ECLI:NL:RBMNE:2022:3705

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 september 2022
Publicatiedatum
16 september 2022
Zaaknummer
16/194613-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling met onvoorwaardelijke gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 16 september 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Lelystad uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 25 april 2020 in Lelystad zware mishandeling heeft gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, terwijl het slachtoffer op zijn rug in de bosjes lag, meerdere keren met een hard voorwerp op het hoofd en lichaam van het slachtoffer heeft geslagen of geschopt. Het slachtoffer heeft als gevolg van deze mishandeling zwaar lichamelijk letsel opgelopen, waaronder drie botbreuken in het aangezicht, waarvoor hij een operatie heeft moeten ondergaan. De rechtbank heeft het beroep van de verdachte op noodweer en noodweerexces verworpen, omdat er geen sprake was van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding die een noodweersituatie rechtvaardigde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en heeft de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, grotendeels toegewezen. De rechtbank heeft de immateriële schade vastgesteld op € 5.000,00 en de materiële schade op € 483,06, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de verdachte verplicht is om het totaalbedrag aan de benadeelde partij te betalen, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/194613-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 16 september 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1979] te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 september 2022.
De rechtbank heeft op de zitting van 2 september 2022 kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. van Wanrooij en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. N.P.C.C. Langenberg, advocaat te Breda, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van hetgeen de benadeelde partij [slachtoffer] , bijgestaan door zijn advocaat mr. P. van der Geest, naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
Feit 1op 25 april 2020 in Lelystad [slachtoffer] meerdere keren (met een hard voorwerp) op het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of geschopt, terwijl [slachtoffer] op zijn rug in de bosjes lag;hetgeen ten laste is gelegd als:
primair:
zware mishandeling;
subsidiair:
poging tot zware mishandeling;
meer subsidiair:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
Feit 2op 25 april 2020 in Lelystad [slachtoffer] heeft mishandeld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de officier van justitie opgemerkt dat dit feit hetzelfde feitencomplex beslaat als het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde, maar dan zonder strafverzwarende omstandigheid. Dit betreft een redactionele fout en het onder feit 2 tenlastegelegde kan dan ook worden ingelezen als het meest subsidiaire ten laste gelegde feit.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde. Wat betreft voornoemde feiten is aangevoerd dat de verklaring van aangever [slachtoffer] niet betrouwbaar is en niet voor het bewijs kan worden gebruikt dan wel onvoldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. Voor feit 1 primair geldt nog dat niet kan worden vastgesteld wanneer het geconstateerde letsel bij aangever is ontstaan en dat verdachte dit letsel heeft veroorzaakt. De raadsman heeft zich ten aanzien van een bewezenverklaring van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met uitzondering van het meerdere malen, althans eenmaal, al dan niet met een (hard) voorwerp, op het hoofd en/of het lichaam slaan en/of schoppen. Het is onwaarschijnlijk dat het geconstateerde letsel het gevolg is geweest van het bij de polsen vastpakken en in de bosjes duwen van aangever.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1] voor feit 1 primair
1. [slachtoffer] heeft op 29 april 2020 aangifte gedaan van mishandeling. Uit het
proces-verbaal van aangifteblijkt dat aangever onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, heeft verklaard:
Plaats delict: Lelystad
Op 25 april 2020 omstreeks 15:00 uur begon [verdachte][de rechtbank begrijpt: verdachte
] met beide handen mijn polsen vast te pakken. Ik weerde mij af en ik kwam in de daar aanwezige struiken terecht. Ik lag daar op mijn rug en ik voelde klappen. Ik probeerde mij te verweren en heb om mij heen getrapt. Ik ben daar in de struiken bewusteloos geraakt. Ik ben weer bijgekomen en ben naar huis teruggelopen. Ik had een bloedneus en een bult. Ik voelde mijn hoofd bonken. Het voelde of dat mijn hoofd uit elkaar zou spatten. Ik zag dubbel. Later op de avond ben ik naar de huisartsenpost geweest omdat ik de pijn niet meer kon verdragen. Daar bleek dat ik gekneusde ribben te hebben en een zware hersenschudding, mijn kaak is ontzet ik krijg mijn tanden en kiezen niet op elkaar. Ik kan ook niet kauwen, dus ik moet vloeibaar eten. [2]
2) Uit het
proces-verbaal van verhoor aangevervan 15 mei 2020 en bijbehorende fotobijlagen blijkt dat [slachtoffer] onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, heeft verklaard:
Ik ben zaterdag 25 april 2020 naar de huisartsenpost geweest. De arts in het ziekenhuis vertelde mij dat er mogelijk een boksbeugel of een ander voorwerp gebruikt was. Ik heb die avond een MRI-scan gehad en daar is uitgekomen dat ik een breuk had van mijn jukbeen (zygomafractuur). Op 4 mei 2020 ben ik door een dokter geopereerd aan mijn kaak. Hij heeft een titanium plaatje in mijn kaak gezet om alles weer op zijn plek te houden. Vandaag, 15 mei 2020, heb ik nog zware hoofdpijn. Mijn kortetermijngeheugen is nog niet goed.
Op 25 april 2020 zag en voelde ik dat [verdachte] mij krachtig bij mijn polsen pakte. Hij had met zijn beide handen mijn beide polsen vast. Ik probeerde mijn polsen los te maken en ben heen en weer gaan bewegen. Terwijl ik bezig was om mij los te maken van de greep van [verdachte] ben ik achterover op mijn rug gevallen in de struiken. Ik lag op mijn rug en zag dat [verdachte] vooroverboog en hij sloeg op mij in. Ik zag dat hij sloeg met gebalde vuisten. Ik probeerde mij te verweren maar [verdachte] bleef maar slaan. Ik voelde dat ik geschopt en geslagen werd. Ik ben toen bewusteloos geraakt. [3]
3) Uit het
proces-verbaal van bevindingenvan 12 februari 2022 volgt dat verbalisant [verbalisant] onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, heeft verklaard:
Op 25 april 2020 omstreeks 15.15 uur kwam ik ter plaatse op [straat] . Ik zag dat er in de woning een man en een vrouw stonden. Deze man bleek later [slachtoffer] te zijn. Ik zag dat [slachtoffer] letsel had in het gezicht. Ik zag dat zijn gezicht bebloed was en dat hij een flinke bult op zijn gezicht had. [4]
4) Uit het
proces-verbaal verhoor van getuigebij de rechter-commissaris van 6 april 2022 blijkt dat [getuige 1] , broer van verdachte, onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, heeft verklaard omtrent de zware mishandeling:
[verdachte] moest zich afweren. We stonden vlakbij struiken. Op een gegeven moment werd het een worsteling in de struiken. [verdachte] kreeg de zaak onder controle en [slachtoffer] had geen kans meer. Er is een worsteling geweest in die struiken. Het is geëindigd in de struiken. [5]
5) Uit het
proces-verbaal van verhoor getuigevan 21 mei 2020 volgt dat [getuige 2] onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, heeft verklaard omtrent de mishandeling en het letsel van aangever:
Op 25 april 2020 was ik in mijn woning op [straat] te [woonplaats] . Ik zag dat [slachtoffer] , [verdachte] en de man[de rechtbank begrijpt: getuige [getuige 3] ]
naar de parkeerplaats liepen. Het duurde even, ik denk tussen de 10 en 20 minuten. Ik zag [slachtoffer] terug naar huis komen lopen. [slachtoffer] liep krom voorovergebogen en ik zag dat hij zijn beide handen tegen zijn hoofd hield. Ik zag ook allemaal bloed. [slachtoffer] kwam vanaf de parkeerplaats naar huis lopen. Ik zag dat hij helemaal in de war was. Ik zag dat hij uit zijn neus en mond bloedde. Ik zag een soort stempel/teken op zijn linkerwang. Het zijn twee driehoekjes tegen elkaar aan. Ik rende toen naar de parkeerplaats. Toen ik bij de parkeerplaats aan kwam zag ik [verdachte] en de man uit de struiken komen. [6]
6) Uit de
letselrapportage van GGD Flevolandvan 19 mei 2020 blijkt dat de forensisch arts onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, heeft verklaard:
Op 30 april 2022 wordt betrokkene onderzocht op de SEH en vindt er aanvullend Röntgenologisch onderzoek plaats. Er worden drie botbreuken in het aangezicht vastgesteld: het linker jukbeen is gebroken, de bodem van de linker oogkas en de achterwand van de linker neusbijholte (de sinus maxillaris). Betrokkene wordt doorgestuurd naar de kaakchirurg. Op 4 mei 2020 constateert de kaakchirurg dat bij één van de drie botbreuken in het aangezicht de botdelen fors verplaatst zijn. Hierdoor zit er een zenuw "klem" die het gevoelsgebied van de linkerzijde van het gezicht verzorgt. Betrokkene heeft een doof gevoel aan de linkerzijde van zijn gelaat. De kaakchirurg verricht een operatie van het aangezicht waarbij zogenaamd osteosynthese materiaal (plaatjes) worden aangebracht.
Verwachting blijvend letsel: ja
Toelichting: Het is op dit moment onduidelijk hoe de fracturen van het aangezicht
zullen helen. Er is een risico op permanente schade aan een van de linke gezichtszenuwen (n. infraorbitalis) waardoor er mogelijk een blijvend sensibiliteitsverlies aan de linkerzijde van het gelaat kan blijven bestaan.
Het huidige tijdsinterval past bij de ouderdom van het letsel.
Past de gemelde toedracht bij het letsel: zeer goed.
Beschrijving: op de linkerwang zijn twee roodkleurige omrande driehoeken zichtbaar waarvan de grenzen scherp begrensd zijn. De twee "punten" van de driehoeken wijzen naar elkaar zodat er een soort vlindervorm ontstaat. In de binnenzijde van de driehoeken zijn halfronde matig scherp begrensde roodbruine strepen zichtbaar.
Soort: bloeduitstorting
Past de gemelde toedracht bij het letsel: zeer goed
Toelichting: Het beeld is passend bij inwerking van mechanisch geweld op de huid waarbij een voorwerp is gebruikt met een dergelijk driehoekig patroon. [7]
7) Uit de
verklaring van verdachte ter terechtzittingvan 2 september 2022 blijkt dat verdachte onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, heeft verklaard:
Op 25 april 2020 ontstond er een stoeigevecht tussen [slachtoffer] en mij. Ik heb hem vastgehouden bij zijn armen en op de grond in de bosjes geduwd, zodat hij niets meer kon. Vervolgens hem ik hem even vastgehouden. Het is mij niet bekend dat iemand anders [slachtoffer] heeft geslagen.
Bewijsoverwegingen feit 1 primair
Vaststelling van de feiten
Niet ter discussie staat dat verdachte op 25 april 2020, op een parkeerterrein dicht bij de woning van aangever [slachtoffer] , aangever heeft vastgepakt, dat aangever met zijn rug in de bosjes is terechtgekomen en dat verdachte hem heeft vastgehouden. Kort daarna is aangever naar huis gelopen en wordt door de partner van aangever, [getuige 2] , en een politieagent letsel en bloed bij hem waargenomen. Vijf dagen later worden er in het ziekenhuis drie botbreuken in het aangezicht van aangever vastgesteld.
Verklaringen aangever en verdachte
Met betrekking tot het navolgende lopen de verklaringen van verdachte en aangever [slachtoffer] uiteen. Aangever stelt dat, terwijl hij op zijn rug in de bosjes lag, verdachte op hem in sloeg en schopte en dat hij naar aanleiding hiervan onder andere drie botbreuken heeft opgelopen. Verdachte heeft verklaard dat hij aangever alleen in de bosjes heeft geduwd en vastgehouden, maar dat hij hem niet (met een hard voorwerp op zijn hoofd) heeft geslagen of geschopt. Hij zou derhalve niet het letsel bij aangever, te weten de drie botbreuken in het aangezicht, hebben veroorzaakt.
Betrouwbaarheid aangifte
De rechtbank ziet geen reden om aan de betrouwbaarheid van de aangifte van aangever [slachtoffer] te twijfelen. De aangifte vindt steun in de verklaringen van getuige [getuige 2] en de ter plaatse gekomen politie, waarin wordt aangegeven dat zij vlak na het incident letsel en bloed op het gezicht van aangever hebben waargenomen. Daarnaast komt de aard van het geconstateerde letsel overeen met de verklaring van aangever over het door verdachte toegepaste geweld. Ten slotte wordt de inhoud van de aangifte ondersteund door de verklaring van de broer van verdachte, [getuige 1] . Hij verklaart dat er sprake is geweest van een worsteling tussen verdachte en aangever in de struiken.
Oorzaak letsel bij aangever
Gelet op het korte tijdsverloop tussen de worsteling in de bosjes en het bij aangever geconstateerde letsel en de omstandigheid dat verdachte de enige is geweest die fysiek contact heeft gehad met aangever, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat het verdachte is geweest die het letsel bij aangever heeft veroorzaakt. De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat niet is gebleken of aannemelijk is geworden dat de drie botbreuken in het aangezicht van aangever reeds voor het incident aanwezig waren. Ook zijn geen feiten en omstandigheden gebleken of aannemelijk geworden die de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat het letsel is ontstaan in de periode tussen het onderhavige incident en het constateren van de botbreuken door de medisch specialist. Gezien het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat het letsel is veroorzaakt door het door verdachte toegepaste geweld.
Hard voorwerp
De rechtbank acht ook bewezen dat het slaan of schoppen op het hoofd met behulp van een hard voorwerp is gebeurd, aangezien uit de letselrapportage blijkt dat op de linkerwang van aangever twee roodkleurige omrande driehoeken zichtbaar waren en het beeld past bij inwerking van mechanisch geweld op de huid, waarbij een voorwerp is gebruikt met een dergelijk driehoekig patroon. Getuige [getuige 2] heeft bovendien vlak na het incident een soort stempel of driehoek op de wang van aangever waargenomen.
Zwaar lichamelijk letsel
Op grond van de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat aangever [slachtoffer] ten gevolge van de geweldshandelingen door verdachte zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Als algemene uitgangspunten voor de beantwoording van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel kunnen in elk geval gelden de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en de aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] op 25 april 2020 ten gevolge van het door verdachte toegepaste geweld drie botbreuken in het aangezicht heeft opgelopen. Dit letsel was van dien aard dat medisch ingrijpen noodzakelijk is gebleken. Op 4 mei 2020 heeft de kaakchirurg geconstateerd dat bij één van de drie botbreuken in het aangezicht de botdelen fors zijn verplaatst. Hierdoor zit er een zenuw ‘klem’ die het gevoelsgebied van de linkerzijde van het gezicht verzorgt. [slachtoffer] is geopereerd, waarbij zogenaamd osteosynthese materiaal (plaatje) is aangebracht. De rechtbank is van oordeel dat dit letsel, gelet op de aard, alsmede op grond van de noodzaak tot medisch ingrijpen, naar algemene ervaringsregels als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt.
Opzet
De rechtbank acht bewezen dat verdachte aangever tegen het hoofd heeft geslagen of geschopt met een hard voorwerp ten gevolge waarvan aangever zwaar letsel heeft opgelopen. Het harde voorwerp en de wijze waarop dit werd gebruikt waren kennelijk geschikt om dit letsel te veroorzaken. Verdachte heeft ervoor gekozen geen openheid van zaken te geven over de ware toedracht van het feit. De rechtbank heeft daarmee geen aanknopingspunten voor het aannemen van andere bedoelingen van verdachte dan dat hij willens en wetens, en dus opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen.
Bewezenverklaring
De rechtbank is op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen en -overwegingen van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1 primair
op 25 april 2020 te Lelystad aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten 3 botbreuken in het aangezicht, heeft toegebracht door die [slachtoffer] , terwijl deze op zijn rug in de bosjes lag, meerdere malen met een hard voorwerp op het hoofd te slaan of te schoppen.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Feit 1 primair
: zware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat, mocht de rechtbank van oordeel zijn dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, althans een poging daartoe, er sprake is van noodweer exces, in de zin dat weliswaar verdachte alsdan de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, maar dat deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een door de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging.
Uit hetgeen verdachte ter zitting en bij de politie heeft verklaard zou de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding daar in bestaan dat aangever de broer van verdachte wilde lastigvallen door in zijn auto te kruipen. Daarna zou de woede van aangever zich op verdachte hebben gericht, hetgeen ook noodweer zou rechtvaardigen. Er zou aldus eerst een aanval op de broer van verdachte hebben plaatsgevonden en daarna op verdachte zelf.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen geslaagd beroep kan worden gedaan op noodweerexces.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweerexces als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht in elk geval aannemelijk moet zijn geworden dat sprake was van een noodweersituatie, waarin het plegen van een feit ter noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding gerechtvaardigd is.
De rechtbank acht het aannemelijk dat aangever met boos gemoed naar de auto van de broer is gelopen en dat hij het voornemen had, zoals verdachte heeft verklaard, om in de auto te kruipen. Uit de verklaringen van de broer van verdachte en van getuige [getuige 3] blijkt dat de auto van buiten niet geopend kon worden.
De rechtbank is van oordeel dat het in de auto proberen te kruipen zoals hiervoor omschreven, niet is aan te merken als een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding, dan wel als een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding, zodat van een noodweersituatie geen sprake is.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de tweede door de raadsman benoemde gebeurtenis - aangever zou zich vervolgens op verdachte richten - evenmin is aan te merken als een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding die noodweer zou rechtvaardigen. Het was immers verdachte die, blijkens zijn eigen verklaring en die van zijn broer, er tussen sprong, eerst waarna aangever zich op verdachte zou hebben gericht.
De rechtbank komt tot de slotsom dat geen sprake was van een noodweersituatie, zodat daarmee het beroep op noodweerexces niet kan slagen en dient te worden verworpen.
De rechtbank concludeert dat er ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
Voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar te volstaan met de oplegging van een taakstraf. Voorts heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de omstandigheden dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, verdachte een baan heeft en de redelijke termijn van berechting is overschreden. Daarnaast verzoekt de raadsman de rol van aangever in het onderhavige incident bij de straftoemeting te betrekken. Hiertoe is gesteld dat aangever zich agressief en bedreigend heeft gedragen en initiatiefnemer is geweest wat betreft het geweldsaspect.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zware mishandeling. Hij heeft, terwijl aangever op zijn rug in de bosjes lag, meerdere keren (met een hard voorwerp) op het hoofd en lichaam van aangever geslagen of geschopt. Als gevolg van deze mishandeling heeft aangever zwaar lichamelijk letsel opgelopen, waarna hij een operatie heeft moeten ondergaan. Aangever heeft ruim twee jaar later nog altijd een plaatje in zijn gezicht en last van een licht doof gevoel aan die zijde. Het sensibiliteitsverlies zal mogelijk blijvend zijn. Daarnaast heeft aangever psychische klachten overgehouden aan de zware mishandeling, waardoor hij zijn vrijwilligerswerk, hetgeen erg belangrijk voor hem was, niet heeft kunnen uitoefenen. Het gaat hier om een ernstig feit. Niet alleen vanwege het fysieke letsel en de schade van aangever, maar ook omdat mensen zich buiten op straat veilig moeten kunnen voelen. Feiten als onderhavige tasten het algehele gevoel van veiligheid in de samenleving aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft rekening gehouden met een uittreksel van het Justitieel Documentatieregister betreffende verdachte van 25 juli 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit en sinds 2020 niet meer in aanraking is gekomen met politie en justitie.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de straf en de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit feit door verdachte is begaan. De rechtbank let daarnaast op de straffen die in soortgelijke strafzaken zijn opgelegd en houdt ten slotte rekening met de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken.
Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
De rechtbank houdt in strafverminderende zin rekening met de omstandigheid dat er voorafgaand aan het geweld sprake is geweest van een langdurig conflict tussen aangever en verdachte (en zijn broer). Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat tijdens dit slepende conflict verschillende incidenten zijn voorgevallen, partijen elkaar over en weer hebben getergd en niemand zich onbetuigd lijkt te hebben gelaten.
De rechtbank constateert dat de redelijke termijn in zeer geringe mate, met twee maanden, is overschreden. Enerzijds door louter tijdverloop, anderzijds door het uitvoeren van nader onderzoek op verzoek van verdachte. Vanwege deze geringe overschrijding is de rechtbank van oordeel dat kan worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.
Alles overwegende vindt de rechtbank de vordering van de officier van justitie passend en acht zij een gevangenisstraf van vier maanden passend en geboden.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] , bijgestaan door zijn advocaat mr. P. van der Geest, heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 7.983,06. Dit bedrag bestaat uit € 483,06 materiële schade en € 7.500,00 immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De gestelde materiële schade van € 483,06 is opgebouwd uit de volgende posten:
  • € 367,52 aan kosten betreffende het eigen risico van de zorgverzekering in het jaar 2020;
  • € 39,51 aan kosten voor het opvragen van medische informatie bij de huisarts;
  • € 31,00 aan kosten voor een opname in het ziekenhuis op 4 mei 2020;
  • € 55,33 aan reiskosten om met de auto van en naar het ziekenhuis te rijden op 30 april 2020, 4 mei 2020, 11 mei 2020 en 9 juni 2020.
De benadeelde partij heeft verzocht voornoemd bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen. Hij heeft tevens gevorderd dat het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan en dat de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op het verzoek verdachte vrij te spreken dan wel te ontslaan van alle rechtsvervolging, primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering of de vordering af te wijzen. Voor het geval de rechtbank dit standpunt passeert, heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de rol die de benadeelde partij heeft gehad in het ten laste gelegde feit. Het toe te wijzen bedrag dient minimaal te worden gehalveerd in verband met eigen schuld van de aangever. Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat de feiten en omstandigheden in de aangehaalde jurisprudentie ter onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding wat betreft de immateriële schade niet vergelijkbaar zijn met onderhavige casus.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
Vaststaat dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, zodat hij in aanmerking komt voor vergoeding van immateriële schade. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een causaal verband tussen de bewezen verklaarde gedragingen van verdachte en de gestelde immateriële schade. De rechtbank acht de door de benadeelde partij ingediende vordering voldoende onderbouwd en stelt de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 5.000,00 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 25 april 2020 tot de dag van volledige betaling.
Eigen schuld?
De schade van de benadeelde is ontstaan ten gevolge van de fysieke handelingen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij geen bijdrage geleverd aan het ontstaan van de schade en is geen sprake van eigen schuld. Het verweer van de verdediging hierover wordt verworpen.
De benadeelde partij heeft ter zake immateriële schade meer gevorderd dan de rechtbank in elk geval zal toewijzen. De rechtbank wijst de vordering voor het meerdere af.
Materiële schade
Ten aanzien van de gestelde materiële schade(bedragen) overweegt de rechtbank het volgende.
Eigen risico, opvragen medische informatie, ziekenhuisopname en reiskosten
De schade voor zover die betrekking heeft op voornoemde kosten komt voor vergoeding in aanmerking. Deze schade is veroorzaakt door het handelen van verdachte. De benadeelde partij heeft de hoogte van deze schadebedragen voldoende onderbouwd en de verdediging heeft deze schade niet weersproken. De door de benadeelde partij gevorderde bedragen van € 367,52 (kosten betreffende het eigen risico van de zorgverzekering), € 39,51 (kosten opvragen medische informatie huisarts), € 31,00 (kosten ziekenhuisopname) en € 55,33 (reiskosten naar ziekenhuis) zullen worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 25 april 2020 tot de dag van volledige betaling.
Veroordeling in de kosten
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het (als vergoeding voor immateriële en materiële schade samen toe te wijzen) bedrag van € 5.483,06, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 25 april 2020 tot de dag van volledige betaling. Indien door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 62 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 primair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van vier maanden;

Benadeelde partij

- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 5.483,06 (€ 5.000,00 vergoeding voor immateriële schade en € 483,06 voor materiële schade);
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2020 tot de dag van volledige betaling;
- wijst de vordering van [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde af;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 5.483,06 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 62 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.K. van Riemsdijk, voorzitter, mr. A.M. Loots en
mr. J.W.B. Snijders Blok, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.B. Postma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 september 2022.
Mr. Van Riemsdijk en mr. Postma zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 25 april 2020 te Lelystad, althans in Nederland, aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten 3 botbreuken in het aangezicht, heeft toegebracht door die [slachtoffer] (terwijl deze op zijn rug in de bosjes lag) meerdere malen,
althans eenmaal, al dan niet met een (hard) voorwerp, op het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te schoppen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 april 2020 te Lelystad, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (terwijl die [slachtoffer] op zijn rug in de bosjes lag) meerdere malen, althans eenmaal, al dan niet met een (hard) voorwerp, op het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 april 2020 te Lelystad, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
- bij de polsen vast te pakken en/of
- in de bosjes te duwen en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, al dan niet met een (hard) voorwerp, op het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te schoppen

terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten 3 botbreuken in het aangezicht en/of een litteken in het aangezicht, ten gevolge heeft gehad;

2
hij op of omstreeks 25 april 2020 te Lelystad, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
- bij de polsen vast te pakken en/of
- in de bosjes te duwen en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, op het lichaam te slaan en/of te schoppen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 3 september 2020, genummerd PL0900-2020131065, opgemaakt door politie-eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 69. Tenzij anders vermeld, zijn deze processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren
2.Pagina’s 1 en 2
3.Pagina’s 4 t/m 6 en 33 t/m 43
4.Pagina 58
5.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal verhoor van getuige bij de rechter-commissaris, genummerd 22/2067 en gesloten op 6 april 2022.
6.Pagina’s 44 en 45
7.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, zijnde een verklaring van N.C.A.M. Lachmann, forensisch arts, van 19 mei 2020.