2.5.Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 14 januari 2021 geconcludeerd dat er geen aanleiding is om van het primaire verzekeringsgeneeskundig oordeel af te wijken. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
Grondslag van het bestreden besluit
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de loonaanvullingsuitkering van werknemer ongewijzigd wordt voortgezet, omdat de volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam wordt geacht. Werknemer krijgt daarom geen
IVA-uitkering. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische rapportages.
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk.
5. Eiseres voert aan dat het onderzoek onzorgvuldig is verricht omdat verweerder tekort is geschoten in de re-integratieverplichtingen die op hem rusten op grond van artikel 39 van de Wet WIA. Werknemer ontvangt vanaf 21 september 2012 hij een
WGA-loonaanvullingsuitkering. Op 8 januari 2020 heeft eiseres een heronderzoek aangevraagd. Verweerder heeft in de tussentijd niets gedaan.
6. De rechtbank vindt niet dat medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht. De primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben het dossier bestudeerd en informatie van Noagg van 25 januari 2011 bij hun beoordeling betrokken. De primaire verzekeringsarts heeft verder informatie van de orthopeed van 12 januari 2010 bij de beoordeling betrokken. Vanwege corona maatregelen heeft er geen fysiek maar een telefonisch spreekuur met de primaire verzekeringsarts plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder informatie bij de beoordeling meegewogen van de revalidatiearts van 3 augustus 2011, de psychiatrische expertise van Psyon van
16 januari 2012, de psychotherapeut van Indigo van 26 oktober 2020 en diverse verzekeringsgeneeskundige onderzoeken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het in 2012 geadviseerde medische onderzoek na 6 tot 12 maanden niet plaatsgevonden vanwege logistieke redenen. Dit had geen medische redenen. De rechtbank vindt niet dat het medisch onderzoek om deze reden onzorgvuldig is geweest. Eiseres heeft verder niet specifiek aangegeven op welke punten sprake zou zijn van een onzorgvuldig onderzoek in deze procedure. De omstandigheid dat verweerder niet zou hebben voldaan aan de re-integratieverplichtingen op basis van artikel 39 van de Wet WIA, maakt niet dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. De vraag of verweerder aan eiseres een schadevergoeding zou moeten betalen vanwege deze omstandigheid valt buiten de omvang van dit geding.
7. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek of zwangerschap en bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat onder duurzaam wordt verstaan een medische stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
8. Op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep dient de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Daarbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een motivering vereist die ziet op een mogelijk resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
9. Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkeling van iemands arbeidsbeperkingen. De verzekeringsarts die dit beoordeelt dient hierbij volgens vaste rechtspraak gebruik te maken van het door het Uwv vastgestelde beoordelingskader “Beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen”. Hierin is onder andere een stappenplan opgenomen dat uit drie stappen bestaat. In stap 1 is de situatie aan de orde dat verbetering van de belastbaarheid uitgesloten is. In stap 2 gaat het om mensen waarbij verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten. De verzekeringsarts beoordeelt of er in het eerstkomende jaar een verbetering kan worden verwacht. Er moet dan gekozen worden tussen een situatie waarin er een redelijke of goede verwachting is dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden (stap 2a) en een situatie waarin verbetering in deze periode niet of nauwelijks te verwachten is (stap 2b). Als argumenten voor een keuze ontbreken dient te worden uitgegaan van redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden. Stap 3 is van toepassing als verbetering van de belastbaarheid in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks te verwachten is. De verzekeringsarts beoordeelt dan of en zo ja in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht.
10. Eiseres voert aan dat werknemer recht heeft op een IVA-uitkering omdat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Verweerder heeft niet deugdelijk gemotiveerd dat er geen sprake is van duurzaamheid. Herstel van de gezondheidssituatie van werknemer behoort volgens eiseres niet tot de mogelijkheden.
11. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 14 januari 2021 geconcludeerd dat bij werknemer nog steeds sprake is van een ziektebeeld met behandelmogelijkheden. De hoofddiagnose die tot klachten en beperkingen leidt is nog nooit behandeld. Gebleken is dat zonder deze adequate behandeling gericht op de diagnose, het klachtenbeeld verder verslechtert. Doel van een adequate behandeling is om tot klachtenvermindering te komen waardoor het functioneren van werknemer zal verbeteren. Verbetering van de belastbaarheid is bij werknemer dan ook zeker niet uitgesloten. Vanaf het moment van beoordeling door de primaire verzekeringsarts zal er, gezien de duur van de behandeling van het eerstkomende jaar, nog geen daadwerkelijke verbetering worden verwacht. Er is echter een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid hierna (op lange termijn) zal optreden. Het uitgangspunt is dat een op de actuele stand van de medische wetenschap gebaseerde behandeling die niet louter is gericht op stabilisatie, in beginsel de verwachting rechtvaardigt van een redelijke of goede verbetering van de belastbaarheid. De behandeling is gericht op toename van mogelijkheden. Gezien de duur van de behandeling is de beoordeling daarmee niet beperkt in duur tot het eerstkomende jaar of het tweede jaar. Het ziet ook op de jaren daarna. Dit verklaart waarom soms ook langer tijd sprake kan zijn van “tijdelijk geen benutbare mogelijkheden”, waarbij er ondanks het tijdsverloop nog geen duurzaamheid kan worden vastgesteld.
12. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiermee inzichtelijk heeft gemotiveerd dat verbetering van de belastbaarheid, met een adequate behandeling die is gericht op de hoofddiagnose, niet is uitgesloten. De volledige arbeidsongeschiktheid van werknemer is daarmee niet duurzaam. De rechtbank kan deze motivering goed volgen en vindt, anders dan eiseres, dat verweerder dit voldoende specifiek heeft uitgelegd. Werknemer heeft geen recht op een IVA-uitkering.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.