In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van Weesp, en de heffingsambtenaar van de gemeente Weesp. Eiser ontving op 16 en 17 juli 2021 twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting, elk ter hoogte van € 66,50, voor het parkeren van zijn Dacia op een gefiscaliseerde parkeerplaats zonder dat de verschuldigde parkeerbelasting was voldaan. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de verweerder op 11 augustus 2021. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslagen zijn opgelegd binnen een tijdsbestek van 24 uur, wat eiser in zijn verweer aanvoert als reden om de tweede aanslag te laten vervallen. Eiser baseert zijn argument op een tekst van de gemeente Amsterdam, waarin wordt gesteld dat per dag maximaal één parkeerbon kan worden opgelegd, tenzij dezelfde auto op dezelfde dag op meerdere plaatsen wordt gescand. Eiser interpreteert 'één dag' als een periode van 24 uur.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de term 'kalenderdag' in de Gemeentewet de interpretatie van eiser niet ondersteunt. De rechtbank wijst erop dat de tekst op de website van de gemeente minder eenduidig is, maar dat het algemeen spraakgebruik de term 'dag' doorgaans verwijst naar een kalenderdag. De rechtbank concludeert dat de door eiser geschetste situaties inherent zijn aan het hanteren van een datumgrens en dat de wetgever deze situaties kennelijk heeft geaccepteerd.
Eiser heeft ook verzocht om de gemeente op te dragen de tekst van de Gemeentewet te wijzigen, maar de rechtbank heeft aangegeven dat dit niet binnen haar bevoegdheden valt. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.