ECLI:NL:RBMNE:2022:365

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
UTR 21/1480
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en beëindiging WIA-uitkering na herbeoordeling

Op 3 februari 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. T.E. van der Bent, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. S. Westmaas-Kanhai. De zaak betreft een geschil over de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser en de beëindiging van zijn WIA-uitkering. Eiser was werkzaam als technisch medewerker en is op 18 april 2017 uitgevallen vanwege schouderklachten. Na een herbeoordeling door verweerder, die op 21 februari 2019 een uitkering op grond van de Wet WIA toekende, werd eiser per 1 september 2019 39,67% arbeidsongeschikt geacht. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van verweerder, die zijn arbeidsongeschiktheid herbeoordeelde en concludeerde dat hij per 1 april 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd hebben waarom de door eiser aangedragen beperkingen niet zijn aangenomen. De rechtbank oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat eiser zijn standpunt niet met nieuwe medische stukken heeft onderbouwd. De rechtbank concludeert dat de geduide functies passend zijn voor eiser en dat de beëindiging van de WIA-uitkering per 16 april 2021 terecht is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1480

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. T.E. van der Bent),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Westmaas-Kanhai).

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2019 heeft verweerder aan eiser per 16 april 2019 een uitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Op verzoek van de werkgever van eiser heeft verweerder een herbeoordeling uitgevoerd.
In het medisch onderzoek is naar voren gekomen dat eiser vanaf juni 2019 zijn werk heeft opgebouwd en hij sinds april 2020 weer volledig aan het werk is. De arts heeft daarom zowel een functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld per 1 juni 2019 als per
1 april 2020. Aan de hand hiervan heeft de arbeidsdeskundige onderzoek verricht. Op grond van deze onderzoeken heeft verweerder vervolgens twee besluiten genomen.
Bij besluit van 12 juni 2020 (het primaire besluit I) heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser vanaf 1 september 2019 39,67% arbeidsongeschikt is, en dus meer arbeidsgeschikt is dan voorheen.
Bij besluit van 12 juni 2020 (het primaire besluit II) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij op dat moment 31,13% arbeidsongeschikt is, en dus meer arbeidsgeschikt dan voorheen. De WIA-uitkering van eiser loopt door tot 15 april 2021, maar zal daarna worden beëindigd omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Naar aanleiding van het bezwaar van eiser hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep komt in de rapportage van 15 januari 2021 tot de conclusie dat er medische argumenten zijn om de primair vastgestelde belastbaarheid te wijzigen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de beperkingen ten aanzien van de schouder per
1 juni 2019 gelijk aan per 1 april 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarom op 15 januari 2021 een nieuwe FML opgesteld (geldig vanaf 1 juni 2019). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 3 februari 2021 toegelicht dat de arbeidskundige conclusie hetzelfde blijft: eiser blijft per 1 juni 2019 39,67% arbeidsongeschikt en per 1 april 2020 minder dan 35%.
Bij besluit van 15 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 18 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Eiser was werkzaam als technisch medewerker voor 34,02 uur per week. Eiser is op 18 april 2017 uitgevallen vanwege schouderklachten. Eiser werd aan het einde van de wachttijd per 16 april 2019 volledig arbeidsongeschikt geacht vanwege een operatie. Op 11 juni 2019 heeft de werkgever een herbeoordeling aangevraagd.
Verweerder stelt in het bestreden besluit dat hij de mate van arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld. Op basis van de geduide functies is eiser per 1 juni 2019 39,87% arbeidsongeschikt en per 1 april 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt. De WIA-uitkering van eiser wordt daarom volgens verweerder terecht beëindigd per 16 april 2021. Eiser is het hier niet mee eens.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
Eiser stelt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig en onjuist is. Zijn beperkingen zijn niet volledig en niet juist weergegeven in de functionele mogelijkheden lijst (FML). Eiser stelt namelijk dat hij meer beperkt is dan is opgenomen in de FML voor toetsenbord bedienen en muis hanteren, werken met toetsenbord en muis, frequent reiken tijdens het werk, frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens het werk, frequent zware lasten hanteren tijdens het werk. Eiser verwijst hierbij naar de bevindingen van de bedrijfsarts uit 2018. Eiser benadrukt dat vanwege zijn schouderklachten een beperking voor reiken moet worden aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, ook in de nadere rapportage, onvoldoende gemotiveerd waarom de beperking voor reiken is komen te vervallen, terwijl de beperkingen in zijn schouder op 1 april 2020 gelijk zijn aan de beperkingen op 1 juni 2019 en eiser opnieuw is uitgevallen omdat hij zich te zwaar heeft belast. Ook zijn de pijnklachten van eiser toegenomen en heeft hij last van slaapproblemen. Verweerder had daarom om preventieve en energetische redenen een urenbeperking moeten aannemen.
De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het medisch onderzoek onjuist is. De primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben in de rapportages toegelicht dat eiser in maart 2019 aan zijn schouder is geopereerd waarna de schouder dermate is hersteld dat eiser zijn werkzaamheden (deels) kon hervatten. Hierdoor zijn de door de bedrijfsarts in 2018 aangenomen beperkingen niet meer actueel. De verzekeringsartsen nemen daarom geen beperkingen meer aan voor toetsenbord bedienen en muis hanteren, werken met toetsenbord en muis, reiken, frequent reiken tijdens het werk, frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens het werk, frequent zware lasten hanteren tijdens het werk.
6. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de aanvullende medische rapportage van 3 november 2021 nader toegelicht dat geen beperking meer wordt aangenomen ten aanzien van het punt reiken, omdat eiser evident is staat is om te reiken. Dit blijkt onder meer uit dat eiser plafonds ging schilderen en zonder pauzes in zijn tuin kon werken. De verzekeringsarts heeft bij zijn beoordeling ook rekening gehouden met de schouderproblematiek van eiser en hiervoor op verschillende punten beperkingen aangenomen.
7. De rechtbank volgt het standpunt van eiser dat een urenbeperking moet worden aangenomen vanwege zijn pijnklachten en slaapproblemen niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de (pijn)klachten van eiser betrokken bij de beoordeling, maar zag daarin geen aanleiding om een urenbeperking aan te nemen. Eiser heeft zijn slaapproblemen niet met stukken onderbouwd. De enkele stelling dat eiser verminderd beschikbaar is om te werken is daarom naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende.
8. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen gelet op het voorgaande inzichtelijk en voldoende gemotiveerd waarom de door eiser aangedragen beperkingen niet zijn aangenomen. De rechtbank acht hierbij ook van belang dat eiser zijn standpunt niet met nieuwe medische stukken heeft onderbouwd. Eiser heeft de rechtbank verzocht een deskundige te benoemen. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank daar geen aanleiding toe.
Arbeidskundige beoordeling
9. Eiser vindt ook dat de door de arbeidskundige bezwaar en beroep geduide functies niet passend zijn, omdat zijn beperkingen zijn onderschat. Verder stelt eiser dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom een aantal functies ondanks de overschrijdingen toch passend zijn voor eiser. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij hierbij met name van belang vond dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet met de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de overschrijdingen overlegd had. In beroep hebben de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en de verzekeringsarts bezwaar en beroep echter alsnog over de overschrijdingen overlegd.
10. Uitgaande van de in de FML van 15 januari 2021 opgenomen beperkingen is de rechtbank van oordeel dat de geduide functies terecht geschikt zijn geacht voor eiser. Voor reiken is binnen de geduide functies geen sprake van een overschrijding. Voor het gebruiken van een toetsenbord is geen beperking vastgesteld. De arbeidsdeskundige hoefde bij het duiden van de functies op deze punten daarom geen (verdergaande) beperkingen bij eiser op deze punten aan te nemen. De arbeidsdeskundige heeft in de rapportage van 3 februari 2021 voldoende toegelicht waarom ondanks de overschrijdingen voor het boven schouderhoogte actief zijn en het tillen de geduide functies toch passend zijn voor eiser en heeft dit nog nader toegelicht in de rapportage van 22 juli 2021. Door de kortere duur dat eiser boven schouderhoogte actief moet zijn vindt namelijk voldoende compensatie plaats. Voor het tillen heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapportage van 3 februari 2021 toegelicht dat dit de belastbaarheid van eiser niet overschrijdt, omdat de overschrijding slechts incidenteel is, het gaat om negatieve arbeid en de last niet gedragen hoeft te worden. Daarbij hebben de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en de verzekeringsarts bezwaar en beroep in beroep zorgvuldigheidshalve alsnog overlegd over deze punten. De verzekeringsarts onderschrijft het standpunt van de arbeidsdeskundige dat de geringe overschrijding in de geduide functies acceptabel is. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 3 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd dezeuitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.