ECLI:NL:RBMNE:2022:367

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
UTR 21/3665
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslagen parkeerbelasting en de interpretatie van kalenderdag

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van Weesp, en de heffingsambtenaar van de gemeente Weesp. Eiser ontving op 16 en 17 juli 2021 twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting, elk ter hoogte van € 66,50, voor het parkeren van zijn Dacia op een gefiscaliseerde parkeerplaats zonder dat de verschuldigde parkeerbelasting was voldaan. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de verweerder op 11 augustus 2021. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslagen zijn opgelegd binnen een tijdsbestek van 24 uur, wat eiser in zijn verweer aanvoert als reden om de tweede aanslag te laten vervallen. Eiser baseert zijn argument op een tekst van de gemeente Amsterdam, waarin wordt gesteld dat per dag maximaal één parkeerbon kan worden opgelegd, tenzij dezelfde auto op dezelfde dag op meerdere plaatsen wordt gescand. Eiser interpreteert 'één dag' als een periode van 24 uur.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de term 'kalenderdag' in de Gemeentewet de interpretatie van eiser niet ondersteunt. De rechtbank wijst erop dat de tekst op de website van de gemeente minder eenduidig is, maar dat het algemeen spraakgebruik de term 'dag' doorgaans verwijst naar een kalenderdag. De rechtbank concludeert dat de door eiser geschetste situaties inherent zijn aan het hanteren van een datumgrens en dat de wetgever deze situaties kennelijk heeft geaccepteerd.

Eiser heeft ook verzocht om de gemeente op te dragen de tekst van de Gemeentewet te wijzigen, maar de rechtbank heeft aangegeven dat dit niet binnen haar bevoegdheden valt. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3665

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Weesp

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser op 16 juli 2021 om 16:39 uur een naheffingsaanslag
parkeerbelasting met aanslagnummer [nummer 1] en op 17 juli 2021 om 2:25 uur een naheffingsaanslag parkeerbelasting met nummer [nummer 2] opgelegd, beide ten
bedrage van € 66,50 (de naheffingsaanslagen) wegens het parkeren met een auto, merk Dacia kenteken [kenteken] , op een zogenaamde gefiscaliseerde parkeerplaats, zonder dat de verschuldigde parkeerbelasting was voldaan.
Bij uitspraak van 11 augustus 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de naheffingsaanslagen ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak op bezwaar beroep ingesteld en een nader stuk naar aanleiding van het verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben er schriftelijk mee ingestemd om de zaak zonder zitting af te doen. De rechtbank heeft bepaald dat een zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten op 3 februari 2022.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. De auto stond op 16 juli 2021 om 16:39 uur en op 17 juli 2021om 2:25 uur geparkeerd op het P+R terrein aan de [locatie] ter hoogte van [nummer 3] te Weesp. Er was op beide tijdstippen geen parkeerbelasting voldaan.
2. Eiser voert aan dat hem slechts eenmaal het kostenbedrag van € 65,30 in rekening kan worden gebracht. Hij baseert die grond op een tekst op de site van de gemeente Amsterdam, die de heffing en inning van de parkeerbelasting voor de gemeente Weesp uitvoert. Op die site staat, voor zover hier van belang, vermeld: “Per dag wordt maximaal één parkeerbon met € 65,30 kosten opgelegd. Behalve als dezelfde auto op dezelfde dag op meerdere plaatsen wordt gescand”. Met “één dag” moet volgens eiser een periode van 24 uur worden bedoeld, anders zou het mogelijk zijn om bij het wisselen van de datumgrens binnen vijf minuten twee naheffingsaanslagen te ontvangen. Eiser verzoekt de tweede naheffingsaanslag terug te brengen tot een bedrag dat overeenkomt met de parkeergelden tussen de twee scans.
3. Verweerder handhaaft de naheffingsaanslagen. Hij verwijst naar artikel 234, vijfde lid, van de Gemeentewet. Daarin staat vermeld: “Ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag worden kosten in rekening gebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de naheffingsaanslag en worden afzonderlijk op het aanslagbiljet vermeld. Ten aanzien van hetzelfde voertuig worden per aaneengesloten periode de kosten niet vaker dan eenmaal per kalenderdag in rekening gebracht”.
4. De rechtbank onderschrijft de opvatting van verweerder. Het gebruikte begrip “kalenderdag” in de Gemeentewet sluit de interpretatie van eiser dat het moet gaan om een periode van 24 uur uit. De tekst op de site waarin het begrip “dag” wordt gebruikt is weliswaar minder eenduidig, maar naar het algemeen spraakgebruik verwijst ook die term allereerst naar het begrip kalenderdag. De tekst kan bij eiser niet het vertrouwen hebben gewekt dat het om een periode van 24 uur moet gaan. De door eiser geschetste mogelijke situaties bij de wisseling van de datumgrens zijn inherent aan het hanteren van een dergelijke grens en zijn door de wetgever kennelijk geaccepteerd.
De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser verzoekt de rechtbank ook om de gemeente op te dragen de tekst van de Gemeentewet te wijzigen. De Gemeentewet is een regeling van de landelijke wetgever en niet van de gemeente. Het is bovendien niet de taak van de rechtbank om voor te schrijven welke wetten en regels de overheid moet uitvaardigen.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De beslissing is uitgesproken op 3 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.