ECLI:NL:RBMNE:2022:3597

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 augustus 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
UTR 22/1818
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van arbeidsverplichtingen op basis van de Participatiewet en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft verzoeker, een inwoner van [woonplaats], een verzoek ingediend om ontheffing van de arbeidsverplichtingen zoals bedoeld in artikel 9 van de Participatiewet (Pw). De Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug, als verweerder, heeft deze aanvraag aanvankelijk afgewezen met een besluit op 24 november 2021. Na bezwaar van verzoeker heeft verweerder op 10 maart 2022 het bestreden besluit gehandhaafd. Echter, op 9 augustus 2022 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en besloten verzoeker tot 1 augustus 2023 te ontheffen van de arbeidsverplichtingen en tegenprestatie.

Naar aanleiding van deze intrekking heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten. Verweerder heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen deze vergoeding. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de proceskosten, die door een derde beroepsmatig zijn verleend, op € 1.300,- komen. Dit bedrag is opgebouwd uit kosten voor het indienen van het bezwaarschrift en het beroepschrift.

De rechtbank heeft verweerder ook verplicht om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, en is openbaar uitgesproken op 19 augustus 2022. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1818

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 augustus 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. T.E. van der Bent),
en

Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug, verweerder

(gemachtigde: M. Arendsen).

Procesverloop

Verzoeker heeft verzocht om ontheffing van de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9 van de Participatiewet (Pw).
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 24 november 2021 (primair besluit) afgewezen. Met het bestreden besluit van 10 maart 2022 (bestreden besluit) op het bezwaar van verzoeker is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In het besluit van 9 augustus 2022 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en in plaats daarvan besloten om verzoeker tot 1 augustus 2023 te ontheffen van de arbeidsverplichtingen en tegenprestatie als bedoeld in artikel 9 van de Pw.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld zich niet te verzetten tegen een vergoeding van de proceskosten van verzoeker.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld zich niet te verzetten tegen een vergoeding van de proceskosten van verzoeker.
4. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.300,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 541,- en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1).
5. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.300,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2022.
De griffier is buiten staatdeze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.