ECLI:NL:RBMNE:2022:3623

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
12 september 2022
Zaaknummer
100064339 UV EXPL 22-175
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurovereenkomst onzelfstandige woonruimte; beëindiging en teruggave van eigendommen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland werd behandeld, betreft het een kort geding tussen een huurder, [eiser], en zijn verhuurder, [gedaagde]. [Eiser] huurt sinds 1 februari 2014 een kamer in de woning van [gedaagde]. Op 11 januari 2022 heeft [gedaagde] de huur opgezegd, maar [eiser] heeft daar niet schriftelijk mee ingestemd. Op 21 augustus 2022 heeft [gedaagde] de kamer van [eiser] zonder toestemming leeggeruimd. [Eiser] vordert in dit kort geding dat hij weer toegang krijgt tot zijn kamer en dat [gedaagde] de kamer in bewoonbare staat teruggeeft. De kantonrechter oordeelt dat de huurovereenkomst niet rechtsgeldig is beëindigd en dat [gedaagde] verplicht is de kamer aan [eiser] ter beschikking te stellen. Tevens wordt [gedaagde] veroordeeld tot het teruggeven van de eigendommen van [eiser] en het verbod om het gehuurde zonder toestemming te betreden. De rechter kent een dwangsom toe voor het niet naleven van deze verplichtingen en wijst een voorschot op schadevergoeding toe voor herinrichtings- en verhuiskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10064339 UV EXPL 22-175 GD/946
Kort geding vonnis van 13 september 2022
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. R.P. de Boer,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. C.E. Verploeg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 4,
- de producties 1 en 2 van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling,
- de pleitnota van [eiser] ,
- de pleitnota van [gedaagde]
1.2.
Op 30 augustus 2022 heeft mr. P.S. Elkhuizen-Koopmans, kantonrechter, bijgestaan door mr. G. Delissen, griffier, een mondelinge behandeling gehouden. Daar was aanwezig de heer [eiser] , bijgestaan door gemachtigde mr. R.P. de Boer. Verder was aanwezig [gedaagde] , bijgestaan door gemachtigde mr. C.E. Verploeg. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen is besproken.
1.3.
Hierna is vonnis bepaald.

2.Waar gaat dit kort geding over?

2.1.
[eiser] huurt sinds 1 februari 2014 een kamer in de woning aan de [adres] in [plaats] . Deze woning is eigendom van [gedaagde] . Tot voor kort woonden er ook nog twee andere kamerhuurders in de woning, met wie [eiser] de keuken en sanitaire voorzieningen deelde. Bij brief van 11 januari 2022 heeft [gedaagde] de huur aan alle kamerhuurders opgezegd. Daarbij is voor [eiser] een opzegtermijn van zes maanden in acht genomen. Na het vertrek van de andere twee huurders is in juni 2022 de dochter van [gedaagde] samen met haar vriend gestart met het verbouwen van de twee vrij gekomen kamers.
2.2.
Op 21 augustus 2022 heeft [gedaagde] , terwijl [eiser] een weekend weg was, de kamer van [eiser] zonder zijn toestemming leeggeruimd en het slot van de voordeur vervangen. [eiser] had en heeft nog steeds geen andere woonruimte. Met dit kort geding wil [eiser] bereiken dat hij zo spoedig mogelijk weer de beschikking krijgt over zijn kamer en de daarbij behorende faciliteiten.

3.De beoordeling

Is de huurovereenkomst geëindigd? Nee!
3.1.
Vast staat dat het in deze zaak gaat om een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd, waarvoor huurbescherming geldt. Dat de woning waarin de verhuurde kamer zich bevindt in het verleden een winkel met bovenwoning is geweest, heeft daar, anders dan [gedaagde] lijkt te stellen, geen invloed op.
3.2.
Een huurovereenkomst waarvoor huurbescherming geldt, kan alleen opgezegd worden om een reden die in de wet staat. Eén van die redenen is dat de verhuurder de woning/kamer nodig heeft voor dringend eigen gebruik. De verhuurder moet de opzegging in een aangetekende brief aan de huurder meedelen en daarin vermelden dat de huurder een termijn van zes weken krijgt waarbinnen hij schriftelijke met de huuropzegging kan instemmen. [gedaagde] heeft op 29 januari 2022 een aangetekende opzegbrief aan [eiser] gestuurd, met daarin als einddatum van de huurovereenkomst 1 augustus 2022. [eiser] heeft daar niet schriftelijk mee ingestemd.
3.3.
Wanneer een huurder na afloop van de termijn van zes weken niet heeft ingestemd met de huuropzegging, kan de verhuurder de rechter vragen om een uitspraak te doen over de rechtmatigheid van de opzegging. [gedaagde] heeft dat niet gedaan. Dat betekent dat de huurovereenkomst niet rechtsgeldig is geëindigd door de opzegging van [gedaagde] in verband met dringend eigen gebruik.
3.4.
Een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd kan ook eindigen doordat partijen hierover overeenstemming hebben bereikt. [gedaagde] stelt subsidiair dat hij uit de gedragingen van [eiser] mocht afleiden dat er overeenstemming was over beëindiging van de huur per 1 augustus 2022. Om welke gedragingen het dan precies gaat, heeft [gedaagde] niet duidelijk weten te maken. Dat [eiser] niet onwelwillend was om naar andere woonruimte uit te kijken, is in ieder geval niet een gedraging waaruit hij dat had mogen afleiden. Het feit dat [eiser] geen andere woonruimte heeft gevonden en geen aanstalten heeft gemaakt om voor 1 augustus 2022 de kamer te verlaten - sterker nog, [eiser] en [gedaagde] waren op 14 augustus 2022 nog in gesprek met elkaar over een voorstel van [gedaagde] , waarbij hij [eiser] € 1.500,- bood om de kamer eind augustus 2022 te verlaten - zijn gedragingen waaruit [gedaagde] juist het tegendeel had moeten afleiden. Hetzelfde geldt voor de afwijzing van het voorstel door [eiser] kort voor zijn weekendtrip. Verder is het een feit van algemene bekendheid dat het erg moeilijk is om in de regio Midden-Nederland een betaalbare kamer of huurwoning te vinden. Dat iemand instemt met de beëindiging van zijn huur, voordat hij zeker is van andere woonruimte, zal dan ook zelden voorkomen. Van een verhuurder mag daarom verwacht worden dat wanneer hij gedragingen interpreteert als instemming met beëdiging van de huurovereenkomst, hij expliciet bij de huurder navraagt of zijn interpretatie van die gedragingen juist is. Kortom, er is geen sprake van overeenstemming over beëindiging van de huurovereenkomst per 1 augustus 2022 of enige andere datum en [gedaagde] mocht daar ook niet van uitgaan.
3.5.
Uit het voorgaande volgt dat de huurovereenkomst van [eiser] niet is geëindigd. [gedaagde] is op grond van die huurovereenkomst verplicht de gehuurde woonruimte en de daarbij behorende voorzieningen in bewoonbare en goed werkende staat zo spoedig mogelijk aan [eiser] ter beschikking te stellen. [gedaagde] heeft echter de woning, inclusief de kamer van [eiser] , de keuken en de sanitaire voorzieningen, tijdens diens afwezigheid compleet gestript. Daardoor is op dit moment het gehuurde onbewoonbaar en is het niet realistisch om de gevraagde voorziening toe te wijzen binnen de termijn van 24 uur die [eiser] heeft gevorderd. De voorzieningenrechter zal daarom een langere termijn aan de veroordeling verbinden. Bij het bepalen van die termijn houdt zij rekening met het feit dat [eiser] op dit moment onderdak heeft. Hoewel niet ideaal, kan hij afwisselend bij zijn moeder en bij zijn zus terecht. Ook is van belang dat, volgens [eiser] , de gemeente op de hoogte is van zijn situatie, daar begrip voor heeft, en heeft aangegeven dat hij tijdelijk het adres van zijn moeder of zus kan gebruiken als postadres voor gemeentezaken. Daarnaast moet de voorzieningenrechter rekening houden met de tijd die nodig is om het gehuurde op een fatsoenlijke manier bewoonbaar te maken. Een termijn van twee maanden acht de voorzieningenrechter daarvoor voldoende en redelijk. Dat betekent dat [gedaagde] het gehuurde uiterlijk twee maanden na betekening van dit vonnis in bewoonbare staat aan [eiser] moet opleveren. De voorzieningenrechter zal aan deze veroordeling een dwangsom verbinden van € 500,- per dag, tot een maximum van € 25.000,-.
Teruggave van de eigendommen van [eiser]
3.6.
[gedaagde] erkent dat hij de eigendommen van [eiser] aan hem moet teruggeven. Omdat [gedaagde] het gehuurde onbewoonbaar heeft gemaakt, kunnen de eigendommen van [eiser] daar nog niet naar terug. Die zullen dus nog enige tijd in de opslag moeten blijven die [gedaagde] heeft gehuurd. [eiser] moet echter op ieder door hem gewenst moment toegang tot zijn spullen kunnen hebben. Teruggave zal daarom moeten plaatsvinden door het verstrekken van de code en/of sleutel van de opslagplaats. [gedaagde] heeft ter zitting gezegd bereid te zijn tot teruggave. Het zou dan ook geen probleem moeten zijn voor [gedaagde] om te voldoen aan de veroordeling om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de sleutel en/of code van de opslagplaats aan [eiser] te overhandigen. Ondanks de uitgesproken bereidheid om de eigendommen aan [eiser] terug te geven, ziet de voorzieningenrechter in het eerdere handelen van [gedaagde] aanleiding om de door [eiser] gevorderde dwangsom toe te wijzen. Aan de veroordeling zal een dwangsom worden verbonden van € 500,-per dag tot een maximum van € 10.000,-.
Verbod op het betreden van het gehuurde
3.7.
Een verhuurder mag niet zonder toestemming van de huurder het gehuurde betreden. Daarmee handelt hij in strijd met de hoofdverplichting van de verhuurder om het gehuurde ter beschikking te stellen aan de huurder en ongestoord huurgenot te verschaffen. Omdat [gedaagde] in strijd met deze verplichting heeft gehandeld, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de vordering van [eiser] om [gedaagde] te verbieden het exclusieve woningdeel van [eiser] zonder diens aanwezigheid te betreden, met enkele aanpassingen, toe te wijzen. Het verbod zal ingaan op het moment dat het gehuurde aan [eiser] ter beschikking wordt gesteld, uiterlijk twee maanden na betekening van dit vonnis. Vanaf dat moment mag [gedaagde] het exclusieve woningdeel van [eiser] niet meer betreden zonder voorafgaande toestemming van [eiser] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per overtreding.
Schadevergoeding
3.8.
[eiser] vordert zowel een voorschot op materiele als op immateriële schadevergoeding. Zijn materiële schade bestaat uit herinrichtingskosten en verhuiskosten en bedraagt volgens [eiser] € 5.000,-. De immateriële schade bestaat uit leed en stress die door het handelen van [gedaagde] zijn veroorzaakt en die vanwege de ernstige ziekte van [eiser] extra impact hebben op zijn gezondheid. Hij vordert in dat verband een bedrag van € 10.000,-.
3.9.
Ten aanzien van een vordering tot betaling van een geldsom in kort geding is terughoudendheid op zijn plaats. Er moet sprake zijn van een spoedeisend belang waardoor een bodemprocedure niet kan worden afgewacht en de voorzieningenrechter moet rekening houden met de mogelijkheid dat de ontvanger van het geldbedrag dat bedrag niet terug kan betalen wanneer in een bodemprocedure vast komt te staan dat er geen recht bestaat op schadevergoeding.
3.10.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] de kamer van [eiser] , zonder diens medeweten en toestemming, volledig heeft leeggehaald en dat daarbij de vloerbedekking en gordijnen zijn verwijderd dan wel onbruikbaar zijn gemaakt. Op grond van artikel 12 lid 1 van de Grondwet is het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner alleen geoorloofd in die gevallen bij of krachtens de wet bepaald. In artikel 2 Algemene wet op het binnentreden is bepaald dat voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner een schriftelijke machtiging is vereist, tenzij en voor zover bij wet aan rechters, rechterlijke colleges, leden van het openbaar ministerie, burgemeesters, gerechtsdeurwaarders en belastingdeurwaarders de bevoegdheid is toegekend tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] beschikte over een schriftelijke machtiging op grond waarvan hij de kamer van [eiser] mocht binnengaan en diens eigendommen mocht verwijderen. [gedaagde] heeft ter zitting ook erkend dat hij niet zo had mogen handelen. Hiermee is dus vast komen te staan dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld. Dat betekent dat hij de schade zal moeten vergoeden die [eiser] als gevolg van dat onrechtmatige handelen heeft geleden of nog zal lijden.
3.11.
Het spreekt voor zich dat op het moment dat de kamer van [eiser] weer bewoonbaar is, er nieuwe vloerbedekking en raambedekking moet komen en dat [eiser] zijn spullen zal moeten verhuizen vanuit de opslagplaats. [gedaagde] heeft dat ook niet betwist. Omdat duidelijk is dat [eiser] hiervoor op korte termijn (binnen twee maanden) kosten zal moeten maken, zal de voorzieningenrechter, ondanks dat [eiser] de te verwachten kosten niet met financiële stukken heeft onderbouwd, een voorschot toewijzen tot een bedrag dat haar redelijk voorkomt. Rekening houdend met de aard van de kosten en met het risico op terugbetaling acht de voorzieningenrechter een bedrag van € 2.000,- vooralsnog voldoende.
3.12.
De vordering tot betaling van een voorschot op immateriële schadevergoeding wordt afgewezen. [eiser] heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die met zich brengen dat ten aanzien van deze vordering uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. Gesteld noch gebleken is derhalve dat van hem niet kan worden gevergd dat hij een bodemprocedure afwacht.
De proceskosten
3.13.
Omdat [gedaagde] in het ongelijk wordt gesteld moet hij de proceskosten van [eiser] betalen. Deze kosten worden tot op heden vastgesteld op:
Explootkosten € 127,43
Griffierecht € 86,00
Liquidatietarief € 747,00
Totaal € 960,43
3.14.
De grondslag voor de nakosten is met deze veroordeling gegeven. Deze zullen niet apart worden toegewezen.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
beveelt [gedaagde] om de door [eiser] gehuurde kamer aan de [adres] in [plaats] , binnen twee maanden na betekening van dit vonnis aan [eiser] ter beschikking te stellen, met daarbij het ongehinderde gebruik van de keuken, de badkamer en het toilet, en daarbij de sleutel van de woning en van de kamer van [gedaagde] te overhandigen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag tot een maximum van € 25.000,-,
4.2.
beveelt [gedaagde] om alle eigendommen van [eiser] , binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, terug te geven door hem de sleutel en/of code te overhandigen van de opslagruimte waar deze spullen zich bevinden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag tot een maximum van € 10.000,-,
4.3.
verbiedt [gedaagde] om, nadat de kamer aan [eiser] is opgeleverd, het exclusieve woningdeel van [eiser] te betreden zonder voorafgaande toestemming van [eiser] , op straffe van verbeurte van € 1.000,- per overtreding,
4.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een voorschot van € 2.000,- voor de vergoeding van herinrichtings- en verhuiskosten,
4.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten aan de kant van [eiser] , tot op heden vastgesteld op € 960,43,
4.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.S. Elkhuizen-Koopmans, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2022 door mr. A.R. Creutzberg.