ECLI:NL:RBMNE:2022:3593

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
C/16/510141 / HA ZA 20-653
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van schadevergoeding vordering na renteswapovereenkomsten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 september 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] B.V. en de coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK U.A. De zaak betreft een vordering tot schadevergoeding van [eiseres], die optreedt namens de heer [A], een MKB-ondernemer die sinds 1987 klant is bij Rabobank. [A] had in het verleden renteswapovereenkomsten afgesloten om het renterisico van zijn leningen af te dekken. Hij stelde dat Rabobank hem niet voldoende had geïnformeerd over de risico's van deze renteswaps en dat hij, als hij beter was geïnformeerd, voor een ander product had gekozen, namelijk een rentecap.

De rechtbank heeft de vorderingen van [eiseres] afgewezen. De rechtbank oordeelde dat, zelfs als Rabobank haar zorgplicht had geschonden, [A] geen schade had geleden die in causaal verband stond tot het handelen van Rabobank. De rechtbank concludeerde dat [A] niet aannemelijk had gemaakt dat hij zonder de vermeende zorgplichtschending minder kosten zou hebben gehad. De rechtbank benadrukte dat de stelplicht en bewijslast voor de schade bij [eiseres] lag, en dat deze onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank wees ook op de mogelijkheid dat [A] in een hypothetische situatie zonder de vermeende normschending mogelijk voor renteswaps had gekozen, wat zijn schade niet zou hebben verminderd.

De rechtbank heeft [eiseres] veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van Rabobank zijn begroot op € 1.782,-, te vermeerderen met wettelijke rente. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/510141 / HA ZA 20-653

Vonnis van 14 september 2022

in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. J.H. van Woudenberg te Amsterdam,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaten mr. R.L. Ubels en mr. T.B. Klerks te Amsterdam.
Partijen worden hierna [eiseres] en Rabobank genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 september 2020 met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek;
  • twee aktes met aanvullende producties van [eiseres] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 7 juli 2022 plaatsgevonden. De advocaten van partijen hebben spreekaantekeningen voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat verder is besproken. Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank de vonnisdatum bepaald op vandaag.
2. Waar gaat deze zaak over?
2.1.
[eiseres] is de procesgevolmachtigde van de heer [A] (hierna: [A] ). [A] is een MKB-ondernemer en sinds 1987 klant bij Rabobank. Begin 2009 heeft [A] Rabobank laten weten dat hij van plan was een bedrijfspand in [.] aan te kopen en ingrijpend te verbouwen en in te richten tot medisch centrum. In dit kader is [A] twee financieringen met Rabobank aangegaan. De eerste overeenkomst van geldlening is op 5 maart 2010 gesloten (hierna: de eerste geldlening). De hoofdsom van deze eerste geldlening is
€ 1.000.000,- en de geldlening heeft een looptijd van 25 jaar. De rente is het eerste jaar vast gezet op 4,3%. [A] heeft vervolgens op 11 juni 2010 een tweede financiering van Rabobank verkregen. Dat was in eerste instantie een kortlopend investeringskrediet van
€ 2.000.000,-. Dat krediet is op 26 september 2011 omgezet in een 20-jarige geldlening tegen een variabele rente, zijnde het 3-maands Euribor tarief (hierna: de tweede geldlening).
2.2.
Na het sluiten van de eerste geldlening hebben Rabobank en [A] op 19 april 2010 met elkaar gesproken over het renterisico van de verzochte financieringen. Tijdens dit gesprek heeft Rabobank [A] voorgelicht over de mogelijkheden van 1) variabele rente op zijn leningen zonder afdekking van het risico op rentestijging en 2) variabele rente op zijn leningen die wordt vastgezet door middel van een renteswap.
2.3.
Naar aanleiding van het gesprek van 19 april 2010 heeft Rabobank [A] het Voorstel Rente Risicomanagement toegezonden. In die brief van 15 juni 2010 adviseert Rabobank [A] om het risico op rentestijging voor een gedeelte van zijn financieringen af te dekken met een renteswap. Dat is ook gebeurd. [A] heeft op 17 juni 2010 een renteswapovereenkomst gesloten met een hoofdsom van € 1.000.000,-, een swaprente van 3,34%, met als ingangsdatum 1 mei 2011 en met een looptijd van 10 jaar. In verband daarmee is de vaste rente voor de eerste geldlening van € 1.000.000,- met ingang van 1 mei 2011 omgezet naar 3-maands Euribor (variabele rente). Op 26 september 2011 heeft [A] met betrekking tot de tweede geldlening een tweede renteswapovereenkomst gesloten met een hoofdsom van € 1.500.000,- en een swaprente van 2,47%. De ingangsdatum voor die renteswap was 1 februari 2012 en de looptijd was (ook) 10 jaar. Als gevolg van die twee renteswaps had [A] het renterisico voor zijn totale leenschuld van € 3.000.000,- afgedekt tot een bedrag van € 2.500.000,-. Voor een bedrag van € 500.000,- bleef de rente variabel (Euribor).
2.4.
Op 3 oktober 2011 heeft [A] naar aanleiding van de op 26 september 2011 gesloten renteswap een Voorstel Rente Risicomanagement ontvangen waarin de uitgangspunten van deze tweede renteswap worden beschreven. Op dezelfde datum heeft [A] een Positie Overzicht Derivaten ontvangen. Dit document bevat een overzicht van alle uitstaande rentetransacties van [A] . Per transactie wordt hierbij de marktwaarde weergegeven. Voor de renteswap die [A] op 17 juni 2010 met Rabobank is aangegaan, staat in dit document een negatieve marktwaarde van - € 92.556,- opgenomen. [1]
2.5.
[A] heeft, voor het eerst op 7 oktober 2013, geprobeerd om de renteswapovereenkomsten tussentijds te beëindigen. [A] schrijft in zijn brief van deze datum dat de renteswap voor hem geen toegevoegde waarde heeft en dat hij de administratie daarvan ondoorzichtig vindt. Rabobank heeft niet met de opzegging van de renteswapovereenkomsten ingestemd.
2.6.
[eiseres] meent dat Rabobank [A] als niet professioneel belegger had moeten wijzen op de risico’s van een renteswap en de daarbij behorende kosten. [eiseres] vordert namens [A] een verklaring voor recht dat Rabobank haar (bijzondere) zorgplicht tegenover [A] heeft geschonden door:
  • primair: met [A] geen rentecapovereenkomsten te sluiten;
  • subsidiair: met [A] renteswapovereenkomsten te sluiten;
  • meer subsidiair: door [A] onjuist en/of onvolledig te informeren over de eigenschappen van renteswapovereenkomsten, waaronder het bestaan van een negatieve startwaarde daarvan, en niet (voldoende) te waarschuwen voor de risico’s van renteswaps.
3. Wat de rechtbank ervan vindt3.1.De rechtbank zal de vorderingen van [eiseres] afwijzen. Hierna wordt uitgelegd hoe de rechtbank tot deze beslissing is gekomen.

Geen causaal verband / geen schade3.2.Uit het voorgaande blijkt dat partijen het niet met elkaar eens zijn over het antwoord op de vraag of Rabobank haar (bijzondere) zorgplicht tegenover [A] heeft geschonden bij het aangaan van de renteswapovereenkomsten. Daarnaast betwist Rabobank dat [A] schade heeft geleden. De rechtbank laat het antwoord op de vraag of Rabobank haar (bijzondere) zorgplicht heeft geschonden in het midden, aangezien [A] door het afsluiten van de renteswapovereenkomsten geen schade heeft geleden die in een causaal verband staat tot het handelen van Rabobank. [eiseres] heeft namelijk onvoldoende concreet onderbouwd dat [A] zonder de vermeende zorgplichtschending minder kosten zou hebben gehad. De rechtbank licht deze beslissing hieronder toe.De denkbeeldige situatie zonder (vermeende) normschending

3.3.
Het bestaan en de omvang van de schade moet worden vastgesteld door de situatie zoals die in werkelijkheid is te vergelijken met de denkbeeldige situatie die zich zou hebben voorgedaan als de (gestelde) onrechtmatige gedragingen, de schending van de zorgplicht door Rabobank, achterwege waren gebleven. Bij de beoordeling van de denkbeeldige situatie komt het aan op dat wat hierbij redelijkerwijs te verwachten valt. De goede en kwade kansen moeten worden afgewogen. Daarbij heeft de rechter een aanzienlijke mate van vrijheid. De stelplicht en de bewijslast van het bestaan en de omvang van de schade rusten in beginsel op de benadeelde, in dit geval [eiseres] namens [A] .
3.4.
Om een vergelijking te kunnen maken tussen de denkbeeldige situatie met en zonder (vermeende) normschending moet worden vastgesteld wat de wensen van [A] waren ten aanzien van de rente die hij op de geldleningsovereenkomsten verschuldigd was bij het aangaan van de renteswapovereenkomsten. [eiseres] heeft in de dagvaarding gesteld dat [A] tijdens het gesprek met Rabobank op 19 april 2010 heeft gezegd dat hij zich gedeeltelijk tegen rentestijgingen wilde indekken. [A] zou de rente niet hebben willen vastzetten. In het Voorstel Rente Risicomanagement van 15 juni 2010 schrijft Rabobank dat zij op 19 april 2010 met [A] heeft gesproken over de vraag hoe hij wilde omgaan met het renterisico op de nieuwe financiering (de eerste en tweede geldlening). In het voorstel staat het volgende: ‘
U(daarmee wordt [A] bedoeld)
heeft aangegeven het renterisico voor in ieder geval een gedeelte van de financiering gedurende een periode van 5 tot 10 jaar te willen uitsluiten middels het vastzetten van de rente. De gewenste zekerheid past bij uw streven om het onroerend goed voor de langere termijn aan te houden, zowel voor uzelf als uw familie, zodat u het risico op hoge(re) rentelasten zoveel mogelijk wenst uit te sluiten’. Ook staat in het voorstel dat er is gesproken over de wens van [A] om extra af te lossen op de geldleningen. Daarover schrijft Rabobank het volgende: ‘
Teneinde uw wens om extra te kunnen aflossen te combineren met uw wens de rente vast te zetten, hebben wij de mogelijkheid besproken om een gedeelte van de financiering niet af te dekken’. Voorafgaand aan het sluiten van de renteswapovereenkomsten heeft [A] daarnaast op verzoek van Rabobank een Treasury Inventarisatie Formulier (TIF) ingevuld. Ook daaruit blijkt dat hij een product wilde afsluiten met het doel om daarmee rente- en valutarisico’s gedeeltelijk af te dekken. De rechtbank leidt hieruit af dat het tussen partijen vast staat dat [A] voor een deel van zijn financiering niet het risico wilde lopen dat hij meer rente zou moeten betalen als de variabele rente zou stijgen. Daarnaast had hij de wens om extra te kunnen aflossen op de geldlening.
3.5.
Met inachtneming van deze wensen van [A] moet worden beoordeeld welk product [A] had gekozen als Rabobank hem volledig had geïnformeerd over alle kenmerken en risico’s van de verschillende producten (waaronder renteswaps, rentecaps en vastrentende leningen).
3.6.
In de dagvaarding heeft [eiseres] namens [A] uitdrukkelijk het standpunt ingenomen dat Rabobank [A] had moeten adviseren over een rentecap. Hij zou dan daarvoor hebben gekozen in plaats van voor een renteswap. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [A] zich niet (meer) op het standpunt stelt dat hij per definitie een rentecap zou hebben gekozen. Hij was bij het sluiten van de eerste geldleningsovereenkomst niet bekend met het bestaan van renteswaps of rentecaps. Als Rabobank [A] volledig had geïnformeerd zou [A] voor de voordeligste optie hebben gekozen, de optie met de minste (rente)kosten, aldus [A] tijdens de mondelinge behandeling.
3.7.
De rechtbank vindt de stelling van [A] , dat hij zou hebben gekozen voor de meest voordelige optie, ongeloofwaardig. De rechtbank licht dat hierna toe. De – achteraf bezien – meest voordelige optie was variabele rente op de totale financiering van € 3.000.000,-, zonder (enige) afdekking van het risico op rentestijgingen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [A] verklaard dat hij het ook goed zou hebben gevonden als de rente variabel zou zijn gebleven. Maar voor de rechtbank staat vast dat [A] daarvoor niet zou hebben gekozen. Op 6 november 2013 heeft [A] in een e-mail aan Rabobank geschreven: ‘
Natuurlijk wil je de risico’s op rente stijgingen beperken, maar daar zouden ook andere instrumenten hebben gepast, zoals heel eenvoudig een vast rentepercentage of een clausule dat een variabele rente naar vast wordt omgezet als een rentestijging dreigt.’ Bovendien heeft Rabobank de mogelijkheid om het renterisico niet af te dekken met [A] besproken. In het Voorstel Rente Risicomanagement staat hierover: ‘
In dit scenario spreekt u geen risico-dekking af. Dit betekent dat uw rentelasten direct meebewegen met de Euriborente. Dit is een variant die u niet wenselijk acht voor de gehele financiering.’ [A] heeft niet gesteld dat hij dit niet heeft gezegd tijdens het gesprek met Rabobank op 19 april 2010. En [A] heeft dat scenario afgewezen door te kiezen voor de renteswaps. Ook uit het volgende blijkt dat [A] niet uit was op de voordeligste optie. Rabobank heeft in het ‘Voorstel Rente Risicomanagement’ voorstellen gedaan voor een renteswap met een looptijd van vijf jaar en een looptijd van tien jaar. Bij een looptijd van tien jaar was de geprognosticeerde rente hoger dan bij vijf jaar: 3,30% tegenover 2,59%. Een renteswap met een looptijd van tien jaar was dus fors duurder dan met een looptijd van vijf jaar, en toch heeft [A] voor de dure variant van tien jaar gekozen.
Rentecap
3.8.
De rechtbank vindt het niet aannemelijk dat [A] voor een rentecap zou hebben gekozen als Rabobank hem over die mogelijkheid zou hebben geïnformeerd. Voor het afsluiten van een rentecap zou [A] direct bij het afsluiten van dit product een vergoeding moeten betalen, een cappremie. Die vergoeding was ook verschuldigd als hij niet zou kunnen profiteren van de rentecap. Dat zou het geval zijn als de variabele rente de afgesproken maximale rente (het renteplafond of de “cap”) niet zou overstijgen. Volgens [eiseres] zou de cappremie voor de twee rentecaps in totaal € 122.869,- bedragen. Rabobank meent dat deze vergoeding zelfs nog hoger zou zijn. Het exacte bedrag kan in het midden blijven, want [A] heeft niet onderbouwd gesteld dat hij in staat en bereid was om in ieder geval € 122.869,- als vergoeding voor het aangaan van de rentecaps (gespreid) te betalen. Tijdens de mondelinge behandeling is namens [A] gesteld dat deze kosten ‘goed te overzien en haalbaar’ zouden zijn, maar mede gelet op de uitvoerige betwisting van Rabobank op dit punt vindt de rechtbank dat [eiseres] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat het voor [A] mogelijk was en voor de hand lag om dat bedrag te betalen. Het feit dat het pand van [A] , waarvoor de geldleningen zijn verstrekt, is getaxeerd op bijna
€ 9.000.000,- maakt dat niet anders. Daaruit blijkt namelijk niet dat [A] over voldoende liquide middelen beschikte om de cappremie aan Rabobank te betalen en daartoe ook zonder meer bereid was.
3.9.
Daar komt bij dat het in 2010/2011 niet in de lijn der verwachtingen lag dat de rente verder zou gaan dalen. De rente stond al erg laag. Daarom ligt het niet voor de hand dat [A] een hoge vergoeding zou betalen voor het afsluiten van een rentecap om zo te kunnen profiteren van mogelijke verdere rentedalingen, terwijl hij de lage rente ook voor een langere tijd vast kon zetten. Achteraf is gebleken dat de rentetarieven na 2008 wel zijn blijven dalen. Mogelijk zou een rentecap daarom achteraf bezien voordeliger voor [A] zijn geweest. Maar er mag niet worden uitgegaan van wijsheid achteraf (hindsight bias). Uitgegaan moet worden van de wetenschap ten tijde van het aangaan van de renteswapovereenkomsten (vgl. Gerechtshof Amsterdam 5 augustus 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2004). Dat voor Rabobank bij het aangaan van de renteswapovereenkomsten voorzienbaar was dat de rente verder zou dalen, is niet gebleken. [eiseres] heeft weliswaar gesteld dat de leden van de Eurozone na 12 oktober 2008 weer leningen aan elkaar gingen verstrekken, maar niet is gebleken dat Rabobank daardoor wist dat de rente in de jaren daarna zou blijven dalen. Rabobank heeft dit ook betwist.
Vaste rente of renteswaps
3.10.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank ervan uitgaat dat [A] niet voor een rentecap of een volledig variabele rente zou hebben gekozen. Dan blijven de mogelijkheden van een renteswap of leningen met een vaste rente over om ervoor te zorgen dat [A] niet zou worden geconfronteerd met stijgende rentes. De rechtbank kan niet vaststellen of [A] in de hypothetische situatie zonder (vermeende) normschending zou hebben gekozen voor de renteswaps of voor vastrentende leningen. Maar de rechtbank sluit niet uit dat [A] wél voor renteswaps had gekozen. Want anders dan bij geheel vastrentende leningen gold de vaste swaprente bij de renteswaps niet voor de gehele hoofdsom van € 3.000.000,-, maar voor € 2.500.000,-. Voor € 500.000,- gold de – lagere – variabele rente. En bij voortijdige beëindiging van een vastrentende lening moet aan de bank een vergoeding worden betaald die vergelijkbaar is met de negatieve marktwaarde van een renteswap in het geval dat de marktrente lager is dan de overeengekomen swaprente. In het geval dat [A] niet zou hebben gekozen voor renteswaps, gaat de rechtbank ervan uit dat hij zou hebben gekozen voor vastrentende leningen. Steun daarvoor ziet de rechtbank in de volgende omstandigheden. Voor de eerste geldlening van € 1.000.000,- gold in het eerste jaar een vaste rente. In de schriftelijke verklaring van [A] van 27 juni 2022 staat: ‘
Ik had aanvankelijk gekozen voor een vaste rente.’ Tijdens de mondelinge behandeling heeft [A] verklaard: ‘
Bij mijn eerste lening was er een vaste rente. Daar ging ik ook voor. Later is dat op initiatief van de Rabobank variabel gemaakt. Daarna kreeg ik onmiddellijk het voorstel van de swap.
3.11.
Als [A] voor de vaste rente zou hebben gekozen, zou hij niet in een betere financiële positie hebben verkeerd dan hij nu doet. De niet onderbouwde stelling van [eiseres] dat [A] schade heeft geleden omdat hij renteswapovereenkomsten heeft gesloten, terwijl hij die schade niet zou hebben als er was gekozen voor een vaste rente op de financiering is in ieder geval onvoldoende om dit aan te nemen. Volgens Rabobank zou [A] , als hij voor een vast rentende lening zou hebben gekozen, een iets hogere rente hebben betaald dan de tarieven van de renteswaps. [eiseres] heeft niets aangevoerd op grond waarvan moet worden aangenomen dat dit niet juist is.
3.12.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] de – nieuwe – stelling ingenomen dat [A] in de denkbeeldige situatie zonder (vermeende) normschending mogelijk zou hebben gekozen voor vastrentende leningen met een korte rentevaste periode, waarmee kennelijk is bedoeld korter dan de looptijd van de renteswaps (tien jaar). De rechtbank gaat ook aan deze stelling voorbij: [eiseres] heeft die stelling niet onderbouwd en de rechtbank vindt het ook om een andere reden niet aannemelijk dat [A] in het geval van vastrentende leningen zou hebben gekozen voor een kortere rentevastperiode dan bij de renteswaps. [A] heeft namelijk van Rabobank de keus gekregen om voor de renteswaps een looptijd van vijf jaar te nemen, maar in plaats daarvan heeft hij gekozen voor tien jaar.
Conclusie
3.13.
Uit het voorgaande volgt de conclusie dat zelfs als er sprake zou zijn van een schending van de zorgplicht door Rabobank, dit niet tot minder kosten voor [A] had geleid. [A] heeft geen schade geleden die in causaal verband staat tot het handelen van Rabobank. De vorderingen van [eiseres] zullen daarom worden afgewezen.
Proceskosten
3.14.
De rechtbank zal [eiseres] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van deze procedure. De kosten aan de kant van Rabobank worden begroot op:
- griffierecht € 656,-
- salaris advocaat
€ 1.126,-(2 punten x tarief II)
totaal € 1.782,-
3.15.
De gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten en nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum wordt vermeld.
4. De beslissing
De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de kant van Rabobank tot op heden begroot op € 1.782,-, te vermeerderen met de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) over dit bedrag met ingang van vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van betaling,
4.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,- aan salaris advocaat en te vermeerderen met de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van betaling,
4.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen in 4.2. en 4.3. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.J. van Maanen, mr. J.K.J. van den Boom en mr. L.L. Veendrick en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2022.

Voetnoten

1.De marktwaarde van een renteswap wordt berekend op basis van het verschil tussen de overeengekomen vaste swaprente en de op het moment van berekenen geldende swaprente (de rente die op dat moment in de markt geldt om een nieuwe renteswap af te sluiten voor de resterende looptijd van de bestaande renteswap).