Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Vonnis van 14 september 2022
- de dagvaarding van 28 september 2020 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek;
- twee aktes met aanvullende producties van [eiseres] .
2. Waar gaat deze zaak over?
€ 1.000.000,- en de geldlening heeft een looptijd van 25 jaar. De rente is het eerste jaar vast gezet op 4,3%. [A] heeft vervolgens op 11 juni 2010 een tweede financiering van Rabobank verkregen. Dat was in eerste instantie een kortlopend investeringskrediet van
€ 2.000.000,-. Dat krediet is op 26 september 2011 omgezet in een 20-jarige geldlening tegen een variabele rente, zijnde het 3-maands Euribor tarief (hierna: de tweede geldlening).
- primair: met [A] geen rentecapovereenkomsten te sluiten;
- subsidiair: met [A] renteswapovereenkomsten te sluiten;
- meer subsidiair: door [A] onjuist en/of onvolledig te informeren over de eigenschappen van renteswapovereenkomsten, waaronder het bestaan van een negatieve startwaarde daarvan, en niet (voldoende) te waarschuwen voor de risico’s van renteswaps.
Geen causaal verband / geen schade3.2.Uit het voorgaande blijkt dat partijen het niet met elkaar eens zijn over het antwoord op de vraag of Rabobank haar (bijzondere) zorgplicht tegenover [A] heeft geschonden bij het aangaan van de renteswapovereenkomsten. Daarnaast betwist Rabobank dat [A] schade heeft geleden. De rechtbank laat het antwoord op de vraag of Rabobank haar (bijzondere) zorgplicht heeft geschonden in het midden, aangezien [A] door het afsluiten van de renteswapovereenkomsten geen schade heeft geleden die in een causaal verband staat tot het handelen van Rabobank. [eiseres] heeft namelijk onvoldoende concreet onderbouwd dat [A] zonder de vermeende zorgplichtschending minder kosten zou hebben gehad. De rechtbank licht deze beslissing hieronder toe.De denkbeeldige situatie zonder (vermeende) normschending
U(daarmee wordt [A] bedoeld)
heeft aangegeven het renterisico voor in ieder geval een gedeelte van de financiering gedurende een periode van 5 tot 10 jaar te willen uitsluiten middels het vastzetten van de rente. De gewenste zekerheid past bij uw streven om het onroerend goed voor de langere termijn aan te houden, zowel voor uzelf als uw familie, zodat u het risico op hoge(re) rentelasten zoveel mogelijk wenst uit te sluiten’. Ook staat in het voorstel dat er is gesproken over de wens van [A] om extra af te lossen op de geldleningen. Daarover schrijft Rabobank het volgende: ‘
Teneinde uw wens om extra te kunnen aflossen te combineren met uw wens de rente vast te zetten, hebben wij de mogelijkheid besproken om een gedeelte van de financiering niet af te dekken’. Voorafgaand aan het sluiten van de renteswapovereenkomsten heeft [A] daarnaast op verzoek van Rabobank een Treasury Inventarisatie Formulier (TIF) ingevuld. Ook daaruit blijkt dat hij een product wilde afsluiten met het doel om daarmee rente- en valutarisico’s gedeeltelijk af te dekken. De rechtbank leidt hieruit af dat het tussen partijen vast staat dat [A] voor een deel van zijn financiering niet het risico wilde lopen dat hij meer rente zou moeten betalen als de variabele rente zou stijgen. Daarnaast had hij de wens om extra te kunnen aflossen op de geldlening.
Natuurlijk wil je de risico’s op rente stijgingen beperken, maar daar zouden ook andere instrumenten hebben gepast, zoals heel eenvoudig een vast rentepercentage of een clausule dat een variabele rente naar vast wordt omgezet als een rentestijging dreigt.’ Bovendien heeft Rabobank de mogelijkheid om het renterisico niet af te dekken met [A] besproken. In het Voorstel Rente Risicomanagement staat hierover: ‘
In dit scenario spreekt u geen risico-dekking af. Dit betekent dat uw rentelasten direct meebewegen met de Euriborente. Dit is een variant die u niet wenselijk acht voor de gehele financiering.’ [A] heeft niet gesteld dat hij dit niet heeft gezegd tijdens het gesprek met Rabobank op 19 april 2010. En [A] heeft dat scenario afgewezen door te kiezen voor de renteswaps. Ook uit het volgende blijkt dat [A] niet uit was op de voordeligste optie. Rabobank heeft in het ‘Voorstel Rente Risicomanagement’ voorstellen gedaan voor een renteswap met een looptijd van vijf jaar en een looptijd van tien jaar. Bij een looptijd van tien jaar was de geprognosticeerde rente hoger dan bij vijf jaar: 3,30% tegenover 2,59%. Een renteswap met een looptijd van tien jaar was dus fors duurder dan met een looptijd van vijf jaar, en toch heeft [A] voor de dure variant van tien jaar gekozen.
Rentecap
€ 9.000.000,- maakt dat niet anders. Daaruit blijkt namelijk niet dat [A] over voldoende liquide middelen beschikte om de cappremie aan Rabobank te betalen en daartoe ook zonder meer bereid was.
Ik had aanvankelijk gekozen voor een vaste rente.’ Tijdens de mondelinge behandeling heeft [A] verklaard: ‘
Bij mijn eerste lening was er een vaste rente. Daar ging ik ook voor. Later is dat op initiatief van de Rabobank variabel gemaakt. Daarna kreeg ik onmiddellijk het voorstel van de swap.’
€ 1.126,-(2 punten x tarief II)
totaal € 1.782,-
4. De beslissing