ECLI:NL:RBMNE:2022:361

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
C/16/519791 / HA ZA 21-243
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een contractuele boete in het kader van een cessieovereenkomst met dwaling als verweer

In deze zaak vorderden de eiseressen, drie besloten vennootschappen, betaling van een contractuele boete van € 225.000,00 van de gedaagde besloten vennootschap. De vordering was gebaseerd op een cessieovereenkomst die op 21 februari 2019 was gesloten. De eiseressen stelden dat de gedaagde niet had voldaan aan de verplichtingen uit deze overeenkomst, terwijl de gedaagde zich beriep op dwaling en bedrog bij het aangaan van de overeenkomst. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van wederzijdse dwaling, waardoor de cessieovereenkomst niet rechtsgeldig was vernietigd. De rechtbank matigde de gevorderde boete tot de daadwerkelijk geleden schade, die werd vastgesteld op € 27.000,00. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten werden eveneens aan de gedaagde opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/519791 / HA ZA 21-243
Vonnis van 2 februari 2022
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 3] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 3] ,
eiseressen,
advocaat mr. L.E. Ettema te Groningen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 4] ,
gedaagde,
advocaat mr. S.C. Krekel te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiseres sub 1] c.s. en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • De dagvaarding met 15 producties
  • De conclusie van antwoord met 9 producties
  • Productie 16 en 17 van [eiseres sub 1] c.s., welke ter zitting aan [gedaagde] werden overhandigd omdat deze haar vooraf niet hadden bereikt.
1.2.
De mondelinge behandeling vond plaats op 17 december 2021. Namens [eiseres sub 1] c.s. zijn verschenen de heer [A] en de heer [B] , bijgestaan door mr. L.E. Ettema. Namens [gedaagde] is verschenen de heer [C] , bijgestaan door mr. S.C. Krekel. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht en zij hebben de vragen van de rechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen van de zitting gemaakt.
1.3.
Ten slotte is bepaald dat vonnis wordt gewezen.

2.Waar het over gaat

2.1.
Partijen hebben zaken met elkaar gedaan via de heer [D] (hierna: [D] ), getrouwd met mevrouw [E] (hierna: [E] ). [D] verkeerde in 2016 in financiële problemen omdat de besloten vennootschappen waarin hij belang had (deel uitmakend van het zogenoemde [.] -concern, waarvan [naam 1] B.V onderdeel uitmaakte) in zwaar weer terecht kwamen en hij persoonlijk borg stond voor bepaalde betalingsverplichtingen. Om [D] financieel armslag te bieden hebben [eiseres sub 2] B.V. en [naam 2] B.V. (de rechtsvoorganger van [eiseres sub 1] B.V. en [eiseres sub 3] B.V.) - samen met [naam 1] B.V beherend vennoten van [naam 3] B.V. - ieder € 200.000,00 geleend aan [naam 3] B.V. Door [naam 3] BV is dat geld vervolgens weer (al dan niet via [naam 1] BV) ter beschikking gesteld aan [D] . Deze lening (hierna: de lening) moest binnen één jaar na 21 juni 2016 worden afgelost. Tot zekerheid van de lening heeft [E] aan [eiseres sub 2] B.V. en [naam 2] B.V. een recht van hypotheek gegeven op haar boerderij aan het [adres 1] te [plaats] (hierna: de boerderij).
2.2.
[naam 3] B.V. loste de lening niet af en de bedrijven in het [.] -concern werden failliet verklaard (hierna: het faillissement). De rechten uit de lening werden daarop gecedeerd aan eisers. Aan de curatoren in het faillissement werden, met instemming van [D] als (mede)vertegenwoordiger van [naam 3] B.V. en [naam 1] B.V., bij overeenkomst van 15 januari 2018 (hierna de cessieovereenkomst) de volgende vorderingen gecedeerd die vermeld staan in artikel 3 van de cessieovereenkomst.
“Artikel 3
(….)
  • d)
  • e)
  • f)
en de vordering oorspronkelijk van de Rabobank op [D] , zoals blijkende uit de cessieakten van juni 2016 (tussen de Rabobank en de heer [F] ) en 10 juni 2016 (tussen de heer [F] en [naam 3] ):
( g)
tot een bedrag van € 3.500.000 uit hoofde van een door de heer [D] ten behoeve van de schulden van de besloten vennootschap [naam 4] B.V. gestelde borgtocht van 9 september 2009.”
2.3.
Over de lening is in artikel 4 van de cessieovereenkomst opgenomen dat bij verkoop van de boerderij de opbrengst wordt aangewend op de volgende manier: eerst € 240.000,00 naar [eiseres sub 2] B.V., [eiseres sub 1] B.V. en [eiseres sub 3] B.V., vervolgens € 200.000,00 naar [eiseres sub 2] B.V. en het meerdere, met een maximum van € 80.000 naar [naam 3] B.V. [naam 1] B.V. en [D] verklaren daarnaast dat tot het vermogen van [naam 3] B.V. geen andere rechten en verplichtingen horen dan die genoemd in de artikelen 3 en 4.
2.4.
In artikel 6 van de cessieovereenkomst is vermeld:

Ten behoeve van de curatoren in de faillissementen van het [.] -concern verplicht [D] zich – door ondertekening – tot hetgeen in de aan deze overeenkomst gehechte verklaring is verwoord.
Ten behoeve van [D] en [E] heeft [naam 3] de navolgende toezegging van curatoren bedongen:
Indien en voor zover [D] of zijn echtgenote (nog) schuldenaar of schuldenaren van de Vorderingen zijn doen Curatoren jegens hen afstand van de ten deze verworven vorderingsrechten uiterlijk ten tijde van de formele afwikkeling van de faillissementen van [naam 4] B.V. en [naam 5] B.V. en [naam 6] B.V. (…).”
2.5.
Omdat de lening niet werd afgelost, heeft [eiseres sub 1] c.s. aangestuurd op een executoriale verkoop van de boerderij. In dat stadium heeft [D] de heer [C] (hierna: [C] ), bestuurder en grootaandeelhouder van [gedaagde] , benaderd met de vraag of hij hem tijdelijk uit de brand kon helpen. [C] stond daar niet afwijzend tegenover en [D] heeft daarop een lunchbijeenkomst gearrangeerd met [C] en de heer [A] (hierna: [A] ), bestuurder van [eiseres sub 3] B.V op 15 januari 2019. Tijdens de lunch is onder andere gesproken over het voorkomen van de verkoop van de boerderij en de bereidheid van [C] daar een rol in te spelen. Partijen zijn het erover eens dat [D] een charmante persoon is die mensen enthousiast weet te maken voor de vele plannen die hij heeft om succesvol zaken te kunnen doen.
2.6.
Omdat [A] vervolgens niets meer hoorde van [D] of van [C] heeft [eiseres sub 1] c.s. de veiling van de boerderij doorgezet. Er werd een koper (hierna de veilingkoper) gevonden voor een verkoopprijs van € 438.000,00. Het moment van gunnen werd gesteld op uiterlijk 21 februari 2019 om 17.00 uur (hierna: de gunning).
2.7.
Tegen zijn verwachting in ontving [A] op 20 februari 2019 van [D] een concept-cessieovereenkomst ten behoeve van een overname door [gedaagde] van schulden van [naam 3] , [D] en [E] aan [eiseres sub 1] c.s. [A] heeft diezelfde dag telefonisch met zijn toenmalige advocaat mr. [G] afgesproken dat de gunning doorgang kon vinden, tenzij er tijdig een overeenkomst bereikt zou worden met [gedaagde] over de aankoop van de boerderij voor een bedrag van € 450.000,00, levering per 1 mei 2019 en met opname in de overeenkomst van een boete van € 225.000,00 als niet conform overeenkomst zou worden afgenomen. [A] stuurde de concept-cessieovereenkomst zoals hij die had ontvangen van [D] door aan mr. [G] met het bericht dat de cessieovereenkomst wellicht als basis zou kunnen dienen.
2.8.
De concept-cessieovereenkomst werd door mr. [G] van kanttekeningen voorzien en terug gestuurd aan [A] . Vervolgens werd de definitieve versie van de cessieovereenkomst (hierna: cessieovereenkomst 2019) op 21 februari 2019 om 14.29 uur door mr. [G] in tweevoud aan [D] gestuurd, waarbij in één exemplaar de aangebrachte wijzigingen zichtbaar waren en het andere exemplaar een “schone” versie betrof. In de considerans van de cessieovereenkomst 2019 is het volgende opgenomen:
in aanmerking nemende:
-
datde Cedent te vorderen heeft van:
a.
de commanditaire vennootschap:[naam 3] C.V., gevestigd en kantoorhoudende te ( [postcode 1] ) [vestigingsplaats 3] , aan de [adres 2] ;
b.
de heer [D] , geboren te [geboorteplaats 1] op [1957] , wonende te [woonplaats] (postcode [postcode 2] ), [adres 3] , gehuwd;
c.
mevrouw [E] , geboren te [geboorteplaats 2] op [1957] , wonende te [woonplaats] (postcode [postcode 2] , [adres 3] , gehuwd,
hierna zowel tezamen als ieder afzonderlijk te noemen “de Cessus”, de navolgende bedragen:
A.
vierhonderdvijftigduizend euro (€450.000,00) uit hoofde van een overeenkomst de dato dertig september tweeduizend negen (30-09-2009);
B.
zesenzeventigduizend vijfentwintig euro en negenenzeventig eurocent €76.025,79) in verband met (niet betaalde) rente welke is verschuldigd uit hoofde van de onder A genoemde overeenkomst;
C.
(thans) vierenvijftigduizend zeshonderdveertien euro en veertien eurocent €54.614,14) uit hoofde van een overeenkomst de dato vierentwintig september tweeduizend negen (24-09-2009) in verband met een debetstand op rekening [rekeningnummer] .
II. genoemde heer [D] , voorts een bedrag van vierhonderdvijftigduizend euro euro €3.500.000,00) uit hoofde van een door hem ten behoeve van de schulden van de besloten vennootschap: [naam 4] B.V., statutair gevestigd te [vestigingsplaats 5] , ingeschreven in het handelsregister onder nummer: [nummeraanduiding] , sinds januari tweeduizend twaalf (03-01-2012) in staat van faillissement verklaard, gestelde borgtocht de dato negen september tweeduizend negen (09-09-2009).
-
datde Cedent bereid is om zijn vorderingen op de Cessus aan de Cessionaris over te dragen;
zijn met elkaar ene overeenkomst van cessie aangegaan, die wordt beheerst door de volgende voorwaarden en bepalingen:”
2.9.
Vervolgens is bepaald dat [gedaagde] voor de overname van de daarin genoemde vorderingen een tegenprestatie van € 460.000,00 zou betalen, waarvan € 50.000,00 op 21 februari 2019 voldaan moest worden. De cessieovereenkomst 2019 bevat daarnaast de volgende relevante artikelen:
“Artikel 2: VOORWERP VAN OVEREENKOMST
1.
Onder de opschortende voorwaarde van volledige betaling van de hierna te melden koopsom uiterlijk 1 mei 2019 cedeert de Cedent aan de Cessionaris de navolgende vorderingen die de Cedent op de Cessus heeft:
A.
de vordering op genoemde heer [D] en genoemde mevrouw [E] ter grootte van vierhonderdvijftigduizend euro (€450.000,00) uit hoofde van een overeenkomst de date dertig september tweeduizend negen (30-9-2009);
B.
de vordering op genoemde heer [D] en genoemde mevrouw [E] ter grootte van zesenzeventigduizend vijfentwintig euro en negenenzeventig eurocent (€76.025,79) in verband met (niet betaalde) rente welke is verschuldigd uit hoofde van de onder A genoemde overeenkomst;
C.
de vordering op genoemde heer [D] en genoemde mevrouw [E] ter grootte van (thans) vierenvijftigduizend zeshonderdveertien euro en vierteen eurocent (€54.614,14) uit hoofde van een overeenkomst de dato vierentwintig september tweeduizend negen (24-9-2009) in verband met een debetstand op rekening [rekeningnummer] .
D.
de vordering op genoemde [D] ter grootte van driemiljoen vijfhonderdduizend euro (€3.500.000,00) uit hoofde van een door hem ten behoeve van de schulden van de besloten vennootschap: [naam 4] B.V., statutair gevestigd te [vestigingsplaats 5] , ingeschreven in het handelsregister onder nummer: [nummeraanduiding] , sinds drie januari tweeduizend twaalf (03-01-2012) in staat van faillissement verklaard, gestelde borgtocht de dato negen september tweeduizend negen (09-09-2009);
E.
de vordering op genoemde [naam 3] C.V. ter grootte van vierhonderdduizend euro (€ 400.000) in hoofdsom, vermeerderd met een rente van éénhonderdzestigduizend euro (€160.000), een boeterente van achtduizend euro (€8.000), wettelijke rente tot 12 juli 2018 ter grootte van drieëndertigduizend achthonderdeenenveertig euro (€33.841) en wettelijke rente nadien;
verder te noemen “het Gecedeerde”.
(…)
Artikel 7: GEGOEDHEID VAN HET GECEDEERDE
1.
de Cedent staat jegens de Cessionaris uitsluitend in voor het bestaan van de vordering op [naam 3] C.V. zoals vermeld onder artikel 2 lid 1 sub E, en dan nog uitsluitend voor wat betreft de hoofdsom en verbeurde contractuele rente, en staat tevens in voor haar beschikkingsbevoegdheid. Voor het bestaan van de andere vorderingen die onder het Gecedeerde zijn begrepen wordt door Cedent geen enkele garantie gegeven.”
2.10.
In artikel 3 is tenslotte bepaald dat [gedaagde] een direct opeisbare boete van € 225.000,00 verschuldigd is indien zij niet op uiterlijk 1 mei 2019 het restant van de koopsom zou voldoen. De hiervoor geciteerde vorderingen genoemd in artikel 2 van de cessieovereenkomst 2019 zullen hierna vorderingen A t/m E worden genoemd.
2.11.
De cessieovereenkomst 2019 werd in opdracht van [gedaagde] door de heer [H] getekend en namens [eiseres sub 1] c.s. door [A] . [eiseres sub 1] c.s. zag vervolgens af van de gunning aan de veilingkoper.
2.12.
[gedaagde] heeft op 21 februari 2019 € 50.000,00 betaald, maar het restant van € 410.000,00 niet.
2.13.
Daarop heeft [eiseres sub 1] c.s. de boerderij in juni 2019 alsnog via een nieuwe veiling verkocht voor € 438.000,00 aan de veilingkoper.
2.14.
In kort geding heeft [eiseres sub 1] c.s. betaling van de contractuele boete gevorderd en toegewezen gekregen. [gedaagde] heeft de contractuele boete vervolgens aan [eiseres sub 1] betaald. [gedaagde] heeft daarna hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak in kort geding. Zij is in het gelijk gesteld en heeft het door haar betaalde bedrag weer terug ontvangen van [eiseres sub 1] c.s.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres sub 1] c.s. vordert in deze procedure betaling van de contractuele boete van € 225.000,00, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf 1 mei 2019, althans 22 mei 2019, althans vanaf de dag van dagvaarding, althans de datum van het in dit te wijzen vonnis, en te vermeerderen met een bedrag van € 2.525,00 aan buitengerechtelijke kosten, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagbepaling van dit vonnis, tot aan de dag van algehele voldoening, met een veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, waaronder begrepen de nakosten en de wettelijke rente binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis. De grondslag van de vordering is niet-nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst van cessie.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Zij stelt nooit € 460.000,00 te hebben willen betalen voor alleen de overname van vordering E, omdat zij meer zekerheden wilde hebben als zij dat bedrag zou betalen. Dat heeft zij ook duidelijk laten weten aan [D] . Daarop ontving zij de cessieovereenkomst 2019 waarin de vorderingen A t/m D, staan vermeld ter hoogte van in totaal circa € 4.500.000,00. Daar heeft zij akkoord op gegeven, vanuit de gedachte dat zij daaraan geen buil kon vallen. [C] had nog maar één keer eerder zaken met [D] gedaan en het was niet zo dat hij [D] alleen maar wilde helpen. Voor [C] en dus [gedaagde] ging het om een zakelijk verantwoorde investering. Die investering blijkt echter niet zakelijk verantwoord omdat de vorderingen A t/m D niet overdraagbaar waren omdat deze in 2018 al aan derden waren gecedeerd (zie punt 2.2.). Door de vorderingen A t/m D toch in de cessieovereenkomst 2019 op te nemen heeft [eiseres sub 1] c.s. een onjuiste voorstelling van zaken geschetst aan [gedaagde] . Daarom beroept [gedaagde] zich op een wilsgebrek (dwaling c.q. bedrog) en heeft zij de cessieovereenkomst 2019 op die gronden vernietigd. Ter zitting heeft [gedaagde] ook nog een beroep gedaan op wederzijdse dwaling met vernietiging van de cessieovereenkomst 2019 tot gevolg. Door de vernietiging is volgens haar de rechtsgrond van de vordering van [eiseres sub 1] c.s. komen te vervallen.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank dient te beoordelen of [gedaagde] de contractuele boete van € 250.000,00 moet betalen aan [eiseres sub 1] c.s. of dat zij een geslaagd beroep op dwaling c.q. bedrog doet. De rechtbank heeft ter zitting uitvoerig stilgestaan bij de vraag of beide partijen wisten wat er op 21 februari 2019 op papier is gezet en onder wiens verantwoordelijkheid dit is gebeurd. Uit de op 21 februari 2019 over en weer gestuurde e-mails tussen de betrokken partijen en de inhoud van de akte blijkt dat het een haastklus is geweest. De deadline voor het bereiken van een akkoord verliep binnen enkele uren, mr. [G] moest voortijdig weg en partijen die bevoegd waren tot tekenen hebben zelf niet (voldoende) van de inhoud kennis kunnen nemen omdat [A] onderweg was en [C] op een begrafenis was.
4.2.
De rechtbank heeft geconstateerd dat in de considerans van de cessieovereenkomst 2019 niets staat over de bedoeling van partijen. Er wordt enkel een opsomming van vorderingsrechten gegeven, waarvan de meesten niet overdraagbaar waren, hetgeen bij in ieder geval [D] en [eiseres sub 1] c.s. bekend was. Vordering E staat in zijn geheel niet vermeld. Bovendien mist er overduidelijk een stuk tekst door onzorgvuldig knip- en plakwerk. Op de vraag van de rechtbank waarom beide partijen een onduidelijke en onvolledige overeenkomst hebben getekend, heeft [eiseres sub 1] c.s. aangevoerd dat het helder was wat partijen met elkaar overeen wilde komen, namelijk dat [gedaagde] een bedrag van € 460.000,00 zou betalen ter voorkoming van de verkoop van de boerderij, omdat daarover op 15 januari 2019 is gesproken. [eiseres sub 1] c.s. dacht dat [gedaagde] achter de inhoud van de cessieovereenkomst 2019 stond omdat zij ervan uitging dat [D] [gedaagde] vertegenwoordigde. Om die reden heeft zij, hoewel dat misschien slordig was, ook de vorderingen A tot en met D in de cessieovereenkomst laten staan. [D] wist namelijk dat die vorderingen niet overdraagbaar waren en die wetenschap heeft [eiseres sub 1] c.s. aan [gedaagde] toegedicht omdat zij ervan uitging dat [D] [gedaagde] vertegenwoordigde. Of dat het geval was heeft [eiseres sub 1] c.s. niet geverifieerd. Waarom [eiseres sub 1] c.s. ervan uit ging dat [D] [gedaagde] vertegenwoordigde heeft [A] tijdens de mondelinge behandeling niet toe kunnen lichten, anders dan dat [D] [C] had geïntroduceerd bij [A] . Op basis van de toelichting die [C] op de zitting heeft gegeven kon [eiseres sub 1] c.s. zich voorstellen dat niet alleen zij, maar ook [C] door [D] op het verkeerde been is gezet. [C] heeft op zijn beurt bij de mondelinge behandeling niet toe kunnen lichten welk onderzoek zij heeft gedaan naar de aard en omvang van de vorderingen die in de cessieovereenkomst 2019 staan vermeld. Kennelijk heeft hij zich vooral laten leiden door de hoogte van de bedragen die bij de vorderingen stonden en zonder nadere onderbouwing de cessieovereenkomst 2019 blind laten tekenen. Het lijkt er op dat beide partijen zich hebben laten leiden door iets dat alleen uit de koker van [D] is gekomen maar niet aansloot bij de bedoeling die partijen hadden met het sluiten van de cessieovereenkomst 2019. Deze gang van zaken doet vermoeden dat [D] daarbij gebruik heeft gemaakt van een door hem gecreëerde tijdsdruk door een concept cessieovereenkomst voor te leggen op een moment dat [A] op het punt stond in een vliegtuig te stappen en daarna een tijd uit het net was, [C] niet kon tekenen vanwege een begrafenis en de advocaat van [A] ook dringende werkzaamheden elders had en dus ook nauwelijks tijd had om naar het concept te kijken. Er moest echter een beslissing worden genomen in verband met de naderende deadline voor de gunning. Saillant detail hierbij is dat [C] ter zitting heeft toegelicht dat [D] hem niet de concept versie van de cessieovereenkomst had gestuurd, maar alleen de uiteindelijke geschoonde versie. Van de discussie die was gevoerd over het concept met de raadsman van [eiseres sub 1] c.s., is [C] dus blijkbaar niet op de hoogte gesteld.
4.3.
De rechtbank ziet op basis van het bovenstaande geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake is van bedrog door [eiseres sub 1] c.s. Wel kan worden vastgesteld dat het handelen van [D] wederzijdse dwaling (artikel 6:228 lid 1 sub c) heeft veroorzaakt. [eiseres sub 1] c.s. ging er namelijk vanuit dat [gedaagde] € 460.000,00 wilde betalen voor alleen de overname van vordering E omdat zij ervan uitging dat [gedaagde] wist dat zij niet de vorderingen A tot en met D over zou nemen. [gedaagde] ging ervan uit dat [eiseres sub 1] c.s. haar tegen betaling van € 460.000,00 de vorderingen A tot en met E over zou dragen en daartoe bevoegd was. Beiden hadden dus een verkeerde voorstelling van zaken en voldoende aannemelijk is geworden dat de cessieovereenkomst niet zou zijn gesloten als partijen over en weer elkaars uitgangspunten helder zouden hebben gehad en zij niet blind waren ingegaan op de door [D] aangedragen concept cessieovereenkomst.
4.4.
De vraag die op grond van het voorgaande moet worden beantwoord is voor wiens rekening en risico die dwaling moet komen. Voor de beantwoording van die vraag weegt de rechtbank de volgende omstandigheden:
4.4.1.
Niet gebleken is dat [eiseres sub 1] c.s. er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [D] [gedaagde] vertegenwoordigde. De cessieovereenkomst 2019 werd namelijk niet voor niets niet door [D] , maar door de heer [H] getekend in opdracht van [gedaagde] . Daarnaast is niet gebleken dat het voldoende duidelijk was dat het [gedaagde] alleen om vordering E te doen was.
4.4.2.
Daar staat tegenover dat [eiseres sub 1] c.s. niet zonder meer belang had bij het sluiten van de cessieovereenkomst 2019. Weliswaar leverde de cessieovereenkomst 2019 een iets hogere tegenprestatie op dan de gunning aan de veilingkoper, maar aannemelijk is dat zij toch vooral bereid was de cessieovereenkomst 2019 te sluiten omdat zij haar zakenpartner [D] een kans gunde de boerderij te behouden.
4.4.3.
[gedaagde] heeft zonder enige vorm van onderzoek een cessieovereenkomst getekend waarin diverse vorderingen stonden vermeld waarover [C] zegt geen nadere informatie van [D] te hebben ontvangen en waarover kennelijk verder niet inhoudelijk is gesproken. [C] heeft bij de mondelinge behandeling toegelicht dat hij een gezonde zakelijke instelling heeft en niet zo maar geld weggeeft. Toch heeft hij zich in dit geval kennelijk laten leiden door de genoemde bedragen en kennelijk zonder zich te verdiepen in wat hij kocht laten verleiden te happen in de spreekwoordelijke worst die hem is voorgehouden. Het belang van [gedaagde] was dus vooral financieel gewin. Juist om die reden had van [gedaagde] deugdelijk onderzoek mogen worden verwacht naar de inhoud en achtergrond van het financiële gewin dat zij wilde behalen. Dat [gedaagde] dit onderzoek achterwege heeft gelaten moet haar dus ernstig worden toegerekend.
4.5.
Op basis van de in punt 4.4. weergegeven omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de door [gedaagde] gestelde dwaling voor haar rekening en risico dient te blijven. Dat betekent dat de cessieovereenkomst niet rechtsgeldig vernietigd is en [gedaagde] aangesproken kan worden op haar daaruit voorvloeiende verplichtingen. De rechtbank ziet wel aanleiding de gevorderde contractuele boete, zoals gevorderd, te matigen tot de daadwerkelijk geleden schade, omdat de billijkheid dat klaarblijkelijk vereist.
4.6.
In het kader van de matiging wordt de schade geschat en gaat de rechtbank voorbij aan het bewijsaanbod van [eiseres sub 1] c.s. omdat het bewijs werd aangeboden in het kader van het vorderingsrecht en niet in het kader van de matiging. De uitwinning van het hypotheekrecht bleek erg lastig met [D] als regisserende partij op de achtergrond. [gedaagde] was bereid de vordering over te nemen voor € 460.000,00. Door het mislopen van de cessieovereenkomst 2019 is de boerderij uiteindelijk in juni 2019 via een veiling verkocht voor € 438.000,00. Dit is een verschil van € 22.000,00, dat moet worden beschouwd als schade, omdat de boerderij weliswaar meer waard lijkt te zijn geweest, maar niet meer op kon leveren dan wat de veilingkoper er voor heeft betaald. De rechtbank heeft namelijk begrepen dat [E] , al dan niet in opdracht van [D] , voor een onderhandse verkoop ging liggen. [eiseres sub 1] c.s. was dus afhankelijk van de opbrengst bij een veilingverkoop en de veilingkoper was kennelijk de enige gegadigde die bereid bleek maximaal het bedrag te betalen waarvoor de boerderij eerder aan hem als hoogste inschrijver zou worden gegund. De latere verkoop via een veiling heeft bovendien een maand extra rente gekost en (advocaat)kosten gevergd. Daarnaast heeft [eiseres sub 1] c.s. kosten moeten maken voor het (laten) beoordelen van de cessieovereenkomst 2019. Het verschil in opbrengst plus de maand extra rente en advocaatkosten kan worden aangeduid als schade. De rechtbank begroot de schade op een totaalbedrag van € 27.000,00. De rechtbank bepaald dat [gedaagde] dit bedrag aan schade aan [eiseres sub 1] c.s. moet vergoeden.
4.7.
[eiseres sub 1] c.s. maakt aanspraak op de wettelijke (handels)rente vanaf 1 mei 2019. Wat toegewezen wordt is de gematigde boete. Het gaat hier dus niet om de primaire betalingsverplichting uit een handelsovereenkomst,
i.e. de geldelijke tegenprestatie voor geleverde diensten op grond van een handelsovereenkomst. Dat betekent dat niet de wettelijke handelsrente, maar alleen de wettelijke rente verschuldigd is over het gevorderde, vanaf het moment van ontstaan van het recht op de boete (die moet worden gezien als een gefixeerde schadevergoeding). Dat moment bepaalt de rechtbank op 1 mei 2019, omdat dat het moment was waarop [gedaagde] moest nakomen en bij gebreke van niet nakoming de boete verschuldigd werd. Op dat moment had [gedaagde] echter al wel € 50.000,00 aanbetaald. Tot dit bedrag werd terugbetaald is er geen schade geleden. Het is de rechtbank onvoldoende duidelijk geworden wanneer [eiseres sub 1] c.s., na arrest van het Gerechtshof, het bedrag weer heeft terugbetaald aan [gedaagde] en wanneer dus daarna weer recht op wettelijke rente is ontstaan. De rechtbank zal daarom de wettelijke rente toewijzen met ingang van het moment van dagvaarden, 21 maart 2021.
4.8.
[eiseres sub 1] c.s. maakt op grond van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) aanspraak op een vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten van [gedaagde] . De kantonrechter zal het bedrag toewijzen tot het wettelijke tarief horende bij het toegewezen bedrag.
4.9.
[gedaagde] zal in de kosten van de procedure worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres sub 1] c.s. worden begroot op € 5.737,00 aan griffierecht, (€ 721,00 x 2 punten) € 1.442,00 aan salaris advocaat en € 85,81 aan explootkosten, dus in totaal op € 7.264,81.
4.10.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen zoals in het dictum is vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres sub 1] c.s. tegen bewijs van kwijting te betalen € 27.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2021 tot het moment van volledige voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van [eiseres sub 1] c.s., begroot op € 1.045,00 excl. BTW, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot het moment van volledige voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot vergoeding van de proceskosten, aan de zijde van [eiseres sub 1] c.s. begroot op € 7.264,81, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] indien zij niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op € 163,00 aan nasalaris zonder betekening en in geval van betekening van het vonnis met € 85,00 met explootkosten van betekening van de uitspraak, vermeerderd met de wettelijke rente over de (na)kosten;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij vonnis;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2022.