ECLI:NL:RBMNE:2022:3699

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
15 september 2022
Zaaknummer
9657895 \ UC EXPL 22-754
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en betaling van factuur in verband met stucwerkzaamheden

In deze zaak vordert [eiseres] B.V. betaling van een restantfactuur van € 2.500,- van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voor stucwerkzaamheden die van 7 tot en met 18 oktober 2021 zijn uitgevoerd. De partijen waren overeengekomen dat de totaalprijs voor de werkzaamheden € 14.109,91 zou bedragen, waarbij 50% vooraf en 50% na oplevering betaald zou worden. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben het eerste deel van de betaling voldaan, maar hebben het tweede deel van de factuur niet betaald, omdat zij stellen dat [eiseres] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Ze beweren dat er gebreken zijn in het geleverde werk, waaronder strepen in de spachtelputz en een dunnere stuclaag dan overeengekomen. In reconventie eisen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een schadevergoeding van € 7.816,89 en verschillende verklaringen van recht. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering in conventie van [eiseres] wordt toegewezen, terwijl de vorderingen in reconventie van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden afgewezen. De rechter oordeelt dat de tekortkomingen niet zijn aangetoond en dat de overeenkomst van 10 november 2021 alle geschilpunten tot dat moment omvatte. De kosten van de procedure worden toegewezen aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2].

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 9657895 \ UC EXPL 22-754
Vonnis van 7 september 2022
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
h.o.d.n. [handelsnaam 1],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. O.J. Boeder,
tegen

1.[gedaagde sub 1] , h.o.d.n. [handelsnaam 2] ,2. [gedaagde sub 2] ,

beiden wonende in [woonplaats] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties E1 tot en met E11,
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties 1 tot en met 17 en een USB-stick met foto’s,
  • de conclusie van antwoord in reconventie met productie E12,
  • de mondelinge behandeling van 8 augustus 2022.
1.2.
De kantonrechter heeft besloten dat de uitspraak vandaag is.

2.Waar gaat het over?

2.1.
[eiseres] heeft van 7 tot en met 18 oktober 2021 stucwerkzaamheden verricht aan de buitenzijde van de woning van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . Partijen zijn in de offerte van 1 juli 2021 een totaalprijs van € 14.109,91 overeengekomen voor het werk.
2.2.
Er staan ook isolatiewerkzaamheden genoemd in die offerte en de daarbij behorende werkomschrijving, maar die isolatiewerkzaamheden zijn feitelijk niet uitgevoerd en dat was vooraf bekend. [eiseres] en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn het erover eens dat de totaalprijs van € 14.109,91 ziet op slechts de stucwerkzaamheden inclusief materiaal. Evenmin is tussen partijen in geschil dat 50% van de totaalprijs van de stucwerkzaamheden inclusief materiaal bij aanvang door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] moest worden betaald en 50% na oplevering. Het eerste deel ter hoogte van € 7.054,95 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op 16 oktober 2021 betaald.
2.3.
In conventie gaat deze procedure over het tweede deel van de totaalprijs. [eiseres] heeft daarvoor op 10 november 2021 een factuur van € 9.500,- aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verstuurd. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben een deel van € 7.000,- van die factuur betaald. [eiseres] vordert in deze procedure betaling van het restant van de factuur van 10 november 2021 ter hoogte van € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, en van de proceskosten.
2.4.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer. Zij stellen dat [eiseres] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en dat zij daardoor schade hebben geleden. De tekortkomingen bestaan eruit dat 1. [eiseres] volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] door gebruik van een hogedrukspuit tijdens de schoonmaakwerkzaamheden op 3 november 2021 strepen heeft veroorzaakt in de spachtelputz en 2. [eiseres] een dunnere stuclaag (cementmortel en spachtelputz) heeft aangebracht dan overeengekomen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] stellen dat zij dit laatste gebrek op 20 november 2021 hebben geconstateerd.
2.5.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] eisen in reconventie onder andere dat [eiseres] wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van ten minste € 7.816,89, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente . [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vragen daarnaast verschillende verklaringen van recht die ertoe strekken dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is tekortgeschoten en schadeplichtig is en dat het verrekenbeding in artikel 19 lid 5 van de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend is.

3.De beoordeling

3.1.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
3.2.
De vordering in reconventie van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is gelijk aan een deel van hun verweer tegen de vordering in conventie van [eiseres] . Daarom wordt de reconventionele vordering samen met de conventionele vordering behandeld.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] moeten het restant van de factuur betalen
3.3.
[eiseres] heeft op 18 oktober 2021 het stucwerk afgerond. [eiseres] heeft het tweede deel van de prijs voor de geoffreerde stucwerkzaamheden plus meerwerk, samen € 10.118,81, bij factuur van 20 oktober 2021 in rekening gebracht.
3.4.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] stellen dat zij in het weekend van 23 en 24 oktober 2021 het stucwerk, de details, de sporen van de werkzaamheden op de stoep, het dak van de aanbouw, het dak van de garageboxen (eigendom van de buren), de kozijnen, vensterbanken en het grindbed voor/naast de woning van dichtbij hebben bekeken. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] stellen dat zij toen ontevreden waren over de kwaliteit van het eindresultaat, de aansluiting van de waterkering op de kozijnen en de wijze waarop de werkzaamheden zijn afgerond. Op dat moment stond de door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] geplaatste steiger nog bij de woning, die was namelijk beschikbaar tot en met 18 november 2021. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] waren het daarnaast niet eens met de kosten die [eiseres] voor het meerwerk in rekening bracht. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben op 26 oktober 2021 hun opleverpunten kenbaar gemaakt. [eiseres] heeft op 28 oktober 2021 en 3 november 2021 (schoonmaak)werkzaamheden verricht die moesten leiden tot een oplossing voor de opleverpunten. Daarna, op 4 november 2021 heeft [eiseres] een aangepaste eindfactuur met een totaalbedrag van € 10.000,- gestuurd. Deze factuur hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ook niet betaald, omdat zij niet tevreden waren over de wijze waarop [eiseres] de opleverpunten heeft opgelost en omdat volgens hen sprake is van schade als gevolg van de door [eiseres] verrichte schoonmaakwerkzaamheden.
3.5.
Partijen zijn vervolgens op 10 november 2021 overeengekomen dat vanwege de klachten van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] over het werk en de door hen gestelde schade als gevolg van de schoonmaakwerkzaamheden de eindfactuur wordt verlaagd tot € 9.500,-. [eiseres] heeft op die datum een nieuwe factuur opgemaakt met een betaaltermijn van tien dagen. [eiseres] en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben hiermee een overeenkomst gesloten ter afwikkeling van hun geschil over de betaling van de eindfactuur, de gebreken en de schade tot dat moment. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] kunnen daar in beginsel niet van terug komen; dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ontevreden zijn over de kwaliteit van het werk en volgens hen sprake is van schade als gevolg van de (schoonmaak)werkzaamheden was immers de aanleiding voor deze overeenkomst. De overeenkomst wordt geacht alle tekortkomingen en schade die tot dat moment is ontstaan, te omvatten.
Het beroep op dwaling door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] slaagt niet
3.6.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] stellen echter dat zij hebben ingestemd met het op 10 november 2021 aangepaste factuurbedrag, niet wetende dat er daarna schade en een tekortkoming in de nakoming van overeenkomst zou worden aangetroffen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] doelen daarmee op de strepen in de spachtelputz en de dikte van de stuclaag. Dit beroep op dwaling slaagt echter niet. Hierna wordt uitgelegd waarom.
3.7.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben de strepen in de spachtelputz naar eigen zeggen pas op 12 november 2021 ontdekt. Als die strepen zijn veroorzaakt door de (schoonmaak)werkzaamheden van [eiseres] , hadden [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat ook vóór 10 november 2021 kunnen zien. De strepen zijn volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] namelijk zichtbaar aan de buitenzijde van de woning. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben bovendien gesteld dat zij in het weekend van 23 en 24 oktober 2021 het werk van dichtbij hebben bekeken. Op 3 november 2021 heeft de heer [gedaagde sub 1] ook een blik geworpen op het resultaat van de werkzaamheden. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] beschikten ten tijde van het sluiten van de op 10 november 2021 gesloten overeenkomst ook nog steeds over een steiger. In de periode tussen 24 oktober 2021 en het sluiten van de overeenkomst op 10 november 2021 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dus voldoende tijd gehad om de buitenzijde van hun woning en het resultaat van het door [eiseres] verrichte werk te bekijken. Voor zover er inderdaad sprake is van strepen in de spachtelputz en die strepen kunnen worden aangemerkt als een gebrek dat is veroorzaakt door [eiseres] , hadden [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] daarvan dus vóór het sluiten van de op 10 november 2021 gesloten overeenkomst op de hoogte kunnen zijn. Daarom gaat het beroep op dwaling wat betreft dit gesteld, zichtbare gebrek niet op.
3.8.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] stellen daarnaast dat zij op 20 november 2021 hebben ontdekt dat de totale dikte van de lagen cementmortel en spachtelputz 55,4% lager is dan overeengekomen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] constateerden dat tijdens het maken van een ronde doorvoer op twee plaatsen in de gevels. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben daarna nog twee aanvullende gaten geboord om te controleren of ook op die plaatsen sprake was van een dunnere laag en dat bleek volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] het geval.
3.9.
[eiseres] betwist dat zij minder cementmortel en spachtelputz heeft aangebracht dan overeengekomen. Volgens [eiseres] kan de totaaldikte van de laag van plaats tot plaats verschillen en dat leidt tot de overeengekomen gemiddelde dikte van 11,2 mm.
3.10.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verwijzen in dit kader naar foto’s van vier relatief kleine reststukjes boorkern en daaruit kan niet worden afgeleid dat de gemiddelde dikte van het stucwerk (cementmortel en spachtelputz) 55,4% lager is dan overeengekomen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben de vermeende tekortkoming onvoldoende concreet gesteld om in de gelegenheid te worden gesteld tot het leveren van nader bewijs van het bestaan ervan, bijvoorbeeld door middel van het door hen gewenste deskundigenonderzoek.
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de stelling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat sprake is van een (eerst op 20 november 2021 geconstateerd) gebrek inzake de dikte van het aangebrachte stukwerk, wordt verworpen. Ook daarom slaagt het beroep op dwaling niet.
3.12.
Het verweer van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tegen de vordering in conventie slaagt daarom niet. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden veroordeeld tot betaling van € 2.500,- aan [eiseres] . [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het BW over dit bedrag verschuldigd met ingang van de datum van de dagvaarding (26 januari 2022, zoals gevorderd) tot de voldoening.
[eiseres] is geen schadevergoeding verschuldigd
3.13.
De overwegingen onder 3.10 leiden er ook toe dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hun vordering tot betaling van een schadevergoeding ter hoogte van € 7.816,89 (55,4% van € 14.109,91) vanwege de dikte van het stucwerk wordt afgewezen. De kantonrechter merkt ten overvloede op dat, voor zover er al sprake is van een gebrek, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] [eiseres] niet in gebreke hebben gesteld.
3.14.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben als gevolg van het voorgaande geen belang bij de door hen gevorderde verklaringen van recht (zie sub I en II van het petitum van de eis in reconventie), zodat ook dat deel van hun vordering wordt afgewezen.
3.15.
Omdat partijen op 10 november 2021 een overeenkomst hebben gesloten ter afwikkeling van de geschilpunten tot dat moment (zie 3.5), kunnen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] [eiseres] niet meer aanspreken over de wijze waarop zij haar verplichtingen uit de overeenkomst is nagekomen. Zoals ook volgt uit de overwegingen onder 3.7 kunnen de strepen in de spachtelputz niet worden aangemerkt als een gebrek waarvoor [eiseres] (nu nog) aansprakelijk kan worden gesteld. Dat betekent dat de grondslag voor de vordering tot vergoeding van schade door [eiseres] aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ontbreekt. De gevorderde verklaringen van recht in dit kader (zie sub IV en V van het petitum van de eis in reconventie) worden daarom afgewezen. [eiseres] wordt evenmin veroordeeld tot vergoeding van de schade, zoals door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gevorderd onder VI van het petitum van de eis in reconventie.
Het belang bij een verklaring van recht over het verrekenbeding ontbreekt
3.16.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben gevorderd dat de kantonrechter voor recht verklaart dat het verrekenbeding in artikel 19 lid 5 van de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend is. Volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is hun belang daarbij gelegen in de mogelijkheid dat zij op enig moment in de toekomst een tegenvordering op [eiseres] hebben, die zij dan willen verrekenen. Dat belang is onvoldoende concreet, het is namelijk gebaseerd op een onzekere en toekomstige gebeurtenis. De (geldelijke) vorderingen in reconventie worden bovendien afgewezen. Dit deel van de vordering van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] wordt daarom afgewezen vanwege het ontbreken van belang.
3.17.
Dat laatste geldt ook voor de gevorderde verklaring van recht met de strekking dat van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet kan worden verlangd dat zij de overeenkomst volledig nakomen, terwijl [eiseres] (volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ) is tekortgeschoten in de nakoming van haar deel van de overeenkomst. Dat laatste is immers niet komen vast te staan.
Conclusie
3.18.
De vordering in conventie wordt toegewezen. De vorderingen in reconventie worden afgewezen. Omdat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ongelijk hebben gekregen, worden zij in de kosten veroordeeld. Dat betekent dat zij hun eigen (proces)kosten moeten dragen en de proceskosten van [eiseres] aan haar moeten betalen.
3.19.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres]
in conventieals volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
108,19
- griffierecht
487,-
- salaris gemachtigde
436,-
(2 punten × € 218,-)
Totaal
1.031,19
3.20.
[eiseres] heeft in conventie gevorderd het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Daartegen zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet opgekomen. Op grond van het bepaalde in artikel 233, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt die vordering toegewezen.
3.21.
De veroordeling in conventie wordt, zoals gevorderd, hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat van iedere veroordeelde kan worden verlangd dat hij of zij het hele bedrag betaalt. Als de één (een deel van) een bedrag betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
3.22.
Omdat de vordering in reconventie voortvloeit uit het verweer in conventie wordt de helft van het aantal punten toegekend. Het toepasselijke tarief is afgeleid van de waarde van de vordering in reconventie. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres]
in reconventievastgesteld op € 311,- (2 punten × € 311,- × factor 0,5). Deze proceskostenveroordeling wordt niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiseres] daar niet om heeft verzocht.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
4.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 26 januari 2022, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.031,19,
4.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie
4.5.
wijst de vorderingen af,
4.6.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot dit vonnis vastgesteld op € 311,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2022.