ECLI:NL:RBMNE:2022:3638

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
9937404 LE VERZ 22-47
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht ontslag op staande voet en toewijzing billijke vergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 9 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure over een ontslag op staande voet. Verzoeker, een financieel en P&O medewerker, was op 1 juli 2017 in dienst getreden bij verweerster, een groothandel. Op 27 april 2022 werd verzoeker op staande voet ontslagen, omdat verweerster meende dat verzoeker betrokken was bij frauduleuze inkooppraktijken en het geheimhoudingsbeding had geschonden. Verzoeker heeft het ontslag betwist en verzocht om vernietiging van het ontslag en om een billijke vergoeding.

De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was. Voor een rechtsgeldig ontslag is vereist dat er sprake is van een dringende reden. De kantonrechter overwoog dat de redenen die verweerster aan het ontslag ten grondslag had gelegd, niet voldoende waren om te spreken van een dringende reden. Verzoeker had gewerkt volgens de geldende werkinstructies en er was geen duidelijke instructie gegeven om de inkooppraktijken te staken. De kantonrechter wees de verzoeken van verzoeker toe, met uitzondering van de vernietiging van het ontslag, en kende een billijke vergoeding toe van € 3.705,00 bruto, evenals het achterstallige loon en vakantietoeslag. Verweerster werd veroordeeld in de proceskosten.

De beslissing van de kantonrechter benadrukt het belang van duidelijke communicatie en instructies vanuit de werkgever, vooral in situaties waarin ontslag op staande voet wordt overwogen. De uitspraak biedt ook inzicht in de beoordeling van dringende redenen voor ontslag en de rechten van werknemers bij onterecht ontslag.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Lelystad
Beschikking van 9 september 2022
in de zaak met zaaknummer / rekestnummer 9937404 / LE VERZ 22-47 van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
tevens verweerder in het tegenverzoek,
hierna ook te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde mr. G.J.A.M. Gloudi
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
tevens verzoekster in het tegenverzoek,
hierna ook te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde mr. R.A.J. Nieuwmans.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 14 juni 2022 met 12 producties, ingekomen op 15 juni 2022
  • het tegenverzoek van [verweerster] met 7 producties van 27 juni 2022
  • het verweerschrift in het tegenverzoek met 5 producties
  • het verweerschrift met 35 producties
  • de nadere producties van [verzoeker]
  • de nadere productie van [verweerster] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft in Almere plaatsgevonden op 26 augustus 2022. De griffier heeft hiervan aantekeningen bijgehouden. Mr. Gloudi en mr. Nieuwmans hebben vervolgens een pleitnota voorgedragen. Deze zaak is gezamenlijk op zitting behandeld met de zaak [A] / [verweerster] (9937375 LE VERZ 22-46).
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.Waar gaat de zaak in de kern over?

2.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1963, is op 1 juli 2017 in dienst getreden van [verweerster] in de functie van Financieel en P&O medewerker. [verzoeker] was laatstelijk werkzaam voor 22,5 uur in de week tegen een maandsalaris van € 1.852,50 bruto, exclusief 8% vakantietoeslag.
2.2.
[verweerster] is een groothandel in [.] en werd tot 25 oktober 2019 bestuurd door de heer [B] . De aandelen in [verweerster] zijn op 25 oktober 2019 overgedragen aan mevrouw [C] , de zus van [B] . Daarvoor werkte zij al als directrice binnen [verweerster] .
2.3.
Op 27 april 2022 is [verzoeker] op staande voet ontslagen door [verweerster] . Aan het ontslag is ten grondslag gelegd dat [verzoeker] als administrateur/boekhouder nauw betrokken was bij aan het licht gekomen frauduleuze inkooppraktijken (waarover hierna meer). [verzoeker] heeft volgens [verweerster] ook het geheimhoudingsbeding uit de arbeidsovereenkomst geschonden en [verzoeker] heeft geweigerd om mee te werken aan een door [verweerster] geïnitieerd onderzoek naar de frauduleuze inkooppraktijken. Daarnaast verwijt [verweerster] [verzoeker] dat hij de huur en rente op een vordering die [onderneming 1] op [verweerster] had, niet tijdig heeft betaald en heeft [verzoeker] , zonder overleg en toestemming, grote bedragen, te weten aflossingen aan [B] overgeboekt en daardoor een liquiditeitsprobleem voor [verweerster] gecreëerd. Ook heeft [verzoeker] volgens [verweerster] een medewerker van [verweerster] overgezet naar een aan [B] gelieerde onderneming. Deze redenen vormen ieder op zich, maar ook in onderlinge samenhang beschouwd, een dringende reden, aldus [verweerster] . De fraude bestond volgens [verweerster] uit het plaatsen van inkooporders bij Chinese leveranciers, die vervolgens een pro forma factuur aan [verweerster] stuurden. Deze facturen werden doorgestuurd aan en betaald door twee buitenlandse vennootschappen van [B] ( [onderneming 2] Ltd en [onderneming 3] Ltd). Deze vennootschappen verstuurden vervolgens (hogere) eigen facturen aan [verweerster] die vervolgens door [verzoeker] buiten de gebruikelijke inkoopprocessen werden gehouden en daarmee buiten het zicht en medeweten van [C] bleven. [verzoeker] heeft ook de Chinese facturen verwerkt. [C] heeft door [onderneming 4] vervolgens onderzoek laten doen naar voornoemde inkoopwijze waarbij aan het licht is gekomen dat [verweerster] voor bijna 9 ton is benadeeld.
2.4.
[verzoeker] verzoekt in deze procedure dat het ontslag wordt vernietigd en wordt bepaald dat de arbeidsovereenkomst op 1 juni 2022 is geëindigd. [verzoeker] verzoekt ook om het loon vanaf 8 maart 2022 (de datum waarop hij op non-actief is gesteld en het loon is stopgezet) tot aan 1 juni 2022, te vermeerderen met de vakantietoeslag, de wettelijke verhoging en de wettelijke rente. Verder verzoekt [verzoeker] om uitbetaling van niet genoten vakantiedagen, een billijke vergoeding (bestaande uit 24 maandsalarissen) en de transitievergoeding. Ook verzoekt [verzoeker] om te bepalen dat zijn vorderingen niet verrekend mogen worden door [verweerster] met haar eventuele tegenvordering(en), met veroordeling van [verweerster] in de kosten van deze procedure.
2.5.
[verweerster] heeft een verweerschrift ingediend waarin zij verzoekt alle verzoeken van [verzoeker] af te wijzen. Ook heeft [verweerster] een tegenverzoek ingediend waarin zij verzoekt om gefixeerde schadevergoeding, een bedrag van € 10.000,00 wegens overtreding van het geheimhoudingsbeding (2 x € 5.000,00), met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van deze procedure.

3.De beoordeling

het verzoek
3.1.
[verzoeker] heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. De kantonrechter oordeelt dat het ontslag op staande voet van [verzoeker] niet rechtsgeldig is. Dit oordeel wordt hierna toegelicht.
3.2.
Voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet is vereist dat er sprake is van een onverwijlde opzegging om een dringende reden. Dat het ontslag van [verzoeker] onverwijld door [verweerster] is gegeven, staat tussen partijen niet ter discussie. Vervolgens ligt de vraag ter beantwoording voor of sprake is van een dringende reden. De kantonrechter overweegt daarover het volgende.
Geen dringende reden
3.3.
Vooropgesteld wordt dat voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een dringende reden die een beëindiging van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt, alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking moeten worden genomen, waaronder de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard van de dienstbetrekking, de duur ervan en de wijze waarop de werknemer de dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die het ontslag op staande voet voor hem zouden hebben. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen in dit geval bij de werkgever.
3.4.
De hiervoor onder r.o. 2.3. genoemde wijze van inkoop staat vast, [verzoeker] heeft dit niet betwist. Hoewel de door [verweerster] genoemde inkooppraktijk via de buitenlandse vennootschappen van [B] op zijn minst genomen dubieus is, is voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een dringende reden, van belang of [verzoeker] wist of moest begrijpen dat wat hij deed niet mocht dan wel dat hij in strijd met de (werk)instructies van [verweerster] heeft gehandeld. Hierover heeft [verzoeker] , onbetwist, gesteld dat hij werkte volgens de geldende werkinstructies waarbij de hierboven in r.o. 2.3. genoemde beschreven inkoopprocedure werd gehanteerd op aangeven van de heer [B] , destijds bestuurder van [verweerster] . [C] was toen al als directeur werkzaam voor [verweerster] .
[C] heeft in het rapport, maar ook ter zitting, bevestigd dat zij wist van de gang van zaken rondom de inkoop via de buitenlandse vennootschappen van [B] , maar dat zij “veronderstelde” dat deze inkopen niet meer werden voortgezet nadat zij de aandelen van [verweerster] had verworven. Naar het oordeel van de kantonrechter had zij met enkele veronderstellen niet mogen volstaan. Toen de aandelen op 25 oktober 2019 door [B] aan [C] werden overgedragen, is [B] vrijwel dagelijks aanwezig gebleven op de werkvloer, zo heeft [C] tijdens de zitting verklaard. De overdracht van de aandelen had ook alleen als reden dat [B] – die met zijn buitenlandse constructies aandacht had gekregen van de Nederlandse belastingen – [verweerster] buiten die aandacht wilde houden. [verzoeker] is toen doorgegaan met de voor hem gebruikelijke werkwijze. Er was namelijk geen andersluidende instructie aan het personeel gegeven. Juist als de inkooppraktijk kennelijk zo nadelig voor [verweerster] was, had het op de weg van [C] gelegen, om als bestuurder, paal en perk te stellen aan deze werkwijze en op te dragen aan het personeel, waaronder [verzoeker] , dat dit niet langer was toegestaan. [verzoeker] had vervolgens de kans moeten krijgen om te werken volgens de nieuwe regels vastgesteld door [C] . De gestelde betrokkenheid van [verzoeker] bij de inkooppraktijken via de vennootschappen van [B] vormt daarmee geen dringende reden.
3.5.
Verder heeft [verweerster] aan het ontslag ten grondslag gelegd dat [verzoeker] het geheimhoudingsbeding heeft geschonden door informatie van [verweerster] aan [B] door te spelen. Dit vormt geen dringende reden, omdat dit onderdeel was van de gebruikelijke handelwijze. Onder de beoordeling van het tegenverzoek zal verder worden ingegaan op het geheimhoudingsbeding.
3.6.
Ook de weigering van [verzoeker] om aan het onderzoek van [onderneming 4] mee te werken aan het ontslag vormt geen dringende reden. Hoewel de weigering mee te werken aan het onderzoek niet wenselijk is voor [verweerster] , is het onvoldoende ernstig om van een dringende reden te kunnen spreken.
3.7.
Verder heeft [verzoeker] volgens [verweerster] de huur van het bedrijfspand en rente op een vordering die [onderneming 1] op [verweerster] heeft, niet betaald, hetgeen zij een dringende reden vindt. [verzoeker] heeft hierop gesteld dat hij de huur over januari 2022 van het bedrijfspand niet direct heeft betaald omdat de factuur ontbrak. Uiteindelijk is de huur wel betaald, zij het zonder factuur. Daarnaast heeft [verweerster] aan het ontslag ten grondslag gelegd dat [verzoeker] zonder overleg en toestemming grote bedragen, te weten aflossingen aan [B] heeft overgeboekt en daardoor een liquiditeitsprobleem voor [verweerster] heeft gecreëerd. Hierover heeft [verzoeker] onweersproken gesteld dat hij van [B] had begrepen dat de overboeking van deze bedragen met [C] waren afgesproken. Tot slot is ook de omzetting van een medewerker van [verweerster] naar [onderneming 5] B.V. (een aan [B] gelieerde onderneming) geen dringende reden, omdat [verzoeker] ter zitting onweersproken heeft verklaard dat dit op aangegeven van [B] gebeurde en [C] hiermee bovendien bekend was en hier ook niet tegenin is gegaan. Gelet op de rol die [B] – kennelijk met toestemming van [C] – na de aandelenoverdracht nog steeds bij [verweerster] speelde, mocht [verzoeker] ook op zijn mededelingen afgaan.
3.8.
De conclusie van het voorgaande is dat de redenen die [verweerster] aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd, niet op zichzelf genomen maar ook niet in onderling verband beschouwd, een dringende reden vormen. De opzegging van de arbeidsovereenkomst door [verweerster] is daardoor niet rechtsgeldig.
De verzoeken van [verzoeker]
3.9.
Hoewel [verzoeker] om vernietiging van het ontslag heeft verzocht, begrijpt de kantonrechter – gelet op hetgeen ter zitting is besproken en de overige verzoeken van [verzoeker] – zijn verzoek aldus dat hij berust in het ontslag, maar een billijke vergoeding wil. Immers, vernietiging van het ontslag zou betekenen dat het dienstverband van [verzoeker] wordt hersteld, waardoor geen recht bestaat op een billijke vergoeding (artikel 7:681 lid 1 BW). Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst wel met het ontslag op staande voet is geëindigd. Zijn verzoek tot vernietiging en vaststelling dat de arbeidsovereenkomst per 1 juni 2022 is beëindigd, wordt zodoende afgewezen. Een vergoeding voor de onregelmatige opzegging is niet door [verzoeker] expliciet verzocht en wordt ook niet ambtshalve toegewezen.
Het loon, vakantietoeslag, vakantie-uren en wettelijke verhoging
3.10.
Op 8 maart 2022 is [verzoeker] geschorst en is het loon stopgezet omdat [verzoeker] weigerde aan het onderzoek van [onderneming 4] mee te werken. Zoals onder r.o. 3.6. is overwogen, is de weigering mee te werken aan het onderzoek niet wenselijk voor [verweerster] . Evenwel vormt het geen reden om het loon stop te zetten gedurende de schorsing van [verzoeker] , die – gelet op de vaststelling dat het ontslag niet rechtsgeldig is – in de risicosfeer van [verweerster] ligt. Het verzochte loon vanaf 8 maart 2022 zal worden toegewezen tot aan de datum van het ontslag op staande voet op 27 april 2022, te vermeerderen met de vakantietoeslag. [verzoeker] heeft in het petitum van zijn verzoekschrift ook verzocht om vakantietoeslag over “de eerdere periode”. Dit onderdeel zal worden afgewezen, omdat [verzoeker] dit niet althans onvoldoende heeft onderbouwd. Onduidelijk is wat [verzoeker] met “de eerdere periode” bedoelt.
3.11.
Gelet op de overschrijding van de betalingstermijn van het loon heeft [verzoeker] recht op de wettelijke verhoging over het achterstallige loon, zodat deze op grond van artikel 7:625 BW zal worden toegewezen. Voor matiging ziet de kantonrechter geen aanleiding.
3.12.
[verzoeker] verzoekt verder om uitbetaling van 35,75 opgebouwde, maar niet genoten vakantie-uren, te vermeerderen met de vakantietoeslag. [verweerster] heeft dit verzoek niet inhoudelijk betwist, zodat de verzochte uitbetaling van 35,75 vakantie-uren zal worden toegewezen.
De transitievergoeding
3.13.
De transitievergoeding zal gelet op het bepaalde in artikel 7:673 lid 1 sub a onder 1 BW worden toegewezen waarbij uitgegaan dient te worden van een uitdiensttredingsdatum van 27 april 2022.
De billijke vergoeding
3.14.
[verzoeker] heeft ook verzocht om de toekenning van een billijke vergoeding.
3.15.
Uit artikel 7:681 lid 1, onder a, BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer een billijke vergoeding kan toekennen, als de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Daarmee is ook invulling gegeven aan het (ook) ingeval van een verzoek op grond van artikel 7:681 lid 1 onderdeel a BW voor een billijke vergoeding vereiste ernstige verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Het niet in acht nemen van de voor een rechtsgeldig ontslag geldende voorschriften wordt immers als zodanig al ernstig verwijtbaar geacht. Nu hierboven is overwogen dat geen sprake is van een rechtsgeldige opzegging, moet het verzoek van [verzoeker] om toekenning van een billijke vergoeding dan ook worden toegewezen.
3.16.
Over de hoogte van de billijke vergoeding overweegt de kantonrechter het volgende. [verzoeker] vindt een billijke vergoeding van 24 maandsalarissen passend, omdat hij meent onder meer ten onrechte verantwoordelijk te zijn gehouden voor gedragingen die hem niet zijn te verwijten.
3.17.
De billijke vergoeding moet – naar haar aard – in relatie staan tot het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Bij het bepalen van de omvang van die vergoeding komt het aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval, met inachtneming van de gezichtspunten die de Hoge Raad – niet limitatief – in zijn
New Hairstyle-arrest (ECLI:NL:HR:2017:1187) heeft geformuleerd, waaronder de mate van verwijtbaarheid van de werkgever en de gevolgen van het ontslag. [verzoeker] heeft deze gezichtspunten niet genoemd en heeft ook verder geen onderbouwing gegeven van de omvang van de door hem verzochte billijke vergoeding.
3.18.
In dit geval is een billijke vergoeding van twee maandsalarissen passend, zijnde € 3.705,00 bruto. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat [verzoeker] gezien de huidige arbeidsmarkt waarin de vraag naar personeel groter is dan het aanbod, en zijn ruime werkervaring, ook niet heeft gesteld dat hij lang werkloos zal blijven. Integendeel, [verzoeker] heeft ter zitting verklaard dat hij zich als ZZP-er heeft ingeschreven, als zodanig reeds werkzaamheden verricht en voornemens is die werkzaamheden uit te breiden. Ook in aanmerking wordt genomen dat de arbeidsovereenkomst, zo deze niet onregelmatig zou zijn opgezegd door [verweerster] , spoedig zou zijn ontbonden gelet op de verstoorde arbeidsverhouding vanwege het gerezen conflict tussen [B] en [C] .
D
e wettelijke rente
3.19.
De verzochte wettelijke rente over het toe te wijzen loon, de vakantietoeslag en de wettelijke verhoging zal, zoals verzocht, worden toegewezen vanaf 14 juni 2022 (datum verzoekschrift). De wettelijke rente over de billijke vergoeding en de transitievergoeding zal worden toegewezen vanaf veertien dagen na deze beschikking, omdat aangenomen moet worden dat [verweerster] vanaf dat moment in verzuim is met de betaling daarvan.
Het verbod tot verrekening
3.20.
[verzoeker] heeft verzocht om een verbod tot verrekening van de vorderingen met de eventuele tegenvorderingen van [verweerster] . Dit verzoek zal worden afgewezen omdat het belang van [verzoeker] daarbij onvoldoende onderbouwd is.
De proceskosten
3.21.
Omdat [verzoeker] in het gelijk wordt gesteld, zal [verweerster] in de kosten van deze procedure aan de zijde van [verzoeker] worden veroordeeld, welke worden begroot op: € 86,00 aan griffierecht en € 747,00 aan salaris gemachtigde.
het tegenverzoek
3.22.
[verweerster] heeft verzocht om vaststelling dat de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] op 27 april 2022 is geëindigd. Dit verzoek zal gelet op het voorgaande worden toegewezen.
3.23.
De overige tegenverzoeken geformuleerd in het verweerschrift van [verweerster] zullen, met de grotendeelse toewijzing van de verzoeken van [verzoeker] , worden afgewezen.
De gefixeerde schadevergoeding
3.24.
In het tegenverzoek heeft [verweerster] verder nog verzocht om een gefixeerde schadevergoeding. Met de eerdere overweging dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, zal de verzochte gefixeerde schadevergoeding worden afgewezen.
Het geheimhoudingsbeding
3.25.
[verweerster] heeft verzocht om [verzoeker] te veroordelen vanwege de overtreding van het geheimhoudingsbeding in de arbeidsovereenkomst. [verzoeker] heeft volgens [verweerster] vertrouwelijke informatie uit een gesprek tussen [C] en haar financieel adviseur aan [B] doorgespeeld en heeft het geschil tussen [verweerster] en [B] met een ex-collega besproken. [verweerster] verzoekt daarom 2 keer een bedrag van € 5.000,00 (€ 10.000,00 in totaal) aan boete.
3.26.
Zoals onder r.o. 3.5. al overwogen is geen sprake van schending van het geheimhoudingsbeding, omdat de werkwijze onderdeel was van de gebruikelijke handelwijze. De verzochte boete wordt daarom afgewezen.
De proceskosten
3.27.
Nu de tegenverzoeken van [verweerster] worden afgewezen, zal zij in de proceskosten van [verzoeker] worden veroordeeld, welke begroot worden op € 373,50 aan salaris gemachtigde (zijnde € 747,00 x tarief 0,5). Omdat het verweer tegen de tegenverzoeken nauw samenhangt met het verzoek van [verzoeker] worden de proceskosten op de helft van het gebruikelijke tarief gesteld.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in het verzoek
4.1.
veroordeelt [verweerster] tot betaling van het loon aan [verzoeker] over de periode van 8 maart 2022 tot 27 april 2022, te vermeerderen met de vakantietoeslag,
4.2.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW wegens vertraging over het onder 4.1. genoemde loon,
4.3.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van 35,75 opgebouwde, maar niet genoten vakantie-uren, te vermeerderen met de vakantietoeslag,
4.4.
veroordeelt [verweerster] tot betaling van de wettelijke rente aan [verzoeker] over de onder 4.1. tot en met 4.3. genoemde bedragen, te rekenen vanaf 14 juni 2022 tot de datum van algehele voldoening,
4.5.
veroordeelt [verweerster] tot betaling van de transitievergoeding aan [verzoeker] , waarbij uitgegaan dient te worden van een uitdiensttredingsdatum van 27 april 2022, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag te rekenen vanaf veertien dagen na deze beschikking tot de datum van algehele voldoening,
4.6.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoeker] een billijke vergoeding te betalen van
€ 3.705,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag te rekenen vanaf veertien dagen na deze beschikking tot de datum van algehele voldoening,
4.7.
veroordeelt [verweerster] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op € 86,00 aan griffierecht en € 747,00 aan salaris gemachtigde,
in het tegenverzoek
4.8.
wijst het verzochte af,
4.9.
veroordeelt [verweerster] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op € 373,50 aan salaris gemachtigde,
zowel in het verzoek als in het tegenverzoek
4.10.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
4.11.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.G.F. van der Kraats en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2022.