ECLI:NL:RBMNE:2022:3629

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
12 september 2022
Zaaknummer
UTR 21/4561
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beslissing op bezwaar inzake omgevingsvergunning voor muurdoorbraak en verplaatsing tuindeur

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een woning en een naastgelegen pakhuis in Utrecht, een omgevingsvergunning aangevraagd voor het maken van een muurdoorbraak tussen de twee panden en voor de verplaatsing van een tuindeur. Het college van burgemeester en wethouders heeft de vergunning geweigerd, omdat het pakhuis als bijbehorend bouwwerk werd aangemerkt en de samenvoeging met de woning in strijd zou zijn met het bestemmingsplan. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 23 augustus 2022 geoordeeld dat de doorbraak niet in strijd is met het bestemmingsplan, omdat er geen vergroting van de afwijking van de bouwbepalingen plaatsvindt. De rechtbank concludeert dat het college de omgevingsvergunning niet had mogen weigeren, aangezien er geen andere weigeringsgronden zijn. De rechtbank vernietigt de beslissing op bezwaar en bepaalt dat het college een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen, met inachtneming van deze uitspraak.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat het college het door eiser betaalde griffierecht van €181,- moet vergoeden en veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4561

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.W. Derksen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht(het college), verweerder
(gemachtigde: J. Hillenaar).

Procesverloop

Op 24 september 2020 heeft eiser een vergunning gevraagd voor het maken van een muurdoorbraak tussen de woning aan de [adres 1] en het naastgelegen pakhuis aan de [adres 2] in Utrecht en voor een verplaatsing van de tuindeur in de tuinmuur naast het pakhuis.
Met het besluit van 27 januari 2021 (het primaire besluit) heeft het college bepaald dat de omgevingsvergunning wordt geweigerd.
Bij besluit van 7 oktober 2021 (het bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard.
Het college heeft op 7 december 2021 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (het gewijzigde bestreden besluit). Hierin is alsnog de expliciete beslissing op de aanvraag voor het verplaatsen van de tuindeur opgenomen. De beslissing houdt in dat, aangezien de samenvoeging van de woning met het pakhuis in strijd is met het bestemmingsplan, ook het verplaatsen van de tuindeur in strijd met het bestemmingsplan wordt geacht.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2022. Eiser was aanwezig met zijn gemachtigde, en [A] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [B] .

Waar gaat de zaak over?

1. Eiser is sinds 2001 eigenaar van de woning aan de [adres 1] (verder te noemen: de woning). Sinds 2020 is hij ook eigenaar van het naastgelegen pakhuis aan de [adres 2] (verder te noemen: het pakhuis). De twee panden delen aan één zijde een muur. Eiser heeft een omgevingsvergunning gevraagd voor het maken van een doorbraak in de gedeelde muur, waardoor hij het pakhuis bij de woning kan trekken. Aangezien het pakhuis aan de straatzijde/voorzijde geen entree had, heeft eiser na aankoop van het pakhuis een eigen toegang vanaf de openbare weg gerealiseerd door het verplaatsen van de voormalige tuindeur, die zich al in de tuinmuur naast het pakhuis bevond. Ook daarvoor vraagt hij (achteraf) vergunning.
2. Het college heeft de vergunning geweigerd omdat het vindt dat het pakhuis moet worden aangemerkt als een bijbehorende bouwwerk bij het hoofdgebouw op het perceel [adres 2] . Dat betekent volgens het college dat het betrekken van dat bijbehorend bouwwerk bij het hoofdgebouw van de [adres 1] in strijd is met de bepalingen van het bestemmingsplan. Door de doorbraak wordt de al bestaande afwijking van het bestemmingsplan vergroot, wat niet is toegestaan. Aan het bouwplan kan dan alleen worden meegewerkt als het plan past in de stedenbouwkundige visie van het college (goede ruimtelijke ordening). Volgens het college past het plan niet in de stedenbouwkundige visie, omdat het pakhuis een nieuw hoofdgebouw zou vormen, wat afbreuk doet aan de stedenbouwkundige opzet en het beschermd stadsgezicht.
3. Eiser is het daar niet mee eens en stelt dat de doorbraak niet tot gevolg heeft dat er een nieuw gebouw ontstaat en dat er evenmin sprake is van het vergroten van het bouwvolume. Het bouwplan past daarmee volgens eisers in het bestemmingsplan, zodat een vergunning verleend had moeten worden.

Toetsingskader

4. In het bestemmingsplan is bepaald dat voor de woning [adres 1] de enkelbestemming ‘Wonen-1” geldt. De woning is daarmee onder andere bestemd voor wonen. Het pakhuis heeft de enkelbestemming ‘Gemengd-3’, op grond waarvan eveneens onder meer wonen is toegestaan. Het pakhuis bevindt zich niet binnen een bouwvlak. Het is daarmee geen hoofdgebouw, maar een bijbehorend bouwwerk, van oorsprong behorend bij [adres 2] . In artikel 9.2.2 onder j. van het bestemmingsplan is de bouwregel voor dergelijke bijbehorende bouwwerken opgenomen: bestaande bijbehorende bouwwerken die niet voldoen aan het bepaalde vermeld onder a. tot en met i. mogen worden gehandhaafd en/of vernieuwd, maar de afwijkingen mogen niet worden vergroot
Daarnaast hebben zowel het pakhuis als de woning de dubbelbestemming ‘waarde – beschermd stadsgezicht’. Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de met het beschermd stadsgezicht verbonden cultuurhistorische waarde. In artikel 26 van het bestemmingsplan zijn de daarvoor geldende (bouw)regels opgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

De oorspronkelijke beslissing op bezwaar
Verweerder heeft in de loop van de procedure een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Op grond van artikel 6:19 van de Awb beschouwt de rechtbank het door eiser ingediende beroep tegen het bestreden besluit als mede te zijn gericht tegen de nieuwe beslissing op bezwaar.
Muurdoorbraak tussen de woning en het pakhuis
5. Partijen verschillen van mening over de vraag of het maken van een doorbraak in de muur tussen de woning en het pakhuis binnen het bestemmingsplan past.
De rechtbank stelt allereerst vast dat zowel in de woning als in het pakhuis gewoond mag worden. Het toekomstig gebruik van het pakhuis als uitbreiding van de woning levert dan ook geen strijd met het bestemmingsplan op.
Met betrekking tot de bouwvoorschriften stelt de rechtbank vast dat het bestemmingsplan geen verbod op het samenvoegen van woningen of gebouwen kent. Het bestemmingsplan bevat evenmin bepalingen over het maximale volume van een woning of gebouw, of het maximale aantal vierkante meter vloeroppervlak. Ook in dat opzicht is het betrekken van het pakhuis bij de woning niet in strijd met het bestemmingsplan.
6. De aanvraag moet allereerst getoetst worden aan de bouwbepaling voor bijbehorende bouwwerken van artikel 9.2.2 van het bestemmingsplan. Binnen artikel 9.2.2 is lid j. van toepassing op het onderhavige gebouw: het is een bestaand bijbehorend bouwwerk, dat buiten het bouwvlak is opgericht. Een dergelijk bouwwerk mag blijkens dit artikellid worden gehandhaafd of vernieuwd, maar de afwijking mag niet worden vergroot. Nu er aan het gebouw qua uiterlijk en volume niets verandert, is geen sprake van een vergroting van de afwijking. Het bouwplan levert dan ook geen strijd met deze bouwbepaling van het bestemmingsplan op.
7. Vanwege de dubbelbestemming ‘waarde – beschermd stadsgezicht’ moet ook worden getoetst aan artikel 26.2 van het bestemmingsplan. Dit artikel geeft de bouwvoorschriften voor deze bestemming. Het enige bouwvoorschrift in deze bepaling ziet op het moeten handhaven van de dakbedekking van hoofdgebouwen. Daarmee is het bouwplan, dat alleen ziet op de doorbraak in de muur, niet in strijd.
8. Uit artikel 26.4.1 van het bestemmingsplan volgt verder dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn nadere eisen te stellen aan de plaats en de afmetingen van bouwwerken ter instandhouding van de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende ruimtelijke structuur en stedenbouwkundige kwaliteit van het beschermd stadsgezicht. Het pakhuis wordt niet nieuw gebouwd, maar is al sinds lange tijd op deze plek aanwezig. Aan een toetsing van artikel 26.4.1 van het bestemmingsplan wordt dus niet toegekomen.
9. Het college heeft nog verwezen naar de toelichting op het bestemmingsplan. De rechtbank stelt echter vast dat de bepalingen van het bestemmingsplan over de bouwmogelijkheden binnen de bestemming ‘waarde – beschermd stadsgezicht’ duidelijk zijn. Volgens vaste rechtspraak bestaat er dan geen aanleiding de toelichting bij de toets te gebruiken.
10. De rechtbank concludeert daarom dat de gewenste muurdoorbraak tussen de woning en het pakhuis niet in strijd is met het bestemmingsplan. Dat betekent, nu niet is gebleken van andere weigeringsgronden, dat het college op grond van het bepaalde in artikel 2.10 van de Wabo de omgevingsvergunning niet had mogen weigeren. De beroepsgrond slaagt. In de conclusie bespreekt de rechtbank welk gevolg hieraan wordt verbonden.
Verplaatsing van de tuindeur
11. De weigeringsgrond van het college, zoals nader toegelicht in het verweerschrift, houdt in dat de vergunning voor de tuinmuur niet verleend wordt omdat de tuindeur gelijktijdig met het samenvoegen van het pakhuis en de woning is aangevraagd en die samenvoeging in strijd is met het bestemmingsplan. Dit betekent dat ook de verplaatsing van de tuindeur in strijd moet worden geacht met het bestemmingsplan, aldus verweerder. Verweerder geeft verder aan dat er in principe geen stedenbouwkundige of welstandstechnische bezwaren bestaan tegen het verplaatsen van de tuindeur.
12. Zoals de rechtbank hiervoor in rechtsoverweging 10. heeft overwogen, is de gewenste muurdoorbraak tussen de woning en het pakhuis niet in strijd met het bestemmingsplan. De weigeringsgrond voor de verplaatsing van de tuinmuur is daarmee niet meer aan de orde. Dat betekent dat het college de omgevingsvergunning voor het verplaatsen van de tuindeur niet had mogen weigeren. Ook deze beroepsgrond slaagt. In de conclusie bespreekt de rechtbank welk gevolg hieraan wordt verbonden.
Overige beroepsgronden, waaronder vertrouwens-, zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel
13. Aangezien hiervoor is geconcludeerd dat een aantal beroepsgronden slaagt en dat er geen gronden waren waarop de vergunning geweigerd had moeten worden, zal de rechtbank verder niet inhoudelijk ingaan op de overige beroepsgronden, onder andere inhoudende dat het college volgens eiser in strijd met het vertrouwens-, zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel heeft gehandeld.

Conclusie en gevolgen

14. Gelet op het vorenstaande was bij de aanvraag voor een vergunning voor de doorbraak en voor de verplaatsing van de tuinmuur geen sprake van weigeringsgronden. Daarmee was sprake van een gebonden beschikking. Het college had de vergunning binnen de daarvoor geldende wettelijke termijn moeten verlenen. Nu het college dat heeft nagelaten, moet worden vastgesteld dat de omgevingsvergunning per 20 november 2020 van rechtswege is verleend [1] . Het college was vanaf dat moment niet meer bevoegd op de aanvraag te beslissen. Hij had het bezwaar tegen het weigeringsbesluit daarom niet-ontvankelijk moeten verklaren.
15. De rechtbank vernietigt dan ook de beslissing op bezwaar en bepaalt dat het college om een nieuwe beslissing op het bezwaar dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij dient het college de omgevingsvergunning op de ingevolge artikelen 3.8 van de Wabo en 4:20c van de Awb bedoelde wijze bekend te maken.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht van €181,- vergoedt.
17. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
-
verklaart het beroep, voor zover gericht tegen beslissing op bezwaar en de wijziging daarop, gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar en de wijziging daarop;
- bepaalt dat het college een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van €181,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
23 augustus 2022.
de griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 3.9, eerste en derde lid, van de Wabo in samenhang met artikel 4:20b van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).