:RBMNE:2022:3707

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 september 2022
Publicatiedatum
16 september 2022
Zaaknummer
16/244111-21 en 15/272545-21 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor drie aanrandingen in het openbaar vervoer met verminderd toerekeningsvatbare verdachte

Op 16 september 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van drie aanrandingen in het openbaar vervoer. De verdachte, geboren in Nigeria en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, is op 12 augustus 2021 in de trein tussen Haarlem en Den Helder aangeklaagd voor het dwingen van twee vrouwen tot het dulden van ontuchtige handelingen. Op 10 september 2021 vond een derde aanranding plaats in Lelystad, waarbij de verdachte een machinist in haar cabine benaderde en haar betastte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, wat invloed had op de strafmaat. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die psychisch letsel en materiële schade hebben geleden door de aanrandingen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de totale schadevergoeding voor de eerste benadeelde partij €1.540,40 bedraagt, voor de tweede benadeelde partij €2.794,99 en voor de derde benadeelde partij €1.000,-. De rechtbank heeft ook de teruggave van in beslag genomen voorwerpen gelast.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16/244111-21 en 15/272545-21 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 16 september 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1988] te [geboorteplaats] (Nigeria),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
hierna: verdachte

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 september 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. G. Hoppenbrouwers, van hetgeen mr. L.M. Wagemaker, advocaat te Hoorn, namens de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en van hetgeen [A] namens de benadeelde partij [slachtoffer 3] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
ten aanzien van parketnummer 15/272545-21
feit 1
op 12 augustus 2021 in de trein tussen Haarlem en Den Helder door (bedreiging met) geweld of andere feitelijkheden [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen;
feit 2
op 12 augustus 2021 in de trein tussen Haarlem en Den Helder door (bedreiging met) geweld of andere feitelijkheden [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen;
ten aanzien van parketnummer 16/244111-21
op 10 september 2021 in Lelystad door (bedreiging met) geweld of andere feitelijkheden [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen.
De rechtbank nummert de hierboven weergegeven en onder verschillende parketnummers ten laste gelegde feiten door als de feiten 1 tot en met 3.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1] voor de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten
1. [slachtoffer 1] heeft op 13 augustus 2021 bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangifte met bijlage [2] - zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
V: Wanneer is dit gebeurd?
A: In de trein tussen Heerhugowaard en Schagen. Het was gisteravond, 12 augustus 2021.
V: Je hebt de man op het station Den Helder Zuid op het perron zien lopen. Waar herkende jij hem aan?
A: Aan de tatoeage ook. Ik zat in het bestuurdershokje van de trein en toen de trein stil stond liepen we naar het einde van het perron. Toen zagen we voor ons een donker gekleurde man lopen, van achter gezien. Toen dachten we dat dat hem was, omdat hij ook iets roods aan had en ik had iets roods onthouden. Maar vrijwel direct stapte de man met de tatoeage naar buiten, vanuit de trein, en dat was hem. En ik herkende hem dus aan zijn tatoeage en ik zag het ook aan zijn houding.
V: Je zegt 'we'.
A: De machinist en de conducteur waren toen al bij mij.
V: Heb jij nog gezien dat deze man door de politie werd aangesproken en meegenomen?
A: Ja.
V: Was dat dezelfde man, met tatoeage, als die jij eerder omschreef?
A: Ja.
A: Toen kwam hij naast mij zitten. Toen begon hij mij heel indringend aan te kijken. Hij draaide zich om richting mij en de armleuning deed hij omhoog, zodat hij relaxter richting mij kon buigen. Toen begon hij tegen mij te praten, dus ik deed een van mijn oortjes uit. Toen wilde hij mij een hand geven. Dat vond ik al raar. Ik ken je niet en al helemaal in deze situatie van het afstand houden. Maar ik dacht 'oké, laat ik maar vriendelijk zijn', dus gaf ik hem een hand. Maar hij hield mijn hand langer vast dan gebruikelijk is bij het hand schudden. Toen begon hij met zijn vingers over mijn handpalm te wrijven en te strelen. Hij bleef maar kijken en begon aan mijn mouw te trekken, zo van 'ik wil aandacht, draai je om'. En hij begon mijn arm te strelen. Toen wilde ik eigenlijk stil zijn, vanwege de stilte coupe. Dus ik trok een beetje schuchter mijn arm weg, zo van 'laat me los'. Ik dacht dat zegt genoeg, omdat ik ook al het raam uit ging kijken. Toen bleef hij maar strelen, tikken en trekken aan mijn mouw. Toen zei ik wel zo van "ga weg, rot op en val mij niet lastig". Toen bleef hij bezig met aanraken, op een gegeven moment ook aan mijn haar en aan mijn wang, langs mijn kaaklijn. Toen heb ik mijn spullen gepakt. Ik zag toen dat hij ook nog een soort 'bodycheck' gaf, het voelde heel naar.
V: Je vertelde gister ook dat hij 'teder' wilde zijn.
A: Ja, ik vond het vies en naar, maar omdat hij ook nog zo zat te glimlachen. Het was niet hardhandig strelen of aanraken, het was heel zachtjes. Op die manier vond ik het op een verkeerde manier teder. Ik bedoel hier niet mee dat ik het fijn vond.
2. [slachtoffer 2] heeft op 14 augustus 2021 bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangifte [3] - zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
V: Vertel ons alles waarvan je aangifte wil doen?
A: Ik was in de intercity naar Den Helder. Ongeveer in Schagen kwam er iemand naar mij toe, die man dus. Hij wilde voor mij zitten in zo'n vier zitplaats. Ik vond het raar dat hij bij mij kwam zitten terwijl er meer plek was. Ik vond het niet zo prettig dus ik had mijn zus al geappt dat er iemand voor mij kwam zitten terwijl ik het niet prettig vond. Al snel voelde ik dat hij met zijn voet aan mijn voet zat. Toen heb ik mijn voet weggetrokken. Ik dacht misschien gaat hij languit zitten of zo. Toen ging hij onderuit gezakt zitten en probeerde hij het weer. Ik dacht ik ga op mijn mobiel en maak geen oogcontact. Maar ik vertrouwde het toch niet helemaal. Op een gegeven moment ging hij met zijn hand aan mijn rechterknie zitten. Een soort wrijvende beweging, beetje aaien. Toen heb ik gezegd dat ik dat niet prettig vond. Wat ik letterlijk zei was denk ik: "ik vind dit niet prettig, doe maar niet." Toen zei hij iets tegen mij maar ik weet niet meer precies wat. Ik verstond eruit: "Er zit iets op je broek." Toen ging ik nog kijken of dat echt zo was, maar dat was niet zo. Toen zei ik nog een keer: "Nee, doe maar niet." Toen heb ik ook nog met mijn hand gewuifd. Toen ben ik opgestaan en een paar stoelen verder op gaan zitten. Een minuut later stond hij opeens weer naast me. Toen schrok ik wel. Toen heb ik gezegd: "Ga weg, ik vind dit niet prettig, ik bel de politie." Ik heb dit ook nog in het Engels herhaald, want ik wist niet welke taal hij sprak. Toen is hij uiteindelijk weggegaan en toen ben ik snel naar een andere coupe gelopen.
3. [getuige 1] heeft in
het proces-verbaal van verhoor van getuige [4] van 20 augustus 2021 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
V: Kunt u ons vertellen wat er is gebeurd?
A: De trein reed tussen Alkmaar en Den Helder. Ter hoogte van Anna Paulowna werd ik opgepiept door de machinist van de trein, dat er zich bij hem een dame gemeld had. Zij vertelde dat ze was betast door iemand in de trein. Vervolgens zag ik dat het meisje in paniek en in tranen was. Ik vroeg haar wat er precies gebeurd was. Ze vertelde mij dat ze door een persoon in de trein was betast. Ze vertelde dat hij naast haar was komen zitten en dat hij haar had aangeraakt. En toen vroeg ik wat hij precies had gedaan had. Ze vertelde dat hij met zijn hand over haar haren heen ging en vervolgens ook over haar been. Ze vertelde mij dat ze meerdere keren had aangegeven dat hij dat niet moest doen en dat hij moest weggaan, maar hij bleef doorgaan. Vervolgens kalmeerde ze wel een beetje.
Omdat de man nog in de trein zat, spraken we af dat de man in Den Helder Zuid in zijn kraag gevat kon worden. Op het perron ben ik met haar naar buiten gelopen. Ik vroeg aan haar of ze de dader ergens zag lopen op het perron. Ze zag hem inderdaad en wees hem aan. Ze wees een donkere man aan die in de verte liep en ik zag dat deze man toen dezelfde trein weer instapte.
Toen de machinist even later naar mij toe kwam zei hij dat er nog een meisje naar hem toe gekomen was die ook betast was.
V: Hoe is de verdachte uit de trein gekomen?
A: Ik bleef hem volgen vanaf het perron. Ik zag dat hij door de trein heen liep. Op het perron bleef ik zeg maar ter hoogte van hem lopen. Hij liep in de bovenzijde van de trein. Hij liep toen een trapje af en kwam bij het open stuk bij de deur, het balkon. Daar bleef hij staan en keek naar buiten. Op dat moment kwam de agent en die vroeg aan mij waar die man was. Ik wees hem aan en op dat moment hebben ze hem gearresteerd.
V: Hoe wist jij om welke man het ging?
A: Omdat het slachtoffer mij de man echt aanwees toen hij buiten de trien liep, voordat hij weer de trein instapte.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit
of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige
onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of
meerdere feiten.
Bewijsoverwegingen voor de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefsters en steunbewijs
De rechtbank stelt vast dat aangeefsters, van wie niet is gebleken dat zij elkaar kennen, afzonderlijk van elkaar hebben verklaard dat een man hen in de trein, zonder toestemming daartoe, meerdere malen heeft aangeraakt. Daarover hebben zij gedetailleerd verklaard. Dit maakt hun verklaringen naar het oordeel van de rechtbank in beginsel betrouwbaar en geloofwaardig. Doordat de verklaringen op essentiële punten relevante overeenkomsten vertonen, is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van aangeefsters elkaar over een weer ondersteunen, en dat deze over en weer als steunbewijs kunnen worden gebruikt. Daar komt bij dat verdere ondersteuning kan worden gevonden in de verklaring van getuige [getuige 1] over de verklaring van [slachtoffer 1] en de waarneming van haar emoties daarover.
Ontuchtige handelingen
Beoordeeld dient te worden of de aanrakingen zoals in de aangiftes worden beschreven ook gekwalificeerd kunnen worden als ontuchtige handelingen.
Uit de verklaringen van de aangeefsters volgt dat verdachte zich bewust in hun directe nabijheid bevond en hen doelbewust en vaak meerdere malen aanraakte op verschillende lichaamsdelen. Uit de verklaringen van de aangeefsters volgt dat zij het niet op prijs stelden wanneer verdachte hen aanraakte en dit aan hem kenbaar hebben gemaakt, maar dat verdachte bleef doorgaan met het aanraken. Daarnaast volgt uit de verklaringen van de aangeefsters dat het aanraken van verdachte grote impact op hen heeft gehad. Aangeefster [slachtoffer 1] voelde zich “
vies en naar” en aangeefster [slachtoffer 2] werd er “
misselijk en onrustig”van. De rechtbank is van oordeel dat het op dergelijke wijze aanraken van aangeefsters door een volkomen vreemde in een trein, maakt, dat deze handelingen van verdachte, als ontuchtig zijn aan te merken.
Dwang
Voor beide aangeefsters geldt dat verdachte hen onverhoeds benaderde, door hen onverwacht en zonder toestemming aan te raken of te betasten. Door het plotselinge, onverhoedse karakter van verdachtes aanraking heeft het verzet van aangeefsters geen effect gesorteerd omdat verdachte is doorgegaan met het aanraken van hen. Op basis hiervan is sprake van een feitelijkheid waarmee verdachte de aangeefsters heeft gedwongen de ontuchtige handelingen te ondergaan.
Conclusie
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van ontuchtige handelingen.
Bewijsmiddelen [5] voor het onder 3 ten laste gelegde feit
1. [slachtoffer 3] heeft op 10 september 2021 bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangifte [6] - zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Plaats delict: Lelystad.
Pleegdatum: 10 september 2021.
V: Waar heeft dit plaatsgevonden?
A: In de trein. Ik was alleen in de trein en hij was ook alleen. De trein was leeg, want ik moest de trein omrijden. Ik hoorde wat geritsel. Dat gebeurt wel eens dat er iemand achterblijft. Toen ik ging kijken stond die man daar. Ik ben werkzaam als Machinist bij de Nederlandse Spoorwegen. Ik droeg mijn uniform.
A: Hij stond heel dicht bij mij en ik nam afstand. Daardoor kwamen we eigenlijk in de cabine terecht. Voordat ik het wist greep hij mij vast. Ik vroeg aan hem:" What are you doing". Hij deinsde een beetje terug. Vervolgens raakte hij mij bij mijn billen aan en probeerde hij mij te zoenen in mijn nek. Ik heb toen gezegd: "Don't touch me". Hij zei vervolgens iets over roken en alcohol. Ik zei tegen hem: "You can't do that here". Ik had al een paar keer gezegd dat hij niet aan mij moest komen. Ik moest hem wel 4x van mij af duwen. Bij die 4de keer drukte hij zijn mond op mijn mond. Dat duurde heel kort omdat ik hem hard wegduwde. Toen merkt ik dat ik bozer werd. Ik zei tegen hem: "You have to stay here, i have to drive the train. Ik duwde hem nogmaals hard weg.
V: Waar raakte hij jou voor het eerst aan?
A: Bij mijn schouders. Wat een verliefd stel doet eigenlijk. Het was heel raar want
ik ken hem niet en hij mij niet. Hij deed het met zijn handen maar ging daarna al
snel met een hand naar mijn billen. Hij pakte mij echt vast.
V: Met welke handen pakte hij jou vast?
A: Hij pakte met zijn rechterhand mijn schouder en met zijn andere hand mijn billen.
Hij legde zijn hand op mijn heup en bewoog naar de achterzijde van mijn billen.
2. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben in een
proces-verbaal van bevindingen [7] van 12 september 2021 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Getuige: [getuige 2] .
Uw collega [slachtoffer 3] heeft aangifte gedaan tegen een voor haar onbekend persoon van aanranding. [slachtoffer 3] heeft ons verteld dat u de eerste persoon was die zij heeft gezien en gesproken nadat dit gebeurd is op 10 september 2021.
Verklaring getuige.
A: Toen zag ik haar[de rechtbank begrijpt: aangeefster]
voor het eerst. Zij bestuurde de trein in de cabine. Ik stond bij de cabine, helemaal aan de voorkant van de trein, en zij stapte vervolgens uit. Ik zag meteen al aan haar dat er wat gebeurd was. Ze zei toen ook dat ze was aangerand.
V: Wat zag u aan haar?
A: Ze was lijkbleek en ze ja ... een beetje overstuur en ik zag dat ze aan het vechten
was tegen de tranen. Ze was verbijsterd dat haar dit was overkomen.
[slachtoffer 3] vertelde me dat er op de deur geklopt werd toen ze de trein gereed wilde maken. Ze dacht dat zal wel een achtergebleven passagier zijn. Die persoon pakte haar gelijk vast en wilde haar op de lippen kussen. Ze vertelde dat ze in het Engels zei; Please don't do that. Dat ze hem had weggeduwd. En toen is die weer weggelopen, tenminste dat is mijn aanname. Ik vroeg haar, wie is dat dan? Toen zei ze; Het is een donkere man met een witte shawl. Veel meer kon ze op dat moment ook niet kwijt doordat ze zo overstuur was.
Omdat [slachtoffer 3] de betreffende persoon ook niet op het perron had gezien was het vermoeden dat hij nog in de trein zat. De conducteur ging kijken en die kwam toen terug. Hij zei dat er een opvallende donkere man met een witte shawl in de trein zat met een tas. Toen dachten we dat dit mogelijk de persoon was die het betrof. De manager heeft toen contact gehad met de conducteur wat er uiteindelijk in geresulteerd heeft dat de verdachte op Schiphol is aangehouden. Achteraf heb ik m’n manager gesproken. Die vertelde dat [slachtoffer 3] was opgevangen door een assistent manager. Er is tussen hun contact geweest met de conducteur en via beelden heeft [slachtoffer 3] de verdachte toen ook gelijk herkent.
3. [getuige 3] heeft in
het proces-verbaal van verhoor van getuige met fotobijlage [8] van 10 september 2021 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Tijdens mijn ronde door de trein zag ik een man met een donkere huidskleur staan die een tas bij zich had die open stond en waarin ik een witte sjaal of doek zag zitten. Ik zag dat de man een opvallend groen trainingspak aan had en dreadlocks had.
Ik ben vervolgens terug gelopen naar de man in de trein om te proberen om een foto van de man te maken. Ik heb toen een foto kunnen maken op het moment dat de man met zijn rug naar mij toe stond. Ik heb deze foto gelijk doorgestuurd naar de teammanager van de RET-machiniste of te kijken of zij deze man zou herkennen. Later heb ik nog een ronde door de trein gemaakt en zag ik dat de man nog steeds in de trein zat. Ik heb toen een duidelijkere foto van de man kunnen maken en deze ook weer doorgestuurd naar de teammanager van de RET-machiniste.
Toen wij op Schiphol aan kwamen hebben wij de deuren van de trein dicht gehouden en aldaar ontving ik telefonisch de bevestiging dat de man waarvan ik de foto's gemaakt had de man was die de RET-machiniste aangerand zou hebben. Ik zag dat de man die de Koninklijke Marechaussee had aangehouden de man was die ik zojuist aan u heb omschreven als de persoon die de RET-machiniste heeft aangerand.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
op 12 augustus 2021 in de trein tussen Haarlem en Den Helder door een andere feitelijkheid, te weten
- het naast [slachtoffer 1] gaan zitten en
- het vastpakken van de hand van [slachtoffer 1] en
- het vasthouden van die [slachtoffer 1] en
- het trekken aan de mouw van die [slachtoffer 1]

heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten

- het wrijven over de arm van die [slachtoffer 1] en
- het wrijven in/over de hand van die [slachtoffer 1] en
- het aaien/betasten van het haar van die [slachtoffer 1] en
- het aaien/betasten van de wang van die [slachtoffer 1] ;
feit 2
op 12 augustus 2021 in de trein tussen Haarlem en Den Helder door een andere feitelijkheid, te weten
- het tegenover [slachtoffer 2] gaan zitten en
- het wrijven met zijn voet over de voet van die [slachtoffer 2] en
- het aaien/betasten van het been en knie van die [slachtoffer 2]

heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten

- het wrijven met zijn voet over de voet van die [slachtoffer 2] en
- het aaien/betasten van het been en knie van die [slachtoffer 2] ;
feit 3
op 10 september 2021 te Lelystad, door een andere feitelijkheid, [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft verdachte,
- met zijn hand in de billen van die [slachtoffer 3] (op de kleding) gegrepen en
- die [slachtoffer 3] op de mond gezoend en bestaande die andere feitelijkheden hieruit dat verdachte
- die [slachtoffer 3] in een lege trein heeft benaderd en op die [slachtoffer 3] is afgelopen en
- met zijn lichaam dicht tegen en bij (het lichaam van) die [slachtoffer 3] is gaan staan en
- die [slachtoffer 3] bij de schouder heeft vastgepakt en
- zijn hand op de heup van die [slachtoffer 3] heef gelegd en vervolgens zijn hand (vanaf de heup van die [slachtoffer 3] ) richting de billen van die [slachtoffer 3] heeft gebracht en vervolgens de billen van die [slachtoffer 3] heeft vastgepakt, aangeraakt en
- heeft geprobeerd die [slachtoffer 3] in de nek te zoenen en
- zijn mond op de mond van die [slachtoffer 3] heeft gedrukt en
- deze ontuchtige handelingen onverhoeds heeft uitgevoerd en
- terwijl die [slachtoffer 3] onder meer meermalen (in de Engelse taal) zei dat hij haar niet moest aanraken en niet aan haar moest komen en hem meermalen van zich wegduwde voorbij is gegaan aan de verbale en non-verbale signalen van verzet van die [slachtoffer 3] en terwijl voornoemde handelingen grotendeels plaatsvonden in een kleine cabine waardoor die [slachtoffer 3] zich niet of onvoldoende aan de situatie en handelingen kon onttrekken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feiten 1, 2 en 3:
telkens: feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 240 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 64 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met daarbij reclasseringstoezicht en eventueel een verplichte behandeling.
8.2
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de aan de verdachte op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich drie keer schuldig gemaakt aan seksueel grensoverschrijdend gedrag. Verdachte heeft op 12 augustus 2021 kort achter elkaar twee jonge vrouwen aangerand door hen in dezelfde trein onverwachts op verschillende plaatsen op hun lichaam te betasten. Hoewel de slachtoffers uitdrukkelijk te kennen hebben gegeven dat hij moest ophouden, ging hij toch door. Verdachte heeft een maand later, op 10 september 2021, opnieuw een vrouw aangerand in de trein. Hij heeft toen een machinist terwijl zij aan het werk was in een lege trein, in haar cabine benaderd en haar onverwacht op verschillende plaatsen betast en gezoend.
Verdachte heeft zich, al of niet onder invloed van verdovende middelen, kennelijk laten leiden door zijn eigen drang naar fysiek contact en is daarbij volledig voorbij gegaan aan de wil van de slachtoffers. De gebeurtenissen hebben op ieder van hen veel negatieve impact gehad. Verdachte heeft zijn slachtoffers angst aangejaagd en is er de oorzaak van dat zij zich gedurende langere tijd niet meer veilig voelden om met het openbaar vervoer te reizen. De gebeurtenissen zorgen daarnaast ook in de rest van de samenleving voor verontwaardiging en gevoelens van onveiligheid. Dit is verdachte allemaal aan te rekenen.
De persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 7 februari 2022 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor vergelijkbare strafbare feiten is veroordeeld.
Uit het reclasseringsrapport van 6 april 2022 volgt dat verdachte voor de bewezen verklaarde feiten dakloos was omdat hij het asielzoekerscentrum waar hij verbleef had verlaten. Verdachte is een zogeheten ‘Dublinclaimant’ (Dublinclaimanten zijn asielzoekers die via een ander Europees land in Nederland aankwamen en in het eerste Europese land asiel hadden moeten aanvragen (conform het Verdrag van Dublin)). Daar de procedure nog loopt, verblijft hij op dit moment rechtmatig in Nederland. De procedure loopt nog omdat betrokkene in hoger beroep is tegen een eerdere afwijzing. De kans is aannemelijk dat zijn verblijf wordt ingetrokken en Italië verantwoordelijk is voor betrokkene.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage van 4 juli 2022, opgesteld door M.B.J. Kommer, psychiater in opleiding, onder supervisie van T.A. Wouters, psychiater en supervisor NIFP (hierna: de psychiaters). Uit de rapportage blijkt dat verdachte lijdt aan een schizofreniespectrumstoornis, PTSS en een stoornis in het gebruik van alcohol, cannabis en extasy (XTC), waarbij de laatstgenoemde drie middelen in vroege (gedwongen) remissie zijn. Volgens de psychiaters waren de schizofreniespectrumstoornis en PTSS ten tijde van de ten laste gelegde feiten aanwezig. De stoornis in het gebruik van middelen was expliciet aanwezig tijdens het onder 3 ten laste gelegde feit, maar speelde ook tijdens de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten in elk geval een indirecte rol. De psychiaters adviseren daarom de ten laste gelegde feiten in een sterk verminderde mate aan verdachte toe te rekenen en in overweging te nemen om verdachte in elk geval ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit hem dit niet toe te rekenen.
De kans op herhaling wordt door de psychiaters hoog ingeschat indien de psychosociale omstandigheden (huisvesting, geen financiën, medische zorg) van verdachte slecht zijn. Zij denken dat zowel bij terugval in gebruik van middelen als bij het stoppen met medicatie een toename van psychotische klachten dan zeer waarschijnlijk zal optreden. De psychiaters komen dan ook tot de conclusie dat verdachte begeleiding en toezicht nodig heeft op het abstinent blijven van middelen. Behandeling zou volgens hen kunnen plaatsvinden binnen een kader van bijzondere voorwaarden bij een deels voorwaardelijke straf, in combinatie met reclasseringstoezicht. Daarnaast adviseren zij om de mogelijkheid van een zorgmachtiging te doen onderzoeken.
De reclassering adviseert in voornoemd rapport afdoening zonder bijzondere voorwaarden, omdat verdachte in het kader van een zorgmachtiging in een kliniek is geplaatst en zij ziet daarom geen meerwaarde in het opleggen van reclasseringstoezicht.
Op de terechtzitting van 2 september 2022 is gebleken dat verdachte niet meer in die kliniek verblijft, omdat de kliniek hem heeft laten gaan nadat de behandeling was afgerond.
Het is op dit moment geheel onbekend waar hij verblijft en of hij nog in Nederland is.
Conclusie
De rechtbank zal op basis van het advies van de psychiaters de bewezen verklaarde feiten verminderd aan verdachte toerekenen. De rechtbank begrijpt dat verdachte zijn problematiek ook ten tijde van de ten laste gelegde feiten aan de orde was en dat dit de gedragskeuzes van verdachte op die momenten heeft beïnvloed. Dat verdachte ten tijde van feit 3 in het geheel niet meer toerekeningsvatbaar zou zijn geweest, volgt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende uit het rapport. De rechtbank concludeert daarom dat de strafbare feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de soort en zwaarte van de op te leggen straf met name gelet op de straffen die doorgaans worden opgelegd in vergelijkbare zaken.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de bewezenverklaarde feiten, mede vanuit een oogpunt van normbevestiging en generale preventie, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte een dakloze asielzoeker is zonder bekende verblijfplaats in Nederland. De rechtbank is van oordeel dat een deels voorwaardelijke straf met voorwaarden dan ook geen reëel perspectief biedt. De officier van justitie wordt daarom op dit punt niet in haar eis gevolgd. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geen standpunt over het beslag ingenomen.
9.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal teruggave gelasten van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
  • 1 STK broek (omschrijving: G2874446);
  • 1 STK vest (omschrijving: G2874444 veiligheidsvest NS, geel);
aan degenen die redelijkerwijs als rechthebbenden van deze voorwerpen kunnen worden aangemerkt.

10.BENADEELDE PARTIJ [slachtoffer 1]

heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.040,40. Dit bedrag bestaat uit € 540,40 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit. Daarnaast vordert zij een vergoeding van de proceskosten van € 312,40.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering met betrekking tot de materiële schade en de proceskosten geheel dienen te worden toegewezen. Zij heeft aangevoerd dat de vordering met betrekking tot de immateriële schade dient te worden gematigd naar € 900,- en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering dient te worden verklaard. Hierbij heeft de officier van justitie rekening gehouden met de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] en de door haar gevorderde immateriële schade. De officier van justitie heeft verzocht om het totaalbedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de materiële schade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. Tussen het bewezenverklaarde handelen van verdachte en de schade bestaat voldoende verband om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank zal de vordering met betrekking tot de materiële schade daarom geheel toewijzen. Met betrekking tot de reiskosten overweegt de rechtbank dat dit schade wegens verlies van zelfredzaamheid betreft. Zelfredzaamheid heeft onder meer betrekking op de persoonlijke verzorging en de algemene dagelijkse verrichtingen, zoals verplaatsingen. In dit geval is door toedoen van verdachte de benadeelde partij niet meer in staat geweest met de trein voor haar studie te reizen en moest zij daarbij hulp van haar ouders inschakelen. De ouders van de benadeelde partij hebben haar met de auto gebracht, zodat zij het traject waar de aanranding heeft plaatsgevonden niet meer met de trein hoefde te bereizen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte aansprakelijk is voor de daarmee gemoeide kosten. De rechtbank concludeert dan ook dat het gehele bedrag van € 540,40 voor vergoeding in aanmerking komt, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 12 augustus 2021 tot aan de dag van volledige betaling.
Ten aanzien van de immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 sub b BW komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als sprake is van lichamelijk letsel of als het slachtoffer op andere wijze in de persoon is aangetast. De rechtbank stelt op basis van de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing vast dat de benadeelde partij psychisch letsel in de vorm van PTSS als gevolg van het strafbare feit heeft gekregen. Rekening houdend met de aard en de ernst van het feit en wat daarnaast in vergelijkbare gevallen aan schadevergoeding wordt toegekend, is de rechtbank van oordeel dat de immateriële schade naar billijkheid dient te worden bepaald op € 1.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 12 augustus 2021 tot aan de dag van volledige betaling. De rechtbank wijst het meerdere van dit deel van de vordering af.
Proceskosten
De benadeelde partij procedeert op toevoeging. Zij stelt wel overige proceskosten te hebben gemaakt, namelijk diverse reiskosten. De benadeelde partij heeft gebruik gemaakt van een advocaat. Daarom kan zij niet de reiskosten die verband houden met het bijwonen van de zitting vergoed krijgen. Alleen de kosten van betaalde rechtsbijstand vormen dan de proceskosten waarvoor een vergoeding kan worden toegekend.
Wat betreft de overige reiskosten overweegt de rechtbank het volgende. De reiskosten naar het Openbaar Ministerie, naar de advocaat, naar het beslaghuis en reiskosten ten behoeve van een getuigenverklaring zijn geen toewijsbare proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komt. Dit betreffen evenmin vergoedbare materiële kosten. De rechtbank zal daarom de vordering met betrekking tot deze proceskosten afwijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor de betaling van de vordering zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.540,40 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente gerekend vanaf 12 augustus 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 25 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

11.BENADEELDE PARTIJ [slachtoffer 2]

heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 7.735,99. Dit bedrag bestaat uit € 4.235,99 materiële schade en € 3.500,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
11.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering met betrekking tot de materiële schade gedeeltelijk dient te worden toegewezen. Zij heeft aangevoerd dat de te vergoeden schade met betrekking tot de opname in een GGZ instelling dient te worden gematigd naar € 675,-, omdat de sterkte van het causale verband tussen het bewezen verklaarde feit en de gestelde schade gelet op eerdere problematiek van de benadeelde partij niet duidelijk te bepalen is. De kosten voor het eigen risico van de ziektekostenverzekering ter hoogte van € 770,- en de kosten voor vervanging van de broek ter hoogte van € 24,99 kunnen geheel worden toegewezen. Verder heeft de officier van justitie aangevoerd dat de vordering met betrekking tot de immateriële schade dient te worden gematigd naar € 900,-. Hierbij heeft de officier van justitie rekening gehouden met de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] en de door haar gevorderde immateriële schade. Zij heeft aangevoerd dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering dient te worden verklaard. De officier van justitie heeft verzocht om het totaalbedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
11.2
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de materiële schade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. Tussen het bewezenverklaarde handelen van verdachte en de schade bestaat voldoende verband om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank overweegt dat de kosten met betrekking tot het eigen risico van de ziektekostenverzekering ter hoogte van € 770,- en de kosten voor vervanging van de broek ter hoogte van € 24,99 geheel zullen worden toegewezen nu deze voldoende zijn onderbouwd. Met betrekking tot de kosten voor de opname in een GGZ instelling overweegt de rechtbank dat een bedrag ter hoogte van € 1.000,- zal worden toegewezen. De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij voor het incident al onder begeleiding van een psychiater en psycholoog stond en er sprake is van een lopend proces. De rechtbank is van oordeel dat het onderscheid tussen de eerdere hulpverlening en hulpverlening als gevolg van dit incident moeilijk is te bepalen. Gelet op het multicausaal verband is het niet eenvoudig om precies aan te wijzen welke schade voor rekening van verdachte dient te komen. Daarvoor is nader onderzoek nodig, maar dat zou een onevenredige belasting van het strafproces betekenen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige daarom niet-ontvankelijk in de vordering verklaren. De benadeelde partij kan de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter aanbrengen, zoals bepaald in artikel 361 lid 3 Wetboek van Strafvordering. In totaal zal dus een bedrag van € 1.794,99 aan materiële schade worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 12 augustus 2021 tot aan de dag van volledige betaling.
Ten aanzien van de immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 sub b BW komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als sprake is van lichamelijk letsel en als het slachtoffer op andere wijze in de persoon is aangetast. De rechtbank stelt op basis van de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing vast dat zij, als gevolg van het hiervoor bewezenverklaarde feit, letsel heeft opgelopen en op andere wijze in haar persoon is aangetast door het psychische leed dat haar is aangedaan. Dit ligt gelet op de hiervoor beschreven aard en ernst van de normschending voor de hand. Rekening houdend met wat daarnaast in vergelijkbare gevallen aan schadevergoeding wordt toegekend, is de rechtbank van oordeel dat de immateriële schade op dit moment naar billijkheid dient te worden vastgesteld op € 1.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 12 augustus 2021 tot aan de dag van volledige betaling. De rechtbank wijst het meerdere van dit deel van de vordering af.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor de betaling van de vordering zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.794,99 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente gerekend vanaf 12 augustus 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 37 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

12.BENADEELDE PARTIJ [slachtoffer 3]

heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.000,-, bestaande uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde feit.
12.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de vordering geheel dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
12.2
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 sub b BW komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als sprake is van lichamelijk letsel en als het slachtoffer op andere wijze in de persoon is aangetast. De rechtbank stelt op basis van de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing vast dat zij, als gevolg van het hiervoor bewezenverklaarde feit, letsel heeft opgelopen en op andere wijze in haar persoon is aangetast door het psychische leed dat haar is aangedaan. Dit ligt gelet op de hiervoor beschreven aard en ernst van de normschending voor de hand. Het incident heeft tijdens het uitoefenen van haar werk, een plek waar ieder zich bij uitstek veilig zou moeten voelen, in een besloten ruimte plaatsgevonden. De rechtbank begrijpt de vordering zo dat de immateriële schade van de benadeelde partij mogelijk hoger is, maar dat zij haar vordering tot dit bedrag heeft beperkt. De rechtbank is van oordeel dat dit bedrag naar maatstaven van billijkheid zonder meer toewijsbaar is. De rechtbank wijst het gevorderde bedrag van € 1.000,- toe, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 10 september 2021 tot aan de dag van volledige betaling.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor de betaling van de vordering zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.000 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente gerekend vanaf 10 september 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 20 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

13.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57 en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

14.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Beslag
- gelast de teruggave aan de rechthebbenden van de volgende voorwerpen:
o 1 STK broek (omschrijving: G2874446);
o 1 STK vest (omschrijving: G2874444 veiligheidsvest NS, geel);
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 1.540,40, bestaande uit een vergoeding van € 540,40 voor materiële schade en een vergoeding van € 1.000,- voor immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst de meer gevorderde immateriële schade af;
  • wijst de gevorderde proceskosten af;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 1.540,40 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 25 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 2.794,99, bestaande uit een vergoeding van € 1.794,99 voor materiële schade en een vergoeding van € 1.000,- voor immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 2] voor wat betreft het meer gevorderde aan materiële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • wijst de meer gevorderde immateriële schade af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 2.794,99 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 37 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 1.000,-, bestaande uit immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 3] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 september 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 1.000,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 september 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 20 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Loots, voorzitter, mrs. J.W.B. Snijders Blok en P.K. van Riemsdijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.Z. Turan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 september 2022.
mr. Van Riemsdijk is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op of omstreeks 12 augustus 2021 in de trein tussen Haarlem en Den Helder door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
- het naast [slachtoffer 1] gaan zitten en/of
- het vastpakken van de hand van [slachtoffer 1] en/of
- het vasthouden van die [slachtoffer 1] en/of
- het trekken aan de mouw van die [slachtoffer 1]
heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
- het wrijven over de arm van die [slachtoffer 1] en/of
- het wrijven in/over de hand van die [slachtoffer 1] en/of
- het aaien/betasten van het haar van die [slachtoffer 1] en/of
- het aaien/betasten van de wang van die [slachtoffer 1] ;
feit 2
hij op of omstreeks 12 augustus 2021 in de trein tussen Haarlem en Den Helder door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
- het tegenover [slachtoffer 2] gaan zitten en/of
- het wrijven met zijn voet over de voet van die [slachtoffer 2] en/of
- het aaien/betasten van het been en/of knie van die [slachtoffer 2]
heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
- het wrijven met zijn voet over de voet van die [slachtoffer 2] en/of
- het aaien/betasten van het been en/of knie van die [slachtoffer 2] ;
feit 3
hij op of omstreeks 10 september 2021 te Lelystad, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte,
- ( met kracht) met zijn, verdachtes, hand in de bil(len) van die [slachtoffer 3] (op de kleding) geknepen en/of gegrepen, althans de bil(len) van die [slachtoffer 3] (op de kleding) betast en/of aangeraakt en/of
- die [slachtoffer 3] op de mond gezoend/gekust en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) hieruit dat verdachte
- die [slachtoffer 3] in een verlaten/lege trein heeft benaderd en/of op die [slachtoffer 3] is afgelopen en/of
- met zijn, verdachtes, lichaam dicht tegen en/of bij (het lichaam van) die [slachtoffer 3] is gaan staan en/of
- die [slachtoffer 3] (op/bij de schouder) heeft vastgepakt/vastgehouden en/of
- zijn, verdachtes, hand op de heup van die [slachtoffer 3] heef gelegd en/of (vervolgens) zijn, verdachtes, hand (vanaf de heup van die [slachtoffer 3] ) richting de billen van die [slachtoffer 3] heeft gebracht en/of (vervolgens) de bil(len) van die [slachtoffer 3] heeft vastgepakt en/of aangeraakt en/of
- heeft geprobeerd die [slachtoffer 3] in de nek te zoenen/kussen en/of
- zijn mond op de mond van die [slachtoffer 3] heeft gedrukt/geduwd en/of
- deze ontuchtige handeling(en) onverhoeds heeft uitgevoerd en/of
- ( terwijl die [slachtoffer 3] onder meer meermalen (in de Engelse taal) zei dat hij haar niet moest aanraken en/of niet aan haar moest komen, althans woorden van gelijke aard of strekking en/of hem meermalen van zich wegduwde) voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer 3] en/of (terwijl voornoemde handeling(en) (grotendeels) plaatsvonden in een (kleine) cabine (waardoor die [slachtoffer 3] zich niet of onvoldoende aan de situatie en/of handeling(en) kon onttrekken).

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 8 oktober 2021, genummerd NHRBC21104 (onderzoek Scorpion), opgemaakt door de politie Eenheid Noord-Holland, doorgenummerd 01 tot en met 96. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 13-20.
3.Pagina’s 36-40.
4.Pagina’s 46-49.
5.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 22 september 2021, genummerd PL0900-2021298317, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 001 tot en met 060. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
6.Pagina’s 001-006.
7.Pagina’s 008-011.
8.Pagina’s 012-016.