ECLI:NL:RBMNE:2022:3691

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 september 2022
Publicatiedatum
15 september 2022
Zaaknummer
UTR 21/1155
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de dwangsom wegens niet tijdig beslissen door Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland

In deze zaak heeft eiseres een verzoek om handhaving ingediend bij Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland tegen vijf bedrijven. De Gedeputeerde Staten hebben op 15 april 2020 vijf afzonderlijke besluiten genomen waarin het handhavingsverzoek werd afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, en in de beslissing op bezwaar van 27 januari 2021 zijn de bezwaren gegrond verklaard, maar is er geen dwangsom wegens niet tijdig beslissen toegekend. Eiseres is tegen dit besluit in beroep gegaan.

De rechtbank heeft op 9 september 2022 de zaak behandeld. De kern van het geschil betreft de vraag of Gedeputeerde Staten dwangsommen verschuldigd zijn wegens het niet tijdig beslissen. Eiseres heeft op 4 september 2020 een ingebrekestelling gedaan, maar partijen zijn het erover eens dat deze prematuur was, omdat de beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken. Eiseres heeft vervolgens op 19 november 2020 een e-mail gestuurd, die zij als een nieuwe ingebrekestelling beschouwde. Gedeputeerde Staten hebben deze e-mail echter niet als zodanig erkend.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de e-mail van 19 november 2020 niet voldoet aan de wettelijke vereisten voor een ingebrekestelling. Eiseres heeft in deze e-mail niet duidelijk gemaakt dat zij van mening was dat Gedeputeerde Staten niet tijdig hadden beslist, en heeft niet aangedrongen op een beslissing. De rechtbank concludeert dat Gedeputeerde Staten geen dwangsommen hebben verbeurd aan eiseres, en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1155

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Haan),
en

Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Brinke-Schulte).

Inleiding

1. Eiseres heeft bij Gedeputeerde Staten een verzoek om handhaving tegen vijf bedrijven ingediend. In vijf afzonderlijke besluiten van 15 april 2020 (de primaire besluiten) hebben Gedeputeerde Staten het handhavingsverzoek tegen de vijf bedrijven afgewezen. Eiseres heeft tegen deze vijf primaire besluiten bezwaar gemaakt.
2. In de beslissing op bezwaar van 27 januari 2021 hebben Gedeputeerde Staten de bezwaren van eiseres gegrond verklaard en besloten de handhaving niet te weigeren. Eiseres heeft daartegen geen beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank beoordeelt dat daarom niet. In de beslissing op bezwaar hebben Gedeputeerde Staten ook besloten dat zij geen dwangsom wegens niet tijdig beslissen verschuldigd zijn. Eiseres is tegen dit besluitonderdeel in beroep gegaan.
3. De rechtbank heeft het beroep op 9 september 2022 op zitting behandeld. Mr M. Haan, waarnemer voor de gemachtigde van eiseres, en de gemachtigde van Gedeputeerde Staten hebben aan de zitting deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of Gedeputeerde Staten dwangsommen vanwege niet tijdig beslissen verschuldigd zijn aan eiseres. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
5. De primaire besluiten dateren van 15 april 2020. Gedeputeerde Staten hebben de beslistermijn in een brief van 25 juni 2020 met 6 weken verlengd. Gedeputeerde Staten hebben ook advies gevraagd aan de Commissie bezwaar en beroep Provincie Flevoland. De beslistermijn liep daarom 24 weken na het nemen van de primaire besluiten af, dus op 30 september 2020.
6. Helemaal aan het eind van de behandeling ter zitting hebben Gedeputeerde Staten naar voren gebracht dat de beslistermijn volgens hen pas op 24 december 2020 afgelopen is. Volgens Gedeputeerde Staten is de termijn namelijk opgeschort omdat eiseres op 20 augustus 2020 aanvullende gronden van bezwaar heeft ingediend en is de beslistermijn op 21 september 2020 bovendien nogmaals met 6 weken verlengd. Volgens Gedeputeerde Staten is eiseres over die tweede verlenging van de beslistermijn geïnformeerd in een brief van 21 september 2020. Deze brief zit echter niet in het dossier en ook de aanvullende gronden van 20 augustus 2020 ontbreken. Zoals op de zitting besproken, krijgen Gedeputeerde Staten niet de gelegenheid om die brief alsnog in te brengen. Dat vindt de rechtbank in strijd met een goede procesorde. Dit betekent dat Gedeputeerde Staten niet aannemelijk hebben gemaakt dat de beslistermijn later dan 30 september 2020 afliep.
7. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist, kan het zijn dat hij dwangsommen verbeurt. Daarvoor is wel vereist dat degene die om een beslissing vraagt, het bestuursorgaan schriftelijk in gebreke heeft gesteld [1] . Een ingebrekestelling kan pas na afloop van de beslistermijn, in dit geval dus vanaf 1 oktober 2020, bij het bestuursorgaan worden ingediend.
8. Eiseres heeft op 4 september 2020 een e-mail aan Gedeputeerde Staten gestuurd waarin, kort gezegd, staat dat zij op 20 mei 2020 bezwaar heeft gemaakt tegen de afwijzing van haar handhavingsverzoeken, dat de beslistermijn ruimschoots is verstreken en dat eiseres Gedeputeerde Staten in gebreke stelt. Eiseres heeft op 19 november 2020 aan Gedeputeerde Staten een e-mail verzonden met de volgende tekst: “Wij hebben nog geen ontvangstbevestiging gehad van onze brief van 4 september 2020. Dus hierbij nogmaals.” Op 19 december 2020 heeft eiseres Gedeputeerde Staten verzocht om betaling van de verbeurde dwangsommen.
9. Partijen zijn het erover eens dat op 4 september 2020 de beslistermijn nog niet was verstreken en dat de ingebrekestelling toen te vroeg is ingediend. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij het college met de e-mail van 19 november 2020 alsnog in gebreke heeft gesteld. Volgens eiseres blijkt uit de woorden ‘hierbij nogmaals’ dat nogmaals een ingebrekestelling is ingediend, die door Gedeputeerde Staten op 19 november 2020 (en dus na afloop van de beslistermijn) is ontvangen.
10. Gedeputeerde Staten beschouwen de e-mail enkel als een verwijzing naar de eerdere ingebrekestelling van 4 september 2020, en dus niet als een nieuwe ingebrekestelling.
11. Van een ingebrekestelling zoals de wet die vereist is sprake als voldoende duidelijk is op welke aanvraag het geschrift betrekking heeft, dat belanghebbende zich op het standpunt stelt dat het bestuursorgaan niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en dat belanghebbende erop aandringt dat een zodanige beslissing alsnog wordt genomen. Dit is vaste rechtspraak. [2] Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de e-mail van 19 november 2020 niet aan deze vereisten. Eiseres stelt zich in die e-mail niet op het standpunt dat het bestuursorgaan niet tijdig heeft beslist en zij dringt er niet op aan dat er alsnog een beslissing wordt genomen. Eiseres heeft in die e-mail alleen maar verzocht om een ontvangstbevestiging van haar e-mail van 4 september 2020. De woorden ‘hierbij nogmaals’ moeten naar het oordeel van de rechtbank worden gezien als een verwijzing naar ‘onze brief van 4 september 2020’ in de vorige zin, waarvan eiseres dus een ontvangstbevestiging wilde. De e-mail van 4 september 2020 heeft eiseres namelijk meegestuurd met haar e-mail van 19 november 2020.
12. De e-mail van 19 november 2020 is dus geen ingebrekestelling zoals de wet die vereist. De rechtspraak die eiseres in haar beroepschrift noemt is niet relevant, omdat die gaat over de situatie dat er wel een (tweede) ingebrekestelling is gestuurd.
13. Dit betekent dat Gedeputeerde Staten geen dwangsommen heeft verbeurd aan eiseres.
Eiseres heeft ook nog aangevoerd dat Gedeputeerde Staten niet één, maar vijf dwangsommen heeft verbeurd, omdat het om vijf verschillende dossiers gaat. Maar omdat de rechtbank tot de conclusie komt dat er geen dwangsommen zijn verbeurd, hoeft zij deze beroepsgrond niet meer te bespreken.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van der Knijff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.

Voetnoten

1.Artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van