8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich als destijds 12-jarige jongen samen met twee leeftijdsgenoten schuldig gemaakt aan openbare geweldpleging tegen [slachtoffer 1] en het in vereniging plegen van poging zware mishandeling tegen [slachtoffer 2] . Hierbij is [slachtoffer 1] tegen zijn gezicht en lichaam getrapt en is [slachtoffer 2] meerdere malen tegen zijn hoofd en lichaam geschopt, en is er ook op zijn hoofd gesprongen en gestampt. Verdachte is de aanstichter geweest van dit geweld door [slachtoffer 2] met een ‘flying kick’ in zijn onderrug te trappen. De slachtoffers betreffen twee kinderen die nog jonger zijn dan verdachte, namelijk beiden elf jaren jong ten tijde van de feiten. Door het handelen van verdachte en zijn mededaders is een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers, die als gevolg van het incident lichamelijk letsel hebben opgelopen. Daarnaast ondervindt [slachtoffer 2] , blijkens de slachtofferverklaring van zijn moeder op de zitting, ook nog steeds de psychische gevolgen van het incident. Een feit als het onderhavige dat zich afspeelde in het publieke domein versterkt bovendien de in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid op straat.
Dat er sprake was van fors geweld door meerdere personen tegen één persoon, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Ook rekent de rechtbank verdachte zwaar aan dat het geweld is doorgegaan, terwijl de slachtoffers reeds weerloos op de grond lagen. Verder waren de slachtoffers bijna een jaar jonger dan verdachte, hetgeen in deze leeftijdscategorie een behoorlijk verschil is. De rechtbank houdt verdachte ook medeverantwoordelijk voor de schrik die de ouders van de jonge slachtoffers moeten hebben gehad, toen ze van het incident hoorden.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennis genomen van:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 28 juli 2022;
- een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 23 juni 2022, opgemaakt door [A] , raadsonderzoeker;
- een rapport van [organisatie 1] van 3 augustus 2022, opgemaakt door [B] , medewerker bij [organisatie 1] .
De rechtbank neemt in aanmerking dat verdachte blijkens voornoemd uittreksel uit de justitiële documentatie niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 23 juni 2022
volgt dat het Algemeen Recidive Risico van verdachte heel laag is, gelet op vaststaande
gegevens zoals geslacht, hoeveelheid politiecontacten en soorten delicten. Het Dynamisch
Risico Profiel is eveneens heel laag, hetgeen inhoudt dat er (nagenoeg) geen risicofactoren
uit het onderzoek naar voren zijn gekomen die maken dat een leerstraf, een
gedragsinterventie of hulpverlening in verplicht kader geïndiceerd is.
Uit het rapport van de Raad volgt verder dat verdachte een met broertje woont bij zijn
ouders in [plaats] . Ouders hebben een gezinshuis, waardoor er door de week vijf
gezinshuiskinderen bij hen wonen. Dit is voor verdachte niet altijd even makkelijk. Toch
stelt hij zich positief op en dient hij als een voorbeeld in het gezin. Ouders zijn pedagogisch
sterk en geven verdachte wat hij nodig heeft aan regels, kaders en aandacht.
Verdachte voetbalt in zijn vrije tijd. Hij speelt op het hoogste niveau en heeft een
zeer reële kans om uit te groeien tot profvoetballer. Het talent heeft hij en tot op
heden ook de inzet. Voetbal neemt hierdoor veel tijd in beslag, wat een positieve
invulling van zijn vrije tijd is.
Op school gaat het goed met verdachte. Hoewel het niveau niet bij verdachte past, is hij
zich blijven inzetten. Verdacht gaat komend schooljaar naar een school voor
praktijkonderwijs, hetgeen beter bij zijn niveau past.
Voorts volgt uit het rapport dat verdachte in eerste instantie vaak verkeerd wordt begrepen.
Verdachte wordt overschat, waardoor hij mensen niet goed begrijpt. Hierdoor kan verdachte
brutaal reageren of dichtklappen. Dit maakt dat verdachte anders overkomt dan hoe hij is en
kan zijn. Verdachte leert hier steeds beter mee omgaan. Hij is meer open en blijft rustig.
Verdachte heeft een positieve groep vrienden. Het is voor verdachte van belang dat hij
met jongeren omgaat die positief zijn. Verdachte is beïnvloedbaar en wil niet onder
doen voor zijn leeftijdsgenoten. Hij kijkt op naar oudere jongeren en trekt hier
naartoe. Verdachte kan zijn eigen grenzen overgaan wanneer hij met oudere, minder
positieve jongeren optrekt. Dit lijkt volgens de Raad ook zo te zijn gegaan tijdens het
onderhavige delict.
Inmiddels laat verdachte zien risicovolle situaties uit de weg te gaan. Het is van belang dat
verdachte dit vast blijft houden. De afgelopen vijftien maanden, gedurende de schorsing, is
verdachte niet opnieuw in beeld gekomen bij de politie. Verdachte is zeer jong en de feiten,
de voorgeleiding, de schorsing en de rechtszaak maken grote indruk op hem. Voor de
huidige verdenking staat normaal gesproken onvoorwaardelijke jeugddetentie. De Raad acht
dit niet noodzakelijk en in pedagogisch opzicht niet wenselijk. Verdachte is een zeer jonge
en beïnvloedbare jongen. Jeugddetentie zou zeer negatieve gevolgen voor hem hebben.
Verdachte is geschorst met jeugdreclasseringstoezicht. De jeugdreclasseerder heeft, net als
de Raad, geen risicofactoren gesignaleerd, waardoor het ontbreekt aan aanknopingspunten.
Hierdoor heeft een verplicht contact met de jeugdreclasseerder geen meerwaarde. Een
duidelijk signaal is wel passend indien verdachte schuldig bevonden wordt aan een poging
tot doodslag. Dit kan gegeven worden in de vorm van een geheel voorwaardelijke jeugddetentie. De Raad heeft daarnaast een (onvoorwaardelijke) werkstraf overwogen. Gezien het feit dat verdachte vijftien maanden in een schorsing heeft gelopen, niet gerecidiveerd is en groei laat zien op het gebied van zijn beïnvloedbaarheid, maar ook op het vlak van inzicht in risicovolle situaties, acht de Raad in pedagogisch opzicht een werkstraf niet nodig. Verdachte geeft blijk van de situatie geleerd te hebben en zich nu anders op te stellen. Verdachte heeft bij zowel bij de [organisatie 2] te [plaats] als op zijn school een weerbaarheidstraining gevolgd. De jeugdreclasseerder zal zich net als de Raad
echter niet verzetten tegen een eventuele werkstraf.
Uit het rapport van [organisatie 1] van 3 augustus 2022 volgt dat [organisatie 1] bij een
eventuele bewezenverklaring een geheel voorwaardelijke jeugddetentie adviseert zo nodig
aangevuld met een werkstraf.
Verdachte heeft op de zitting verklaard spijt te hebben van zijn handelen.
De op te leggen straf
Alles overwegende acht de rechtbank een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van vier weken, met een proeftijd van twee jaren, in combinatie met een werkstraf van vijftig uren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte naast een forse stok achter de deur in de vorm van een voorwaardelijke jeugddetentie ook een onvoorwaardelijke straf in de vorm van een werkstraf moet worden opgelegd. Ondanks het feit dat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, legt de rechtbank, gelet op de ernst, de aard en de impact van de feiten, geen lagere straf op dan door de officier van justitie gevorderd.
De rechtbank constateert, evenals de raadsman van verdachte, dat het ruim één maand langer heeft geduurd om in deze zaak tot een oordeel te komen dan de door de Hoge Raad genoemde redelijke termijn in jeugdzaken van zestien maanden. De rechtbank volstaat echter met de enkele vaststelling dat met deze overschrijding van de redelijke termijn een inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De rechtbank komt tot dit oordeel omdat het slechts een geringe overschrijding van de redelijke termijn betreft.
Voorts ziet de rechtbank geen aanleiding om verdachte een contactverbod met de slachtoffers op te leggen. De noodzaak daartoe acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd.
Voorlopige hechtenis
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.