4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelenvoor feit 1
1. [slachtoffer] heeft op 11 februari 2022 aangifte gedaan van poging doodslag. Uit het
proces-verbaal van aangifteblijkt dat aangever onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, heeft verklaard:
Op 11 februari 2022 ben ik met een hamer een aantal keren hard op mijn hoofd geslagen.
2) Uit het
proces-verbaal van verhoor aangevervan 13 februari 2022 en bijbehorende fotobijlagen 1 en 2 blijkt dat [slachtoffer] onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, heeft verklaard:
Op 11 februari 2022 was ik op bezoek bij [verdachte] te [woonplaats] . Ik zag dat [verdachte] wegliep in de richting van zijn slaapkamer. Vervolgens zag ik dat hij terugkwam de woonkamer in. Ik zag dat hij een voorwerp lijkend op een moker/hamer met beide handen vasthield. Ik zag vanuit mijn blikveld dat [verdachte] de moker links naast de eettafel plaatste tegen de muur. Omstreeks 23:00 uur was ik van plan op te stappen. We spraken samen nog wat. Ik zag [verdachte] op dat moment niet in mijn blikveld. Kort hierna voelde ik onverwachts een harde klap op mijn achterhoofd. Door de klap sloeg mijn hoofd naar voren. Wederom voelde ik tot tweemaal toe dat ik hard werd geslagen op mijn achterhoofd. Ik keek om en ik zag dat [verdachte] kort achter mij stond in de deuropening. Ik zag dat hij de moker met beide vast had. Ik zag dat hij de moker omhooghield. Ik zag dat hij de moker omhooghield over zijn rechter schouder. Ik keek vervolgens naar de grond en ik voelde dat ik kort hierna wederom werd geraakt op mijn schouder. Ik voelde dat er bloed uit mijn hoofd kwam. Vervolgens ben ik vervoerd naar het ziekenhuis en zijn de verwondingen op mijn achterhoofd en nek gehecht.
3) Uit de l
etselrapportage van GGD Flevolandvan 17 maart 2022 blijkt dat de forensisch arts onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, heeft verklaard:
In de ontvangen medische informatie staat vermeld dat er 3 'laceraties' waren op het behaarde hoofd, waarvan er twee werden gehecht. De gemelde toedracht past goed bij het letsel. Op de rug en schouder werden twee 'schaafwonden' vastgesteld, die geen medische behandeling nodig hadden. Op het achterhoofd is een onscherp begrensde donkerbruine huidverkleuring zichtbaar. Het is een genezen huidbeschadiging met littekenvorming waar enkele hechtingen nog aanwezig zijn. Ter hoogte van het rechter schouderblad is een redelijk scherp begrensde hoekige roze met donkerbruine huidverkleuring zichtbaar. Het is een litteken. Boven op de rechter schouder is een redelijk scherp begrensde streepvormige roze met donkerbruine huidverkleuring zichtbaar. Het is een litteken. Achter het rechteroor is een redelijk scherp begrensde lichtbruin met donkerbruine huidverkleuring zichtbaar. Het is een litteken.
4) Uit het
proces-verbaal van bevindingenvan 12 februari 2022 en bijbehorende fotobijlage 8 volgt dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, heeft verklaard:
Op 11 februari 2022 kwamen wij aan bij de [adres] te [woonplaats] . Hierop zijn wij richting de centrale toegangsdeur gelopen. Op het moment dat wij de deur openden, kwamen er om de hoek een man en een vrouw gelopen. Wij zagen dat de man een shirt om zijn hoofd had gebonden en dat hij bloed op zijn borst had. Ik vroeg aan de vrouw wie dit gedaan had. Ik hoorde dat ze zei: ' [verdachte] ’ en ‘hij heeft hulp nodig’. Ik vroeg aan de man wat er gebeurd was. Ik hoorde dat hij zei dat hij door [verdachte] op zijn hoofd was geslagen met een hamer. Ik ben met de moeder van [verdachte] richting haar woning gelopen. Ik zag dat er bloeddruppels op de grond lagen. Ik zag dat er een klauwhamer op de eettafel lag.
5) Uit het
proces-verbaal van bevindingenvan 12 februari 2022 volgt dat verbalisant [verbalisant 3] onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, heeft verklaard:
Op 12 februari 2022 was ik op de [adres] te [woonplaats] . Ik was daar om van getuige [getuige] , die tevens de moeder van verdachte [verdachte] is, een getuigenverklaring op te nemen. Ik hoorde [getuige] onder andere zeggen: "Hij moet gewoon geholpen worden. Ik herkende mijn zoon niet meer, zijn gezicht was ook anders. Ineens begon hij te slaan. Hij leek wel psychotisch of zo. Ik werd niet eens aangevallen, maar ik moest van [verdachte] meekomen."
6) Uit de
verklaring van verdachte ter terechtzittingvan 2 september 2022 blijkt dat verdachte onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, heeft verklaard:
Ik heb aangever op 11 februari 2022 in Lelystad eenmaal op zijn achterhoofd geslagen met een klauwhamer.
Bewijsoverwegingen voor feit 1
Verklaring aangever of verdachte
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vast dat verdachte op 11 februari 2022 in een woning in [woonplaats] aangever [slachtoffer] met een klauwhamer op het hoofd heeft geslagen. Verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer eenmaal met een klauwhamer op zijn hoofd heeft geslagen. De rechtbank is van oordeel dat dit scenario niet aannemelijk is geworden en gaat aan de verklaring van verdachte voorbij. De verklaring van verdachte vindt immers geen steun in de overige bewijsmiddelen, terwijl de aangifte van [slachtoffer] wordt ondersteund door het bij hem vastgestelde letsel. Het feit dat de arts drie 'laceraties' op het hoofd, waarvan er twee zijn gehecht, en littekens op het schouderblad en schouder heeft geconstateerd, betekent dat er meerdere geweldshandelingen tegen het hoofd en lichaam van aangever [slachtoffer] moeten hebben plaatsgevonden.
Vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of het handelen van verdachte kan worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag. Om tot een bewezenverklaring te komen voor een poging tot doodslag, moet sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het overlijden van het slachtoffer. Voor het voorwaardelijk opzet geldt dat bewezen zal moeten worden dat het handelen van verdachten de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer tot gevolg had en verdachte deze kans bewust heeft aanvaard.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden waaronder de gedragingen zijn verricht. De rechtbank is van oordeel dat naar algemene ervaringsregels niet kan worden gezegd dat het meerdere keren tegen het hoofd slaan met een klauwhamer altijd of in veel gevallen leidt tot de dood van het slachtoffer. Onder bepaalde omstandigheden kan het slaan met een klauwhamer op het hoofd echter wel de aanmerkelijke kans in het leven roepen dat het slachtoffer als gevolg daarvan komt te overlijden. Deze omstandigheden kunnen bijvoorbeeld gelegen zijn in de kracht van het slaan, de plek op het hoofd waartegen is geslagen en de staat waarin het slachtoffer zich bevond. De rechtbank oordeelt dat de aangifte, de verklaring van medeverdachte [getuige] en de letselrapportage te weinig specifieke informatie geven op basis waarvan vastgesteld kan worden met hoeveel kracht verdachte met de klauwhamer op het hoofd van aangever heeft geslagen en dat in dit geval een aanmerkelijke kans op de dood bestond.
Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat verdachte met zijn gedragingen bewust de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. De verdachte wordt vrijgesproken van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Bewezenverklaring feit 1 subsidiair
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om aangever [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte aangever [slachtoffer] meerdere keren met kracht met een klauwhamer heeft geslagen op het hoofd en op het lichaam. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel van het menselijk lichaam is en dat het meerdere malen slaan met een klauwhamer tegen het hoofd tot ernstig letsel kan leiden. Door het toegepaste geweld was er een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Bovendien is het slaan met een klauwhamer tegen het hoofd van aangever naar haar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen en -overweging acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde heeft gepleegd, zoals hierna in rubriek 5 is omschreven.
Vrijspraak medeplegen
Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten om bewezen te verklaren dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en één of meer anderen. Van het tenlastegelegde medeplegen zal verdachte daarom worden vrijgesproken.
Dit feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft bekend een slede van een gaspistool voor handen te hebben gehad en de raadsvrouw heeft geen vrijspraak bepleit van dit feit. De rechtbank volstaat onder voornoemde omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, genummerd PL0900-2022041629-18, opgemaakt op 13 februari 2022 door [verbalisant 4] , hoofdagent bij politie Midden-Nederland, houdende een verklaring van voornoemde verbalisant
(digitale paginanummers 43-44);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, genummerd PL0900-2022041629-34, opgemaakt op 10 mei 2022 door [verbalisant 5] , brigadier bij politie Midden-Nederland, houdende een verklaring van voornoemde verbalisant met betrekking tot het onderzoek van een wapen
(aanvullend proces-verbaal, digitale paginanummers 3-5);
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 2 september 2022.