In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, op 3 augustus 2022, staat het verzoek van de verzoeker centraal om vergoeding van zijn proceskosten. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M.J.M. Bergers, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (verweerder) dat op 5 november 2021 was genomen. Na bezwaar heeft verweerder op 17 januari 2022 het eerdere besluit herroepen en twee punten ter vergoeding van proceskosten toegekend. Verzoeker was echter van mening dat de toegekende proceskostenvergoeding te laag was en heeft daarom een beroep ingesteld.
De rechtbank heeft in overweging genomen dat verweerder erkende dat er een fout was gemaakt in de hoogte van de proceskostenvergoeding. De vergoeding was vastgesteld op € 534,- per punt, terwijl dit per 1 januari 2022 verhoogd was naar € 541,-. Verzoeker heeft hierdoor twee keer € 7,- te weinig ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker terecht in beroep is gegaan tegen het besluit van verweerder, ondanks dat verweerder meende dat dit ook op een minder ingrijpende manier had kunnen worden opgelost.
De rechtbank heeft geoordeeld dat, gezien de omvang van het geschil, de zaak als zeer licht moet worden aangemerkt en heeft een wegingsfactor van 0,25 toegepast. Uiteindelijk heeft de rechtbank de proceskosten vastgesteld op € 189,75, en verweerder veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan verzoeker. Daarnaast moet verweerder ook het griffierecht van € 184,- aan verzoeker betalen, zonder dat daar een beslissing van de rechtbank voor nodig is. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.