ECLI:NL:RBMNE:2022:3630

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 september 2022
Publicatiedatum
12 september 2022
Zaaknummer
UTR 20/4745-T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Mededingingsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor dakkapellen en pergola in Maarssen

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 6 september 2022, wordt de zaak behandeld van eiser, eigenaar van twee percelen in Maarssen, die een aanvraag heeft ingediend voor het plaatsen van vier dakkapellen en een pergola. De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de verdiepingsvloer niet is meegenomen in de aanvraag, ondanks het advies van de bezwaarschriftencommissie. Eiser had eerder een omgevingsvergunning aangevraagd, maar het college weigerde deze voor de pergola en verklaarde het bezwaar tegen de verdiepingsvloer niet-ontvankelijk. De rechtbank stelt vast dat er voldoende gegevens waren om de aanvraag voor de verdiepingsvloer te beoordelen en dat het college dit had moeten doen. De rechtbank draagt het college op om binnen twee weken te melden of het gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en zal later uitspraak doen over de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4745-T

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: R. Visser),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht

(het college), verweerder
(gemachtigde: A.M.B. Lagarde).

Procesverloop en feiten

Eiser is eigenaar van de percelen [adres 1] en [adres 2] in Maarssen. [adres 1] is een woonperceel. [adres 2] is in gebruik als bedrijfsperceel met stallingsruimte.
Op 8 oktober 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend voor het plaatsen van vier dakkapellen en een pergola op het perceel [adres 2] in Maarssen.
Op 7 januari 2020 is door eiser via het Omgevingsloket Online een wijziging ingediend op de lopende aanvraag, namelijk een tekening met constructieve gegevens van de verdiepingsvloer.
Met het besluit van 20 februari 2020 (het primaire besluit) is een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van vier dakkapellen en is een omgevingsvergunning geweigerd voor het plaatsen van een pergola.
Op 24 februari 2020 is door eiser via het Omgevingsloket Online een wijziging ingediend op de lopende aanvraag. De hoogte van de pergola wordt verlaagd naar 2,5 meter. Later is dit door eiser ingetrokken.
Met het besluit van 25 november 2020 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het niet nemen van een beslissing op de aanvraag voor het onderdeel van de verdiepingsvloer niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige het bezwaar ongegrond verklaard. In afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie neemt het college de verdiepingsvloer niet mee in het besluit. Eiser moet daarvoor een nieuwe aanvraag indienen.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Met het besluit van 21 april 2022 (het nieuwe bestreden besluit) heeft het college het bestreden besluit gewijzigd. Het advies van de bezwaarschriftencommissie om een omgevingsvergunning te weigeren voor de pergola wordt door het college overgenomen. Het bestreden besluit wordt op dit onderdeel in stand gelaten. Voor het overige blijft het bestreden besluit in stand.
Het beroep van eiser heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede betrekking op het nieuwe bestreden besluit. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2022. Eiser was aanwezig en heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door mr. M.R. Buiyse.
Op de zitting hebben partijen met elkaar afgesproken dat zij onderling tot een oplossing proberen te komen ten aanzien van de verdiepingsvloer.
Met de brief van 13 juli 2022 heeft het college aangegeven dat hij geen praktische oplossing ziet die voor de uitspraak kan worden gerealiseerd. Volgens het college gaat de constructeur niet akkoord met de constructieve gegevens van de verdiepingsvloer. De college trekt hieruit de conclusie dat de verdiepingsvloer niet aan de omgevingsvergunning kan worden toegevoegd, en evenmin op een andere wijze akkoord kan worden bevonden.

Toetsingskader

1. Uit artikel 2.1, eerste lid, sub a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) volgt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
2. Uit artikel 2.12 van de Wabo volgt dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
- met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking;
- in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen,
- of in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
3. Op de percelen geldt het bestemmingsplan Landelijk Gebied Maarssen (bestemmingsplan). [adres 1] heeft de enkelbestemming Wonen – 1.
De stallingsruimte op het perceel van [adres 2] staat op grond met de bestemming Tuin.
Voorheen gold het bestemmingsplan Maarssen Landelijk Gebied 1992.
4. Het college heeft voor onder meer de toepassing van de kruimelregeling van artikel 4 bijlage II van het BOR beleidsregels geformuleerd die zijn neergelegd in het Afwijkingenbeleid 2014 (beleidsregels). Voor deze zaak is van belang dat in artikel 3.5.1, sub f, onder 4, van deze beleidsregels is bepaald dat ten aanzien van overige bijbehorende bouwwerken (vrijstaande bijbehorende bouwwerken) bij een hoofdgebouw geldt dat het gehele bouwwerk op het aansluitend aan het hoofdgebouw gelegen erf wordt gesitueerd binnen 25 m afstand van het hoofdgebouw.

Het geschil

5. Met betrekking tot de pergola heeft het college gesteld dat het bouwwerk, dat zich op het perceel met [adres 1] bevindt, moet worden gezien als een bijbehorend bouwwerk bij het hoofdgebouw, dat op perceel [adres 2] staat. De vergunning kan alleen worden verleend met toepassing van de kruimelregeling. Het college heeft de aanvraag vervolgens getoetst aan het afwijkingenbeleid en vastgesteld dat de pergola op meer dan 25 meter afstand van het hoofdgebouw op [adres 2] wordt geplaatst. Daarmee is het bouwplan in strijd met de beleidsregels. Het college heeft de vergunning daarom geweigerd.
6. Eiser is van mening dat op perceel [adres 1] sprake is van een zelfstandig hoofdgebouw. Voor de afstandstoets uit de beleidsregels moet naar dat gebouw worden gekeken. Hij ziet hiervoor aanleiding in de geschiedenis van het perceel. In het verleden waren de percelen bestemmingsplantechnisch van elkaar gescheiden. In het huidige bestemmingsplan zijn de twee percelen samengevoegd tot één perceel. Hij stelt dat het overgangsrecht maakt dat de pergola alsnog vergund kan worden.
7. Ten aanzien van de verdiepingsvloer verschillen partijen van mening over de vraag of de aanvraag om een vergunning van het begin af aan al zag op de verdiepingsvloer, waarbij eiser later nadere gegevens heeft ingediend, of dat eiser die aanvraag op een later moment heeft gewijzigd/aangevuld. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het laatste het geval is en dat, nu geen sprake is van een wijziging van ondergeschikte aard, de wijziging niet kan worden meegenomen onder de lopende aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

Pergola
Vergunningvrij?
8. Eiser vraagt zich af of de pergola als vergunningvrij tuinmeubilair moet worden gezien, aangezien deze niet is voorzien van een dak en/of wanden. Zoals verweerder terecht heeft aangegeven, zou slechts sprake kunnen zijn van vergunningvrij tuinmeubilair als bedoeld in artikel 2, tiende lid, van bijlage II van het Bor als de hoogte maximaal 2,5 meter zou zijn. Het aangevraagde bouwwerk is echter 2,7 meter hoog. Ook is de oppervlakte van het bouwwerk te groot. Er is dus vergunning voor nodig.
Passend in bestemmingsplan?
9. Vervolgens heeft eiser gesteld dat op grond van het bepaalde in artikel 18 van het bestemmingsplan “landelijk gebied Maarssen” vergunning voor de bouw van de pergola op de bestemming tuin zou kunnen worden verleend. De pergola is echter groter dan dit artikel toelaat. Op grond van het bestemmingsplan is de pergola niet toegestaan.
Overgangsrecht?
10. Partijen verschillen niet van mening over het feit dat in het huidige bestemmingsplan de perceelsgrens om de twee grondstukken samen heenloopt, zodat er één bouwperceel is ontstaan. Ingevolge artikel 1.63 van het bestemmingsplan moet als hoofdgebouw worden aangemerkt het gebouw dat op een perceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken. In het voorliggende geval is dat de woning op [adres 1] .
11. Eiser doet echter een beroep op het overgangsrecht. Hij heeft erop gewezen dat de stallingsruimte op [adres 2] onder het vorige bestemmingsplan als zelfstandige bedrijfsruimte is vergund en als zodanig wordt gebruikt. Hij is van mening dat op grond van het overgangsrecht het gebouw op perceel [adres 2] nog steeds zou moeten worden beschouwd als hoofdgebouw.
12. Verweerder heeft erop gewezen dat op grond van het bepaalde in artikel 35.2 van het bestemmingsplan, dat ziet op gebruik, eiser het bestaande gebruik van het gebouw op [adres 2] mag voortzetten. Het gebruik is hier echter niet in het geding. Het gaat over de vraag of er een pergola mag worden bijgebouwd.
Het overgangsrecht voor bouwen is neergelegd in artikel 35.1 van het bestemminsplan. De bepaling houdt in dat een bestaand bouwwerk dat in strijd is met het bestemmingsplan mag worden vernieuwd of vervangen, maar de afwijking mag naar aard en omvang niet worden vergroot. Door de bouw van de pergola wordt de afwijking in ieder geval naar omvang vergroot. Volgens verweerder valt de bouw van de pergola dan ook niet onder het overgangsrecht.
De rechtbank is het eens met verweerder.
13. Nu vaststaat dat het bouwplan voor de pergola niet in het bestemmingsplan past en evenmin op grond van het overgangsrecht mogelijk is, heeft verweerder terecht beoordeeld of op grond van de Kruimelregeling alsnog vergunning zou kunnen worden verleend. Daarbij is de beleidsregel van toepassing, inhoudend dat een bijbehorend bouwwerk niet meer dan 25 meter van het hoofdgebouw mag staan. Verweerder heeft aan deze regel getoetst en de vergunning geweigerd. Het college heeft geen aanleiding gezien om van de beleidsregels af te wijken.
Eiser heeft, behoudens het hiervoor al behandelde beroep op het overgangsrecht, geen bijzondere belangen aangevoerd die zouden maken dat verweerder in redelijkheid van de beleidsregels had moeten afwijken.
14. Aangezien het college aan de kruimelgevallenregeling heeft getoetst, hoeft er niet meer een uniforme openbare voorbereidingsprocedure te worden gevolgd.
De beroepsgronden slagen niet, de vergunning is terecht geweigerd.
Verdiepingsvloer
Wat vindt eiser?
15. Eiser voert aan dat zijn bezwaar over het niet in behandeling nemen van de aanvraag voor zover die zag op de verdiepingsvloer ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. In het bestreden besluit is ten onrechte niet inhoudelijk op zijn aanvraag voor de verdiepingsvloer ingegaan, tegen het advies van de bezwaarschriftencommissie in. Daarom is sprake van strijd met artikelen 3:46, 3:50 en 7:13 van de Awb.
16. Volgens eiser stond de verdiepingsvloer al op de bouwtekening bij de oorspronkelijke aanvraag. De aanvraag ziet namelijk op het vernieuwen van het bedrijfsgebouw. Op verzoek van de toezichthouder heeft eiser zijn aanvraag op
7 januari 2020 aangevuld. Dit had eiser niet gedaan als hij daar niet om was verzocht.
Het had op de weg van het college gelegen om bij ontvangst van de aanvulling op de aanvraag om verduidelijking te vragen als zijn intentie voor het college niet helder was.
Verder betwist eiser dat het college hem meerdere keren erop zou hebben gewezen dat hij voor de verdiepingsvloer een nieuwe aanvraag moest indienen.
17. Daarnaast voert eiser aan dat het bestaande bedrijfsgebouw al een verdiepingsvloer had, deze is vernieuwd en verzwaard. De indeling en grootte ervan verandert in beperkte mate. Het verzwaren van de verdiepingsvloer betreft niet de hoofddraagconstructie. Volgens eiser stelt het college zich daarom ten onrechte op het standpunt dat geen sprake is van een ondergeschikte wijziging van de aanvraag.
Wat vindt het college?
18. In afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie stelt het college zich op het standpunt dat uit de oorspronkelijke aanvraag niet blijkt dat eiser heeft bedoeld om een vergunning aan te vragen voor de verdiepingsvloer. Er staat namelijk ‘aanvraag dakkapellen en pergola op een bestaand bijbehorend bouwwerk’. Verder stond op de oorspronkelijke bouwtekening het gehele bestaande bouwwerk.
Het college heeft vervolgens in het bestreden besluit aangegeven dat eiser weliswaar op 7 januari 2022 aanvullende gegevens over de constructie heeft overgelegd, maar dat hij daarbij niet heeft aangegeven dat deze stukken hoorden bij de eerdere aanvraag. Het college hoefde de stukken daarom niet mee te nemen bij de beoordeling van de aanvraag.
19. Verder heeft de toezichthouder volgens het college niet aangegeven dat een enkele constructietekening zonder enige toelichting dan wel aankondiging aan de lopende aanvraag kon worden toegevoegd. Het college vindt dat de verdiepingsvloer een nieuwe bouwactiviteit betreft en dat niet kan worden gesproken van hetzelfde bouwplan. Het toevoegen hiervan aan een lopende aanvraag kan niet als wijziging van ondergeschikte aard worden beschouwd. Daarom moet eiser hiervoor een nieuwe aanvraag indienen.
Wat vindt de rechtbank?
20. De rechtbank stelt vast dat de aanvullende stukken al zijn ingediend voordat op de vergunningaanvraag werd beslist. Naar het oordeel van de rechtbank is in ieder geval tijdens de bezwaarfase duidelijk gebleken dat de aanvraag ook op de verdiepingsvloer zag. Daarom heeft de bezwaarschriftencommissie het college geadviseerd om de verdiepingsvloer mee te nemen bij de beslissing op het bezwaar. Het college heeft dit advies niet overgenomen.
De rechtbank is van oordeel dat het college in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in afwijking van het advies van de commissie de verdiepingsvloer niet is meegenomen in de aanvraag. Er waren bij het nemen van de beslissing op bezwaar voldoende gegevens om een begin van beoordeling van de constructieve berekeningen te maken. Het had op de weg van het college gelegen om wel een beslissing te nemen op de aanvraag voorzover die zag op de verdiepingsvloer. De beroepsgrond slaagt.
21. In het rechtbank dossier bevinden zich inmiddels stukken die het college bij schrijven van 13 juli 2022 heeft ingediend. De stukken gaan over de beoordeling van de vergunningaanvraag voor de verdiepingsvloer. Dit betreft met name een eerste toets door de constructeur van verweerder. Volgens het college zijn de constructieve gegevens tot nu toe niet voldoende en dienen er aanvullende gegevens te worden ingediend.
22 De rechtbank stelt vast dat het college met de brief van 13 juli 2022 een aanvullende motivering heeft gegeven, maar dat hij daarbij nog steeds geen beslissing over de verdiepingsvloer heeft genomen. De rechtbank draagt het college op om dit alsnog te doen. Gelet op de in rechtsoverweging 21 bedoelde ontbrekende gegevens, geeft de rechtbank aan het college mee dat, indien hij dit noodzakelijk acht, eiser in de gelegenheid kan worden gesteld om aanvullende gegevens aan hem te verstrekken.

Conclusie

23. De rechtbank oordeelt dat het college ten aanzien van het plaatsen van een pergola in redelijkheid een omgevingsvergunning heeft kunnen weigeren.
Met betrekking tot de verdiepingsvloer stelt de rechtbank vast dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het in afwijking van het advies van de adviescommissie de aanvraag niet heeft meegenomen bij de beslissing op bezwaar. Daarmee kleeft er een gebrek aan het bestreden besluit.
24. De rechtbank kan een bestuursorgaan met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid stellen gebreken in een bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen het onder rechtsoverweging 27 genoemde gebrek te herstellen.
25. Het college moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
26. De rechtbank neemt nog geen besluit over de vergoeding van de gemaakte
proceskosten en het griffierecht. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden die al zijn aangevoerd, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het college op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het college in de gelegenheid om binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
6 september 2022.
de griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.