ECLI:NL:RBMNE:2022:3697

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 augustus 2022
Publicatiedatum
15 september 2022
Zaaknummer
9629427 \ UC EXPL 22-354
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling onverschuldigd betaalde huur en servicekosten na uitspraak Huurcommissie

In deze zaak vordert eiser, die van 1 september 2018 tot 15 augustus 2019 een zelfstandige woonruimte huurde van gedaagde, terugbetaling van onverschuldigd betaalde huur en servicekosten. De huurovereenkomst bevatte een kale huurprijs van € 650,- en een voorschot servicekosten van € 550,-. Eiser heeft de Huurcommissie verzocht om de redelijkheid van de huurprijs en de servicekosten te toetsen. De Huurcommissie heeft in haar uitspraken van 30 maart 2020 en 3 maart 2021 geoordeeld dat de huurprijs en de servicekosten te hoog waren en heeft lagere bedragen vastgesteld.

Eiser vordert in deze procedure onder andere € 3.729,10 aan onverschuldigd betaalde huur en € 2.023,54 aan onverschuldigd betaalde servicekosten over 2018. Gedaagde erkent een deel van de vordering, maar voert verweer tegen de overige vorderingen. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde gebonden is aan de uitspraken van de Huurcommissie en dat eiser recht heeft op terugbetaling van de onverschuldigd betaalde bedragen. De kantonrechter wijst de vorderingen van eiser toe, inclusief de buitengerechtelijke incassokosten, en veroordeelt gedaagde tot betaling van in totaal € 11.128,89, vermeerderd met wettelijke rente.

De proceskosten worden eveneens aan gedaagde opgelegd, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is uitgesproken door K.G.F. van der Kraats op 24 augustus 2022.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 9629427 \ UC EXPL 22-354
Vonnis van 24 augustus 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. P.K. Singh,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. A.M. Straver.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 10,
- de conclusie van antwoord,
- de akte overlegging producties van [eiser] met producties 11 tot en met 16,
- de mondelinge behandeling van 27 juli 2022.
1.2.
De kantonrechter heeft besloten dat de uitspraak vandaag is.

2.Waar gaat het over?

2.1.
[eiser] huurde van 1 september 2018 tot 15 augustus 2019 van [gedaagde] een zelfstandige woonruimte aan de [adres] ( [.] ) in [plaats] . In de huurovereenkomst zijn een kale huurprijs van € 650,- en een voorschot servicekosten van € 550,- opgenomen. Bij het aangaan van de huurovereenkomst heeft [eiser] twee keer de administratiekosten ter hoogte van € 250,- betaald.
2.2.
[eiser] heeft de Huurcommissie verzocht om de redelijkheid van de huurprijs te beoordelen. De Huurcommissie heeft in de uitspraak die is verzonden op 30 maart 2020 bepaald dat de kale huurprijs niet redelijk is en dat een bedrag van € 325,73 wel redelijk is.
2.3.
[eiser] heeft de Huurcommissie ook verzocht om de redelijkheid van het voorschot servicekosten te toetsen. De Huurcommissie heeft in de uitspraak die is verzonden op 3 maart 2021 bepaald dat de servicekosten voor 2018 € 176,46 bedragen. In de uitspraak die is verzonden op 10 mei 2021 heeft de Huurcommissie bepaald dat de servicekosten voor 2019 € 308,34 bedragen.
2.4.
In deze procedure vordert [eiser] dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van:
- € 500,- in verband met de administratiekosten,
- € 3.729,10 aan onverschuldigd betaalde huur (uitspraak Huurcommissie 30 maart 2020),
- € 2.023,54 aan onverschuldigd betaalde servicekosten over 2018 (uitspraak 3 maart 2021),
- € 3.816,66 aan onverschuldigd betaalde servicekosten over 2019 (uitspraak 10 mei 2021),
en van de buitengerechtelijke incassokosten, de proceskosten en de nakosten.
2.5.
[gedaagde] erkent de vordering van [eiser] voor zover die ziet op de onverschuldigd betaalde servicekosten over 2018 en voor een deel van € 250,- van de administratiekosten. Tegen de overige vorderingen voert [gedaagde] verweer.
2.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

Onverschuldigd betaalde servicekosten 2018
3.1.
Dit onbetwiste deel van de vordering van [eiser] ter hoogte van € 2.023,54 wordt toegewezen.
Onverschuldigd betaalde huur
3.2.
Volgens [gedaagde] was zij geen partij in de procedure bij de Huurcommissie die heeft geleid tot de uitspraak van 30 maart 2020. De wederpartij in die procedure was de heer [A] en hij moet daarom in deze procedure als gedaagde worden opgeroepen, aldus [gedaagde] . Zij heeft bovendien de uitspraak niet ontvangen en heeft zich daartegen dus niet kunnen verweren.
3.3.
Voorop wordt gesteld dat [gedaagde] als verhuurder staat vermeld in de huurovereenkomst. De uitspraak van de Huurcommissie ziet op de woning die [eiser] van [gedaagde] huurde. [eiser] heeft [gedaagde] als verhuurder opgegeven in het verzoekschrift dat zij aan de Huurcommissie heeft gericht. Tijdens de zitting bij de Huurcommissie was de heer [B] aanwezig. Hij is (ook) de vertegenwoordiger van [gedaagde] . De heer [B] heeft in de procedure bij de Huurcommissie dus verweer kunnen voeren, heeft daarbij niet betoogd dat ten onrechte de heer [A] als verhuurder is aangemerkt en wist dus dat er een uitspraak zou worden gedaan. [eiser] heeft bovendien naar aanleiding van de uitspraak van de Huurcommissie op 8 april 2020 (binnen de termijn waarop [gedaagde] een rechtsmiddel kon aanwenden) een sommatie aan [gedaagde] verstuurd.
3.4.
De kantonrechter is daarom van oordeel dat [gedaagde] is gebonden aan de uitspraak van de Huurcommissie van 30 maart 2020. [gedaagde] moet de onverschuldigd betaalde huur (€ 3.729,10) aan [eiser] terugbetalen.
Onverschuldigd betaalde servicekosten 2019
3.5.
[gedaagde] is ook gebonden aan de uitspraak van 10 mei 2021, ondanks het feit dat [gedaagde] B.V. daarin als verhuurder staat genoemd.
[gedaagde] was naar eigen zeggen niet op de hoogte van de uitspraak.
Als [gedaagde] de uitspraak al niet van de Huurcommissie heeft gekregen dan had zij in ieder geval na de sommatie van [eiser] van 26 juli 2021 de hoogte kunnen zijn van de uitspraak. De sommatie is gericht aan de postbus van [gedaagde] . Deze postbus stond op 10 februari 2022 nog steeds vermeld als postadres op het door [eiser] overgelegde uittreksel van de Kamer van Koophandel van die datum. Deze sommatie was nog op tijd om daartegen rechtsmiddelen aan te wenden, hetgeen [gedaagde] heeft nagelaten. Daarom moet zij dus ook het bedrag van € 3.816,66 aan [eiser] terugbetalen.
Administratiekosten
3.6.
[eiser] heeft tweemaal € 250,- betaald voor administratiekosten. [gedaagde] heeft erkend dat zij dit maar eenmaal verschuldigd is en dat zij dus € 250,00 aan [eiser] terug moet betalen. De eenmalige € 250,00 is [eiser] volgens [gedaagde] verschuldigd op grond van artikel 10.1 van de huurovereenkomst. Die administratiekosten bestaan volgens [gedaagde] uit kosten voor de applicatie KKVV. Via die applicatie kon [eiser] onder andere reparatieverzoeken indienen. [gedaagde] betaalt aan KKVV voor de applicatie, eerst een eenmalig bedrag en vervolgens steeds maandelijks. [eiser] stelt dat zij nooit is geïnformeerd over het systeem en dat zij er geen gebruik van heeft gemaakt. [gedaagde] heeft niet onderbouwd dat [eiser] is geïnformeerd en dat er inloggegevens met haar zijn gedeeld. Dat betekent dat [eiser] heeft betaald voor een dienst die [gedaagde] niet heeft geleverd. Onder deze omstandigheid heeft alleen [gedaagde] voordeel bij het door haar bedongen artikel 10.1 van de huurovereenkomst, wat [eiser] verplicht om administratiekosten te betalen. Uit artikel 7:264 BW volgt dat een beding in dat geval nietig is. Dat leidt tot de conclusie dat [eiser] de volledige administratiekosten (totaal € 500,00) onverschuldigd heeft betaald.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.7.
[eiser] vordert een vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering is getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). [eiser] heeft ook vergoeding van btw gevorderd over de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. Omdat [eiser] geen ondernemer is, wordt de vergoeding verhoogd met btw. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt de gevorderde vergoeding van € 1.059,59 toegewezen.
Conclusie
3.8.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom (zie r.o. 3.1, 3.4. 3.5 en 3.6)
10.069,30
- buitengerechtelijke incassokosten
1.059,59
+
totaal
11.128,89
3.9.
De vorderingen van [eiser] worden toegewezen. [gedaagde] is daarbij de wettelijke rente verschuldigd over de hoofdsom vanaf de dagvaarding tot de voldoening.
3.10.
[gedaagde] zal als de ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. Aan [eiser] is een toevoeging verleend. Daarom zijn in deze zaak de explootkosten door de griffier voorgeschoten. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling aan de griffier van de voorgeschoten exploot- en/of advertentiekosten niet mogelijk.
3.11.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld op € 832,00, bestaande uit het griffierecht van € 86,00 en het salaris gemachtigde van € 746,00 (2 punten x € 373,00).
3.12.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 11.128,89, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 10.069,30 vanaf de datum van de dagvaarding (30 december 2021) tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 832,00,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 124,00 aan salaris gemachtigde,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door K.G.F. van der Kraats en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2022.