ECLI:NL:RBMNE:2022:3650

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
16/254652-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hennepkwekerij en diefstal van elektriciteit in Utrecht

Op 14 april 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het telen van hennepplanten en diefstal van elektriciteit. De zaak werd behandeld in Utrecht, waar de verdachte, geboren in 1973, werd aangeklaagd voor het telen van 585 hennepplanten en het stelen van elektriciteit van een bedrijf in de periode van 1 november 2018 tot en met 10 april 2019. Tijdens de zitting op 31 maart 2022 heeft de verdachte bekend dat hij hennepplanten had geteeld, maar stelde dat het aantal planten lager was dan ten laste gelegd. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de verbalisanten 585 hennepplanten en 315 hennepstekken hebben aangetroffen, wat overeenkomt met de aanklacht.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het telen van hennep en diefstal van elektriciteit, maar achtte het bestanddeel van medeplegen bij de diefstal niet bewezen. De officier van justitie had een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden geëist. De verdediging pleitte voor een lagere straf, verwijzend naar de overschrijding van de redelijke termijn en de impact van de zaak op de verdachte.

De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar. De benadeelde partij, een bedrijf, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat er al een civiele procedure liep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/254652-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 april 2022
in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
(hierna: verdachte)
geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 maart 2022.
De onderhavige strafzaak is ter terechtzitting gelijktijdig behandeld met de aanhangig gemaakte ontnemingsvordering tegen verdachte, bekend onder hetzelfde bovenstaande parketnummer.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. H.E. Rebel en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. K.A. Krikke, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:
In de periode van 1 november 2018 tot en met 10 april 2019 te Utrecht 585 hennepplanten en/of 315 hennepstekken heeft geteeld, bereid, bewerkt en/of verwerkt dan wel aanwezig heeft gehad;
Feit 2:
In de periode van 1 november 2018 tot en met 10 april 2019 te Utrecht samen met een ander elektriciteit van [bedrijf] . heeft gestolen door middel van braak of verbreking.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich, aangezien verdachte het feit reeds bij de politie heeft bekend, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft een bewezenverklaring van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde, met dien verstande dat hij zich op het standpunt stelt dat het aantal planten minder bedroeg dan ten laste is gelegd: de verdediging stelt dat het om 440 planten in totaal ging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Verdachte heeft het onder feit 1 ten laste gelegde feit bekend, met dien verstande dat hij heeft gesteld dat het aantal planten minder bedraagt (namelijk 440) dan ten laste is gelegd (te weten 585). Door de raadsman van verdachte is voor dit feit geen vrijspraak bepleit.
Verdachte heeft voorts het onder 2 ten laste gelegde feit bekend en door de raadsman van verdachte is voor dit feit evenmin vrijspraak bepleit.
Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met onderstaande opsomming van de bewijsmiddelen [1] :
- een proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij van 9 oktober 2019; [2]
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting; [3]
- een proces-verbaal aangifte van [aangever] namens [bedrijf] .; [4]
- een rapportage diefstal energie van 18 april 2019. [5]
Bewijsoverwegingen
Aantal planten
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het zou gaan om 440 hennepplanten in plaats van 585 hennepplanten. In beide kweekruimten had verdachte 220 potten. Verdachte zou bewust onder de 500 hennepplanten zijn gebleven. De rechtbank gaat voorbij aan dit verweer. Uit het dossier volgt dat de verbalisanten die de hennepkwekerij hebben aangetroffen het volgende hebben waargenomen: in kweekruimte 1: 366 hennepplanten en in kweekruimte 2: 315 hennepstekken, 220 plantenbakken met aarde en daarboven hangend 219 geoogste en gedroogde hennepplanten. In totaal derhalve 366 + 219 = 585 hennepplanten en 315 hennepstekken. De rechtbank heeft geen reden om aan deze, door ervaren verbalisanten vastgestelde, aantallen te twijfelen. De rechtbank zal dan ook uitgaan van de aantallen zoals die door het Openbaar Ministerie ten laste zijn gelegd.
Geen medeplegen diefstal stroom
De rechtbank acht het bestanddeel ‘tezamen en in vereniging met een of meer anderen’ ofwel ‘medeplegen’ in het onder feit 2 ten laste gelegde niet bewezen. In het dossier zitten geen aanknopingspunten dat verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen de stroom heeft gestolen. De enkele omstandigheid dat hij iemand zou hebben ingehuurd om voor hem de meterkast te manipuleren, is daarvoor onvoldoende.
Conclusie
Uit het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, volgt dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde, te weten het telen van 585 hennepplanten en 315 hennepstekken, alsmede het onder feit 2 ten laste gelegde, te weten diefstal van stroom, behoudens het bestanddeel ‘medeplegen’, heeft begaan.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
in de periode van 1 november 2018 tot en met 10 april 2019 te Utrecht opzettelijk heeft geteeld een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten 585 hennepplanten en 315 hennepstekken, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
in de periode van 1 november 2018 tot en met 10 april 2019 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom, toebehorende aan [bedrijf] , waarbij verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 2: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een taakstraf van 180 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft in het kader van de strafmaat het volgende aangevoerd. Aan verdachte kan een taakstraf worden opgelegd, maar daarbij dient rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat de redelijke termijn is overschreden, dat verdachte na de ontdekking van de hennepkwekerij naar de politie is gegaan en een bekennende verklaring heeft afgelegd en dat de impact van deze strafzaak voor hem groot is. Zo is hij zijn vergunning kwijtgeraakt waardoor hij niet meer het werk kan uitoefenen dat hij jaren heeft gedaan.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het hebben van een hennepkwekerij in een woonruimte. Daarnaast had hij de elektriciteitsaansluiting aangepast om op die manier buiten de meter om elektriciteit af te kunnen nemen. Het telen van een softdrug als hennep is een strafbaar feit dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Hennep is een verdovend middel waarvan het gebruik schadelijk kan zijn voor de volksgezondheid. De handel in hennep kan daarnaast leiden tot verschillende vormen van criminaliteit die verdachte door zijn handelen heeft bevorderd dan wel mede in stand heeft gehouden. Door het telen van hennep in een woning kunnen eenvoudig onveilige en brandgevaarlijke situaties ontstaan door de grote hoeveelheid aangebrachte apparatuur in een daarvoor niet geschikte ruimte en door de manipulatie van elektrische installaties. Verdachte heeft zich om al die gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit financieel gewin.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het uittreksel uit de justitiële documentatie (strafblad) van verdachte van 3 maart 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
De straf
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Hierin wordt voor het aanwezig hebben van 500 tot 1000 hennepplanten een taakstraf van 180 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden als uitgangspunt genomen. Verdachte heeft 585 hennepplanten aanwezig gehad (plus een aantal hennepstekken). Daarnaast heeft verdachte een aanzienlijke hoeveelheid stroom gestolen. De rechtbank houdt daarmee in strafverzwarende zin rekening en acht daarom een taakstraf voor de duur van 200 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk gerechtvaardigd.
De rechtbank neemt bij de straftoemeting echter ook in aanmerking dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Als uitgangspunt geldt dat binnen een termijn van twee jaar na aanvang van de strafzaak een vonnis dient te worden gewezen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In april 2019 is de hennepkwekerij ontdekt en op 3 juli 2019 heeft verdachte zich op het politiebureau gemeld en is hij verhoord. Gelet op de datum van deze uitspraak is de redelijke termijn met ongeveer een jaar overschreden en zal de rechtbank een strafvermindering van 10% op het onvoorwaardelijk strafdeel toepassen.
De rechtbank is – al hetgeen hiervoor in aanmerking nemende – van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 180 uren (te vervangen door 90 dagen hechtenis als de taakstraf niet of niet naar behoren wordt verricht) en een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden is.

9.BENADEELDE PARTIJ

[bedrijf] . (hierna: [bedrijf] ) heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 26.087,94. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 2 ten laste gelegde.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat [bedrijf] in haar vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat er reeds een civiele procedure heeft plaatsgevonden tussen verdachte en [bedrijf] en dat er een betalingsregeling loopt. Als daar een strafrechtelijke titel bij komt, is de kans groot dat het administratief misgaat en verdachte dubbel betaalt.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat [bedrijf] in haar vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de vordering niet eenvoudig van aard is, waardoor het een onevenredige belasting voor het strafproces vormt. Daarbij komt dat er als gevolg van de civiele procedure tussen verdachte en [bedrijf] reeds een betalingsregeling van kracht is die verdachte al enkele jaren nakomt. Indien de vordering in deze procedure zou worden toegewezen, bestaat er een groot risico dat verdachte dubbel gestraft wordt.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden.
[bedrijf] heeft aan materiële schade een bedrag gevorderd van € 26.087,94. Dit bedrag ziet op een periode van 27 april 2016 tot en met 10 april 2019, derhalve een periode van bijna drie jaar, terwijl de tenlastelegging ziet op een periode van een klein half jaar. Nu voorts ter terechtzitting is gebleken dat verdachte reeds een betalingsregeling heeft getroffen met [bedrijf] ter zake van deze vordering (vanwege diefstal van stroom), waarvan op dit moment nog een bedrag van ongeveer € 9.000,- openstaat, is de rechtbank van oordeel dat nader onderzoek nodig zou zijn om te berekenen welk bedrag [bedrijf] op dit moment nog zou toekomen. Dergelijk onderzoek levert echter een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom [bedrijf] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering en bepalen dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 3 en 11 van de Opiumwet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 90 dagen hechtenis;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 maanden;
- bepaalt dat de gevangenisstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
  • verklaart [bedrijf] . niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Böhmer, voorzitter, mr. E.W.A. Vonk en mr. E. Slager, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.S. Wijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 april 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2018 tot en met 10 april 2019 te Utrecht opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten 585 hennepplanten en/of 315 hennepstekken, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 11 lid 5 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet )
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2018 tot en met 10 april 2019 te Utrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Tenzij anders vermeld zijn deze processen-verbaal als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0900-2020023515, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 128. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar mogelijk wordt volstaan met een verkorte en zakelijke weergave.
2.Een proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij van 9 oktober 2019, p. 3 t/m 9.
3.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 31 maart 2022.
4.Een proces-verbaal aangifte van [aangever] namens [bedrijf] . van 25 juni 2019, p. 15 t/m 17.
5.Een geschrift, inhoudende een rapportage diefstal energie van 18 april 2019, p. 18 t/m 22.