ECLI:NL:RBMNE:2022:3704

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 september 2022
Publicatiedatum
16 september 2022
Zaaknummer
16/037927-22 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en voorhanden hebben van een vuurwapen met verminderd toerekeningsvatbare verdachte

Op 16 september 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 februari 2022 in Lelystad een ander met een klauwhamer heeft geslagen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die verminderd toerekeningsvatbaar is, schuldig is aan poging tot zware mishandeling en het voorhanden hebben van een slede van een vuurwapen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Bij de voorwaardelijke straf zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een verplichte behandeling en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank verwierp het beroep op noodweerexces, omdat niet aannemelijk was dat de verdachte zich in een situatie van onmiddellijke dreiging bevond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet volledig toerekeningsvatbaar was, gezien zijn ernstige cocaïneverslaving en de omstandigheden waaronder het delict plaatsvond. De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft recht op schadevergoeding, die door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft ook beslag gelegd op de in beslag genomen voorwerpen, waaronder een hamer en een slede van een vuurwapen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/037927-22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 16 september 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1991] te [geboorteplaats] ,
verblijvende in de [verblijfplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 september 2022.
De rechtbank heeft op de zitting van 2 september 2022 kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. van Wanrooij en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.D. Polat, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van hetgeen de benadeelde partij [slachtoffer] , bijgestaan door zijn advocaat mr. C.J. Tiemessen, naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte wordt verweten dat hij op 11 februari 2022 in Lelystad iemand met een klauwhamer op het hoofd en tegen het lichaam heeft geslagen en daarnaast dat hij een onderdeel van een gaspistool voor handen heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde bepleit verdachte vrij te spreken, omdat verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van aangever. De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van een bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1] voor feit 1
1. [slachtoffer] heeft op 11 februari 2022 aangifte gedaan van poging doodslag. Uit het
proces-verbaal van aangifteblijkt dat aangever onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, heeft verklaard:
Op 11 februari 2022 ben ik met een hamer een aantal keren hard op mijn hoofd geslagen. [2]
2) Uit het
proces-verbaal van verhoor aangevervan 13 februari 2022 en bijbehorende fotobijlagen 1 en 2 blijkt dat [slachtoffer] onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, heeft verklaard:
Op 11 februari 2022 was ik op bezoek bij [verdachte] te [woonplaats] . Ik zag dat [verdachte] wegliep in de richting van zijn slaapkamer. Vervolgens zag ik dat hij terugkwam de woonkamer in. Ik zag dat hij een voorwerp lijkend op een moker/hamer met beide handen vasthield. Ik zag vanuit mijn blikveld dat [verdachte] de moker links naast de eettafel plaatste tegen de muur. Omstreeks 23:00 uur was ik van plan op te stappen. We spraken samen nog wat. Ik zag [verdachte] op dat moment niet in mijn blikveld. Kort hierna voelde ik onverwachts een harde klap op mijn achterhoofd. Door de klap sloeg mijn hoofd naar voren. Wederom voelde ik tot tweemaal toe dat ik hard werd geslagen op mijn achterhoofd. Ik keek om en ik zag dat [verdachte] kort achter mij stond in de deuropening. Ik zag dat hij de moker met beide vast had. Ik zag dat hij de moker omhooghield. Ik zag dat hij de moker omhooghield over zijn rechter schouder. Ik keek vervolgens naar de grond en ik voelde dat ik kort hierna wederom werd geraakt op mijn schouder. Ik voelde dat er bloed uit mijn hoofd kwam. Vervolgens ben ik vervoerd naar het ziekenhuis en zijn de verwondingen op mijn achterhoofd en nek gehecht. [3]
3) Uit de l
etselrapportage van GGD Flevolandvan 17 maart 2022 blijkt dat de forensisch arts onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, heeft verklaard:
In de ontvangen medische informatie staat vermeld dat er 3 'laceraties' waren op het behaarde hoofd, waarvan er twee werden gehecht. De gemelde toedracht past goed bij het letsel. Op de rug en schouder werden twee 'schaafwonden' vastgesteld, die geen medische behandeling nodig hadden. Op het achterhoofd is een onscherp begrensde donkerbruine huidverkleuring zichtbaar. Het is een genezen huidbeschadiging met littekenvorming waar enkele hechtingen nog aanwezig zijn. Ter hoogte van het rechter schouderblad is een redelijk scherp begrensde hoekige roze met donkerbruine huidverkleuring zichtbaar. Het is een litteken. Boven op de rechter schouder is een redelijk scherp begrensde streepvormige roze met donkerbruine huidverkleuring zichtbaar. Het is een litteken. Achter het rechteroor is een redelijk scherp begrensde lichtbruin met donkerbruine huidverkleuring zichtbaar. Het is een litteken. [4]
4) Uit het
proces-verbaal van bevindingenvan 12 februari 2022 en bijbehorende fotobijlage 8 volgt dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, heeft verklaard:
Op 11 februari 2022 kwamen wij aan bij de [adres] te [woonplaats] . Hierop zijn wij richting de centrale toegangsdeur gelopen. Op het moment dat wij de deur openden, kwamen er om de hoek een man en een vrouw gelopen. Wij zagen dat de man een shirt om zijn hoofd had gebonden en dat hij bloed op zijn borst had. Ik vroeg aan de vrouw wie dit gedaan had. Ik hoorde dat ze zei: ' [verdachte] ’ en ‘hij heeft hulp nodig’. Ik vroeg aan de man wat er gebeurd was. Ik hoorde dat hij zei dat hij door [verdachte] op zijn hoofd was geslagen met een hamer. Ik ben met de moeder van [verdachte] richting haar woning gelopen. Ik zag dat er bloeddruppels op de grond lagen. Ik zag dat er een klauwhamer op de eettafel lag. [5]
5) Uit het
proces-verbaal van bevindingenvan 12 februari 2022 volgt dat verbalisant [verbalisant 3] onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, heeft verklaard:
Op 12 februari 2022 was ik op de [adres] te [woonplaats] . Ik was daar om van getuige [getuige] , die tevens de moeder van verdachte [verdachte] is, een getuigenverklaring op te nemen. Ik hoorde [getuige] onder andere zeggen: "Hij moet gewoon geholpen worden. Ik herkende mijn zoon niet meer, zijn gezicht was ook anders. Ineens begon hij te slaan. Hij leek wel psychotisch of zo. Ik werd niet eens aangevallen, maar ik moest van [verdachte] meekomen." [6]
6) Uit de
verklaring van verdachte ter terechtzittingvan 2 september 2022 blijkt dat verdachte onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, heeft verklaard:
Ik heb aangever op 11 februari 2022 in Lelystad eenmaal op zijn achterhoofd geslagen met een klauwhamer.
Bewijsoverwegingen voor feit 1
Verklaring aangever of verdachte
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vast dat verdachte op 11 februari 2022 in een woning in [woonplaats] aangever [slachtoffer] met een klauwhamer op het hoofd heeft geslagen. Verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer eenmaal met een klauwhamer op zijn hoofd heeft geslagen. De rechtbank is van oordeel dat dit scenario niet aannemelijk is geworden en gaat aan de verklaring van verdachte voorbij. De verklaring van verdachte vindt immers geen steun in de overige bewijsmiddelen, terwijl de aangifte van [slachtoffer] wordt ondersteund door het bij hem vastgestelde letsel. Het feit dat de arts drie 'laceraties' op het hoofd, waarvan er twee zijn gehecht, en littekens op het schouderblad en schouder heeft geconstateerd, betekent dat er meerdere geweldshandelingen tegen het hoofd en lichaam van aangever [slachtoffer] moeten hebben plaatsgevonden.
Vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of het handelen van verdachte kan worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag. Om tot een bewezenverklaring te komen voor een poging tot doodslag, moet sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het overlijden van het slachtoffer. Voor het voorwaardelijk opzet geldt dat bewezen zal moeten worden dat het handelen van verdachten de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer tot gevolg had en verdachte deze kans bewust heeft aanvaard.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden waaronder de gedragingen zijn verricht. De rechtbank is van oordeel dat naar algemene ervaringsregels niet kan worden gezegd dat het meerdere keren tegen het hoofd slaan met een klauwhamer altijd of in veel gevallen leidt tot de dood van het slachtoffer. Onder bepaalde omstandigheden kan het slaan met een klauwhamer op het hoofd echter wel de aanmerkelijke kans in het leven roepen dat het slachtoffer als gevolg daarvan komt te overlijden. Deze omstandigheden kunnen bijvoorbeeld gelegen zijn in de kracht van het slaan, de plek op het hoofd waartegen is geslagen en de staat waarin het slachtoffer zich bevond. De rechtbank oordeelt dat de aangifte, de verklaring van medeverdachte [getuige] en de letselrapportage te weinig specifieke informatie geven op basis waarvan vastgesteld kan worden met hoeveel kracht verdachte met de klauwhamer op het hoofd van aangever heeft geslagen en dat in dit geval een aanmerkelijke kans op de dood bestond.
Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat verdachte met zijn gedragingen bewust de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. De verdachte wordt vrijgesproken van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Bewezenverklaring feit 1 subsidiair
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om aangever [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte aangever [slachtoffer] meerdere keren met kracht met een klauwhamer heeft geslagen op het hoofd en op het lichaam. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel van het menselijk lichaam is en dat het meerdere malen slaan met een klauwhamer tegen het hoofd tot ernstig letsel kan leiden. Door het toegepaste geweld was er een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Bovendien is het slaan met een klauwhamer tegen het hoofd van aangever naar haar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen en -overweging acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde heeft gepleegd, zoals hierna in rubriek 5 is omschreven.
Vrijspraak medeplegen
Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten om bewezen te verklaren dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en één of meer anderen. Van het tenlastegelegde medeplegen zal verdachte daarom worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen feit 2
Dit feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft bekend een slede van een gaspistool voor handen te hebben gehad en de raadsvrouw heeft geen vrijspraak bepleit van dit feit. De rechtbank volstaat onder voornoemde omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, genummerd PL0900-2022041629-18, opgemaakt op 13 februari 2022 door [verbalisant 4] , hoofdagent bij politie Midden-Nederland, houdende een verklaring van voornoemde verbalisant
(digitale paginanummers 43-44);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, genummerd PL0900-2022041629-34, opgemaakt op 10 mei 2022 door [verbalisant 5] , brigadier bij politie Midden-Nederland, houdende een verklaring van voornoemde verbalisant met betrekking tot het onderzoek van een wapen
(aanvullend proces-verbaal, digitale paginanummers 3-5);
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 2 september 2022.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
subsidiair:
op 11 februari 2022 te Lelystad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met kracht met een klauwhamer heeft geslagen op het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
in de periode van 11 februari 2022 tot en met 13 februari 2022 te Lelystad, een onderdeel van een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een slede van een gaspistool, van het merk Walther, type model P22, kaliber 9mm P.A.Knall. zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 subsidiair:
poging tot zware mishandeling;
Feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen van het onder 1 primair of subsidiair tenlastegelegde, verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging op grond van noodweerexces dan wel volledige ontoerekeningsvatbaarheid. In het geval de rechtbank oordeelt dat verdachte niet volledig ontoerekeningsvatbaar is, dan verzoekt zij de feiten verminderd toe te rekenen.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat van alle aangevoerde strafuitsluitingsgronden geen sprake is.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsvrouw heeft gesteld dat verdachte, door met een hamer op het hoofd van aangever te slaan, weliswaar de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, maar dat deze overschrijding het onmiddellijke gevolg is geweest van een door de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat, toen hij vanuit de keuken de woonkamer inliep, aangever opstond en een mes in zijn hand had. Volgens verdachte is daarna het volgende gebeurd. Aangever wees met het mes richting de moeder van verdachte, die op dat moment op de bank zat. Vervolgens kwam aangever dreigend en met het mes zwaaiend in zijn hand op verdachte aflopen. Verdachte voelde zich bedreigd, raakte in paniek en wilde aangever van zich afhouden. Op het moment dat aangever met het mes op verdachte kwam aflopen, heeft hij om zichzelf te kunnen verdedigen de hamer van de tafel gepakt. Toen aangever steekbewegingen maakte, heeft verdachte een afwerende beweging gemaakt om aangever op afstand te houden. Hierbij heeft hij aangever met de hamer op zijn achterhoofd geraakt.
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweerexces aannemelijk moet zijn geworden dat het handelen van verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet aannemelijk geworden dat er – voorafgaand aan het moment dat verdachte aangever meerdere keren met een klauwhamer op het hoofd en lichaam heeft geslagen – sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding van zijn eigen lijf of goed. Uit het geconstateerde letsel bij aangever en de overige bewijsmiddelen volgt dat aangever met de klauwhamer op de achterzijde van zijn lichaam en hoofd is geslagen. Hieruit leidt de rechtbank af dat aangever, op het moment van het slaan met de hamer, niet met een mes op verdachte afkwam, maar met de achterzijde van zijn lichaam richting verdachte stond. Op dat moment was er dus geen situatie waarbij dreiging uitging vanuit aangever. De rechtbank acht het eveneens niet aannemelijk dat er sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding van de moeder van verdachte, [getuige] . Zij heeft een dag na het incident tegenover de politie immers verklaard dat verdachte ineens begon te slaan en dat zij niet werd aangevallen. Dat de moeder van verdachte in een later stadium (alsnog) heeft verklaard dat zij met een mes werd aangevallen, maakt dat oordeel niet anders.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat er geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen. Omdat verdachte niet heeft gehandeld uit noodweer kan zich evenmin de situatie voordoen dat hij te ver is gegaan in die verdediging. Dit brengt met zich dat ook het beroep op noodweerexces niet kan slagen.
De rechtbank verwerpt, onder verwijzing naar de Pro Justitia rapportage zoals die hierna onder 8 wordt besproken, ook het verweer dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar zou zijn.
Ook overigens is niet gebleken van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit, zodat hij strafbaar is.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van het voorarrest.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, voor de duur van drie jaar, inhoudende een contactverbod met aangever [slachtoffer] (geboren op [1988] te [geboorteplaats] ) alsmede een locatieverbod, met toepassing van (telkens) twee weken hechtenis bij overtreding van dat verbod.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring van één of meer ten laste gelegde feiten komt en verdachte niet ontslaat van alle rechtsvervolging, bepleit een eventueel op te leggen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf niet langer te laten duren dan de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht aan verdachte, naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en daaraan de bijzondere voorwaarden te verbinden, zoals geadviseerd. Daartoe is gesteld dat verdachte hulp nodig heeft en deze hulp wil aanvaarden. Ten slotte is verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheden dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een geweldsfeit en dat negatieve omstandigheden zich hebben opgestapeld in aanloop naar het onderhavige incident.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 11 februari 2022 in de woning van zijn moeder schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van aangever [slachtoffer] door hem meerdere keren met een hamer op zijn hoofd en lichaam te slaan. Als gevolg daarvan heeft [slachtoffer] onder andere verwondingen opgelopen aan zijn hoofd. Wat er zich die avond voorafgaand aan het geweld precies heeft afgespeeld in de woning blijft onduidelijk. Wel is gebleken dat verdachte in aanloop naar het bewezenverklaarde veel cocaïne heeft gebruikt en niet helder van geest was. Het is kwalijk dat hij zichzelf in deze toestand heeft gebracht en vervolgens over is gegaan tot geweld tegen [slachtoffer] . In het dossier bevindt zich een onderbouwingsformulier van het verzoek tot schadevergoeding zoals ingediend door [slachtoffer] . Hierin wordt beschreven dat hij angstig is geweest gedurende het incident en nog steeds kampt met gevoelens van onbegrip, woede en verdriet.
Verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een slede van een vuurwapen. Vuurwapens en ook onderdelen daar van vormen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen. Tegen het ongecontroleerde bezit van (onderdelen van) wapens dient dan ook streng te worden opgetreden.
De persoon van verdachte
Bij haar beslissing houdt de rechtbank wat betreft de persoon van verdachte rekening met de volgende rapporten:
  • Pro Justitia rapportage Psychologisch onderzoek van 21 juli 2022, opgemaakt door A.G. van der Weijden, GZ-psycholoog;
  • reclasseringsadvies van 8 augustus 2022, uitgebracht door A. Oppelaar, reclasseringswerker van Inforsa.
Uit het rapport van de deskundige A.G. van der Weijden volgt dat bij verdachte sprake is van een ernstige stoornis in het gebruik van cocaïne. Daarnaast is er sprake van een verbaal cognitieve beperking, een persoonlijke anamnese met verwaarlozing als kind, inadequate behuizing en een kwetsbare persoonlijkheidsstructuur.
De deskundige concludeert dat voornoemde stoornis en maatschappelijke omstandigheden ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig waren. De ernstige stoornis in het gebruik van cocaïne en daaruit voortvloeiende intoxicatie ten tijde van het tenlastegelegde hebben invloed gehad op de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte. Hoewel de kwetsbaarheden in de persoonlijkheid vermoedelijk wel verband houden met het gebruik van cocaïne, zijn er geen aanwijzingen voor een directe relatie tussen de persoonlijkheid of de cognitieve beperking en het tenlastegelegde. Hoewel niet geobjectiveerd is wat en hoeveel betrokkene heeft gebruikt, blijkt uit zijn eigen verklaring en dossier dat hij verkeerde in een staat van verwarring en er mogelijk sprake was van waanachtig denken. De deskundige concludeert dan ook dat verdachte tijde van het tenlastegelegde in een dusdanige staat van intoxicatie (cocaïne) verkeerde dat hij onvoldoende in staat is geweest bewuste keuzes te maken of zijn gedrag bij te sturen. Verdachte was niet in staat de situatie zoals deze zich voordeed op adequate wijze te analyseren en hierop te acteren. Wel kan worden gesteld dat verdachte enigszins had kunnen verwachten dat door toenemend cocaïnegebruik zijn handelingsvrijheid en denkvermogen zouden worden beperkt. Gezien de aard van de verslavingsstoornis, de kwetsbaarheid in de persoonlijkheid in combinatie met zijn beperkte copingvaardigheden is deze wetenschap echter vermoedelijk onvoldoende geweest om hem te kunnen weerhouden van zijn gebruik. Gezien de intoxicatie voortvloeit uit een langdurige aanwezigheid van een ernstige stoornis in het gebruik van cocaïne adviseert de deskundige de ten laste gelegde feiten in (enigszins) mindere mate toe te rekenen.
Wat betreft het recidiverisico merkt de deskundige het volgende op. De kans op een nieuw gewelddadig delict wordt, mits verdachte abstinent is van middelen, op laag ingeschat. Het ontbreekt verdachte aan een gewelddadig verleden of soortgelijk delictgedrag en met name het gebruik van cocaïne heeft het inschattingsvermogen en de gedragskeuze van verdachte negatief beïnvloed. Gebleken is dat het verdachte in de periode voorafgaand aan het tenlastegelegde ontbrak aan goede maatschappelijke inbedding. Daarnaast had verdachte praktische zaken onvoldoende op orde en schoten de copingvaardigheden van verdachte tekort. De deskundige acht het van belang dat aan voornoemde zaken aandacht wordt besteed, zodat voorkomen kan worden dat verdachte opnieuw terugvalt in middelengebruik en opnieuw met politie en justitie in aanraking komt. Geadviseerd wordt om een verplichte (verslavings)behandeling, gericht op het abstinent blijven van middelen, op te starten in een ambulant kader. Tijdens deze behandeling kunnen ook de onderliggende factoren die tot het middelengebruik hebben geleid, worden geadresseerd.
De rechtbank is op basis van de rapportage tot het oordeel gekomen dat er ten tijde van het plegen van de feiten bij verdachte sprake is geweest van een stoornis en dat deze stoornis gedeeltelijk zijn handelen bepaalde. De rechtbank is van mening dat de conclusie van de deskundige op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en neemt de conclusie van de deskundige over dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. De rechtbank ziet geen aanleiding verdachte, zoals de officier van justitie heeft bepleit, volledig toerekeningsvatbaar te achten.
Dan het reclasseringsadvies van 8 augustus 2022. Daaruit komt onder meer naar voren dat er niet kan worden gesproken van een delictpatroon. Criminogene factoren zijn vermoedelijk gelegen in het sociale netwerk, middelenproblematiek, huisvesting, dagbesteding en de psychische gesteldheid van verdachte. Verdachte heeft de afgelopen jaren een aantal tegenslagen te verwerken gehad, waaronder het verlies van zijn werk en een verbroken relatie. Daarnaast is hij zijn woning kwijtgeraakt, waardoor hij weer bij zijn moeder, die tevens bekend is met het gebruik van cocaïne, moest wonen. Positief (en mogelijk beschermend) is dat verdachte openstaat en gemotiveerd lijkt voor behandeling gericht op zijn middelengebruik. Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als gemiddeld. Geadviseerd wordt oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden:
• een meldplicht bij de reclassering;
• een ambulante behandeling (met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname);
• een contactverbod;
• meewerken aan middelencontrole.
De rechtbank heeft ten slotte acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 14 juli 2022 betreffende verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de straf en de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze feiten door verdachte zijn begaan. De rechtbank let daarnaast op de straffen die in soortgelijke strafzaken zijn opgelegd en houdt ten slotte nadrukkelijk rekening met de persoon van verdachte zoals hiervoor omschreven.
Gelet op de veel ernstiger gevolgen die het handelen van verdachte had kunnen hebben, kan niet worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of minder zware straf dan een gevangenisstraf.
De rechtbank zal van de op te leggen gevangenisstraf tevens een deel in voorwaardelijke vorm opleggen. Enerzijds om verdachte ervan te weerhouden opnieuw (dergelijke) strafbare feiten te plegen en anderzijds om verdachte begeleiding en behandeling in een verplicht kader op te leggen.
De rechtbank acht het aangewezen om de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden op de leggen, zodat verdachte gedurende de proeftijd kan worden begeleid en behandeld voor zijn verslaving. Deze begeleiding en behandeling dienen ertoe bij te dragen dat verdachte zich in de toekomst niet opnieuw schuldig zal maken aan (soortgelijke) strafbare feiten. Verdachte heeft verklaard hieraan te willen meewerken en gemotiveerd te zijn voor de behandeling.
Onderdeel van de door de reclassering in het advies van 8 augustus 2022 voorgestelde bijzondere voorwaarde betreffende de ambulante behandeling is de mogelijkheid van een kortdurende klinische opname. Op grond van artikel 14c lid 2, aanhef en onder 10º, Wetboek van Strafrecht kan als bijzondere voorwaarde bij een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf de opneming van de veroordeelde in een zorginstelling worden gesteld. De beslissing of zich de noodzaak voordoet van opneming van de veroordeelde in een zorginstelling en voor welke duur, is echter voorbehouden aan de rechter. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de reclassering - conform het advies - wel een indicatiestelling kan aanvragen, maar dat in geval van een indicatie voor een kortdurende klinische opname een procedure tot wijziging van de bijzondere voorwaarden nodig zal zijn.
De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf een proeftijd verbinden voor de duur van drie jaren. Gelet op de Pro Justitia rapportage, waarin is vermeld dat met name het gebruik van cocaïne het inschattingsvermogen en de gedragskeuze van verdachte negatief heeft beïnvloed en het belang van abstinent blijven van middelen wordt benadrukt, acht de rechtbank een proeftijd van drie jaren geïndiceerd.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank heeft daarbij ook gelet op het feit dat de officier van justitie onder 1 een zwaarder feit bewezen heeft geacht en op de omstandigheid dat de rechtbank het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte toerekent.
Alles overwegende acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan een gedeelte van 3 maanden voorwaardelijk, passend en geboden. De tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal op de op te leggen gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De rechtbank zal de door de officier van justitie gevorderde vrijheidsbeperkende maatregel niet opleggen omdat zij van oordeel is dat het verbieden van het contact tussen verdachte en aangever in voldoende mate door de bijzondere voorwaarden bij het voorwaardelijk deel van de opgelegde straf is geborgd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf welke gericht is tegen, althans gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten poging tot zware mishandeling. Gelet op de conclusies in het hiervoor genoemde rapporten, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte - indien behandeling uitblijft - wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de voorwaarden en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf
.

9.BESLAG

Blijkens een ‘
Lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen’van 25 augustus 2022 is beslag gelegd op:
1. stalen pin, mogelijk onderdeel van een vuurwapen, nummer G2946759;
2 vleesmes, nummer G2946716;
3 slede van vuurwapen, nummer G2947350.
Blijkens een ‘
Kennisgeving van inbeslagneming’ van 12 februari 2022 is er tevens beslag gelegd op een hamer (goednummer 2946714).
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de voorwerpen, hierboven weergegeven en genummerd onder 2 en 3, te onttrekken aan het verkeer. De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen hamer verbeurd te verklaren. De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen over een te nemen beslissing ten aanzien van de in beslag genomen stalen pin, hierboven weergegeven en genummerd onder 1.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen voor wat betreft een te nemen beslissing ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal de in beslag genomen stalen pin, het vleesmes en de slede van het vuurwapen, hierboven genoemd onder 1 tot en met 3 onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Met betrekking tot de in beslag genomen slede van een vuurwapen is het onder 2 bewezen verklaarde feit begaan. Het mes en de stalen pin zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane feiten aangetroffen.
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal de in beslag genomen hamer verbeurd verklaren. Met behulp van dit voorwerp is het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit begaan.

10.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] , bijgestaan door zijn advocaat mr. C.J. Tiemessen, heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.394,75. Dit bedrag bestaat uit € 394,75 materiële schade en € 2.000,00 immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten. De gestelde materiële schade van € 394,75 is opgebouwd uit de volgende posten:
  • € 385,00 aan kosten betreffende het eigen risico van de zorgverzekering;
  • € 9,75 aan reiskosten om met de auto vanuit het ziekenhuis naar huis te rijden.
De benadeelde partij heeft verzocht voornoemd bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen. Hij heeft tevens gevorderd dat het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan en dat de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, gelet op het standpunt verdachte vrij te spreken dan wel te ontslaan van alle rechtsvervolging, primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Voor het geval de rechtbank dit standpunt passeert, heeft de raadsvrouw verzocht de vordering met betrekking tot de immateriële schade af te wijzen in verband met het ontbreken van een onderbouwing. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het toe te wijzen bedrag dient te worden gehalveerd dan wel te worden gematigd in verband met eigen schuld van de aangever. Wat betreft de toewijzing van de vordering met betrekking tot de materiële schade heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Ten aanzien van de gestelde materiële schade door betaling van eigen risico zorgverzekering en reiskosten overweegt de rechtbank het volgende.
Deze schadeposten komen voor vergoeding in aanmerking. Deze schade is veroorzaakt door het handelen van verdachte. De benadeelde partij heeft de hoogte van deze schadebedragen voldoende onderbouwd en de verdediging heeft de hoogte van de schade ook niet weersproken. De door de benadeelde partij gevorderde bedragen van € 385,00 (kosten betreffende het eigen risico van de zorgverzekering) en € 9,75 (reiskosten om met de auto vanuit het ziekenhuis naar huis te rijden) zullen dan ook worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 11 februari 2022 tot de dag van volledige betaling.
Immateriële schade
Vaststaat dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, zodat hij in aanmerking komt voor vergoeding van immateriële schade. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een causaal verband tussen de bewezen verklaarde gedragingen van verdachte en de gestelde immateriële schade. De rechtbank is gelet op de aard en de ernst van het letsel, en wat in meer of minder vergelijkbare zaken wordt toegekend van oordeel dat naar de maatstaf van billijkheid het gevorderde bedrag van € 2.000,00 in zijn geheel kan worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 11 februari 2022 tot de dag van volledige betaling.
Eigen schuld
De schade van de benadeelde is ontstaan ten gevolge van de fysieke handelingen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij geen bijdrage geleverd aan het ontstaan van de schade en is geen sprake van eigen schuld. Het verweer van de verdediging hierover wordt verworpen.
Veroordeling in de kosten
Verdachte zal worden veroordeeld in de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het (als vergoeding voor immateriële en materiële schade samen toe te wijzen) bedrag van € 2.394,75, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 11 februari 2022 tot de dag van volledige betaling. Indien door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 33 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 36f, 45, 57, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 3, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 subsidiair en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 12 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
drie maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van drie jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte (gedurende de proeftijd):
* zich binnen drie dagen, na invrijheidsstelling, zal melden bij Reclassering Inforsa op het adres Vlaardingenlaan 5, 1059 GL Amsterdam, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich onder behandeling zal stellen van Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven, teneinde zich te laten behandelen zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij een aanleiding die zich kan voordoen, bijvoorbeeld terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld, ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, kan een vordering of verzoek tot wijziging van de bijzondere voorwaarden worden gedaan;
* op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] (geboren op [1988] te [geboorteplaats] ), zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zal meewerken aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen door middel van urine- en ademonderzoek (blaastest), zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering
dadelijk uitvoerbaarzijn;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 2.394,75 (€ 2.000,-- vergoeding voor immateriële schade en € 394,75 voor materiële schade);
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag van € 2.394,75, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 februari 2022 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 2.394,75 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 februari 2022 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 33 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de ‘
Lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen’ van 25 augustus 2022 onder 4, 29 en 30 vermelde voorwerpen, te weten:
1. stalen pin, mogelijk onderdeel van een vuurwapen, nummer G2946759;
2 vleesmes, nummer G2946716;
3 slede van vuurwapen, nummer G2947350;
- verklaart verbeurd het op de ‘
Kennisgeving van inbeslagneming’ van 12 februari 2022 vermelde voorwerp, te weten een hamer (goednummer 2946714);
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W.B. Snijders Blok, voorzitter, mrs. A.M. Loots en P.K. van Riemsdijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.B. Postma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 september 2022.
Mr. Van Riemsdijk en mr. Postma zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 11 februari 2022 te Lelystad, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met kracht met een (klauw)hamer, althans een hard voorwerp, heeft geslagen op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 februari 2022 te Lelystad, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met kracht met een (klauw)hamer, althans een hard voorwerp, heeft geslagen op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij in of omstreeks de periode van 11 februari 2022 tot en met 13 februari 2022 te Lelystad, althans in Nederland, een (onderdeel en/of hulpstuk van een) wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een slede van een gaspistool, van het merk Walther, type model P22, kaliber 9mm P.A.Knall. zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 13 mei 2022, genummerd PL0900-2022041629, opgemaakt door politie-eenheid Midden-Nederland, digitale paginanummers 1 tot en met 131. Tenzij anders vermeld, zijn deze processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren
2.Pagina 11
3.Pagina’s 13 t/m 19
4.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, zijnde een letselrapportage van GGD Flevoland van 17 maart 2022, inhoudende een verklaring van forensisch arts drs. J.A. Kortmann, pagina’s 66 t/m 71.
5.Pagina’s 20 t/m 22 en 31
6.Pagina 38