ECLI:NL:RBMNE:2022:357

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
16/263942-20 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een mensenhandelzaak

Op 11 februari 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de ontnemingszaak tegen een veroordeelde voor mensenhandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten ter hoogte van € 3.350,-. Dit bedrag is gebaseerd op de berekening van het aantal dagen dat het slachtoffer voor de veroordeelde heeft gewerkt, welke door de rechtbank is vastgesteld op vijftien dagen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat het slachtoffer in de periode van juni tot en met juli 2020 werkzaamheden heeft verricht, waaruit de veroordeelde financieel voordeel heeft gehaald. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en andere objectieve bewijsmiddelen in haar beoordeling betrokken. De rechtbank heeft de betalingsverplichting van de veroordeelde vastgesteld op het bedrag van € 3.350,-, dat aan de staat moet worden betaald ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft ook de duur van de gijzeling bepaald die kan worden gevorderd indien de veroordeelde niet aan de betalingsverplichting voldoet.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/263942-20 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer van 11 februari 2022 op de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen
[veroordeelde]
geboren op [1996] te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
gedetineerd in Detentiecentrum [locatie] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.PROCEDURE

De vordering tot ontneming is aangekondigd op de pro-formazitting van de onderliggende strafzaak op 23 april 2021.
In de onderliggende strafzaak is vonnis gewezen op 29 oktober 2021. Veroordeelde is veroordeeld voor – kort gezegd – mensenhandel. Aan hem is een gevangenisstraf van 15 maanden opgelegd, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Tegen dit vonnis is door veroordeelde hoger beroep ingesteld.
De rechtbank heeft kennis genomen van dit vonnis, het onderliggende strafdossier en het daarin opgenomen ontnemingsrapport (hierna: rapport) waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel is geraamd op € 4.150,-.
Er heeft een schriftelijke conclusiewisseling plaatsgevonden tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging. De rechtbank heeft kennis genomen van:
- de conclusie van eis van de officier van justitie van 8 december 2021;
- de conclusie van antwoord van de raadsman van veroordeelde mr. G.S.J. van Gestel van 11 januari 2022;
- de conclusie van repliek van 13 januari 2022 van de officier van justitie.
Op 14 januari 2022 heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden waarbij de rechtbank kennis heeft genomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. D.M.A. van der Zwan en van hetgeen de uitdrukkelijk gemachtigde raadsman van veroordeelde mr. G.S.J. van Gestel, advocaat te Rotterdam, naar voren heeft gebracht.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – in afwijking van het rapport en haar conclusie van eis – in haar conclusie van repliek een alternatieve berekening opgenomen en – gelet op die berekening – gevorderd het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast te stellen op een bedrag van € 3.550,- en de betalingsverplichting eveneens op voornoemd bedrag vast te stellen.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter zitting gepersisteerd bij hetgeen door hem is aangevoerd bij conclusie van antwoord. Hij heeft daarin primair een tegenberekening gepresenteerd en zich op het standpunt gesteld dat het ontnemingsbedrag op basis hiervan dient te worden gematigd tot een bedrag van € 350,-.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

3.1
De grondslag van de vordering
De veroordeelde is bij vonnis van 29 oktober 2021 van deze rechtbank veroordeeld voor het volgende – verkort weergegeven – strafbare feit:
zich in de periode van 12 juni 2020 tot en met 27 juli 2020 in Dronten en
Apeldoorn samen met anderen ten aanzien van [slachtoffer] schuldig maken
aan verschillende vormen van mensenhandel.
De grondslag voor de ontnemingsvordering is een veroordeling voor een strafbaar feit. Voor de ontnemingsvordering houdt dit in dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel op grond van artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kan worden gelet op voordeel afkomstig uit het strafbare feit dat veroordeelde heeft begaan of andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan. Gelet op de inhoud van voornoemd vonnis, is voldoende aannemelijk geworden dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten door middel van het strafbare feit ter zake waarvan hij bij voornoemd vonnis is veroordeeld.
3.2
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel [1]
Voor de berekening van de opbrengsten en kosten neemt de rechtbank – voor zover niet anders wordt vermeld – tot uitgangspunt wat is opgenomen in het rapport. [2]
Niet betwist wordt het in het ontnemingsrapport opgenomen gemiddelde tarief per klant en de verdeling van de opbrengsten tussen veroordeelde en zijn medeveroordeelden. [3] De rechtbank neemt derhalve deze voor de rechtbank ook aannemelijk geworden uitgangspunten omtrent deze niet-betwiste onderdelen over uit het rapport.
Ten aanzien van het aantal periodes waarbinnen het slachtoffer heeft gewerkt, het aantal werkdagen van het slachtoffer en het gemiddeld aantal klanten per dag, overweegt de rechtbank het volgende.
Aantal gewerkte periodes en aantal werkdagen/klanten
De raadsman heeft aangevoerd dat het aantal dagen waarop het slachtoffer heeft gewerkt waaruit veroordeelde voordeel heeft genoten, dient te worden vastgesteld op twee dagen. Hierbij baseert de raadsman zich op de verklaringen van het slachtoffer. Nu de verklaringen van het slachtoffer wisselend zijn, dient uitsluitend te worden gekeken naar de werkdagen die zij in haar latere verklaring bij de politie op 4 oktober 2021 heeft bevestigd. Hieruit volgt volgens de raadsman dat het slachtoffer op 14 juni 2020 en 19 juni 2020 heeft gewerkt.
De rechtbank verwerpt dit verweer van de raadsman en overweegt daartoe als volgt.
In haar vonnis in de onderliggende strafzaak heeft de rechtbank reeds overwogen dat het gegeven dat de verklaringen van aangeefster een enkele keer op verschillende punten van elkaar verschillen, aan de geloofwaardigheid van het geheel van haar verklaringen niet af doet. Ook de omstandigheid dat aangeefster aanvankelijk wisselend heeft verklaard over de periodes waarin zij in Apeldoorn prostitutiewerkzaamheden heeft verricht, is niet voldoende om de verklaring van aangeefster niet betrouwbaar te achten. Bovendien geldt in onderhavige ontnemingszaak een ander beoordelingscriterium. Het dient aannemelijk te worden dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten uit – in dit geval – de prostitutiewerkzaamheden van het slachtoffer. Gelet op de verklaringen van het slachtoffer, mede bezien in het licht van andere, objectieve bewijsmiddelen, zoals hierna vermeld, acht de rechtbank in voldoende mate aannemelijk geworden dat het slachtoffer in twee periodes in juni 2020 en in twee periodes in juli 2020 heeft gewerkt.
De rechtbank gaat uit van vijftien dagen waarop het slachtoffer voor veroordeelde heeft gewerkt en overweegt hiertoe als volgt.
Het slachtoffer heeft op 29 juni 2021 bij de rechter-commissaris verklaard dat zij op zaterdag en zondag op haar ‘werkplaats’ was en soms op vrijdag. Verder heeft zij verklaard dat zij daar soms op maandag en donderdag verbleef. Het langst heeft zij van donderdag tot maandag gewerkt. [4] Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onvoldoende aannemelijk geworden dat het slachtoffer op dinsdag en woensdag heeft gewerkt. De rechtbank zal die dagen dan ook niet in haar berekening betrekken. Voor het vaststellen van het aantal werkdagen per periode overweegt de rechtbank het volgende.
Werkdagen gedurende de eerste periode (van vrijdag 12 juni 2020 tot en met maandag 15 juni 2020)
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat het slachtoffer op maandag 15 juni 2020 voor veroordeelde heeft gewerkt. De rechtbank baseert dat op het objectieve gegeven dat de telefoon van slachtoffer op 15 juni 2020 van 7:15 uur tot 13:16 uur telefoonpalen in Zwolle aanstraalde, [5] terwijl uit het dossier niet volgt dat zij in Zwolle heeft gewerkt voor veroordeelde. Deze contra-indicatie maakt dat de rechtbank ten aanzien van de eerste periode uitgaat van drie in plaats van vier werkdagen.
Dat het slachtoffer op vrijdag 12 juni 2020 tot en met zondag 14 juni 2020 voor veroordeelde werkte is wél voldoende aannemelijk, gelet op de verklaring van het slachtoffer, [6] de telefoongegevens van het slachtoffer en die van veroordeelde, [7] de banktransacties van de bankrekening van het slachtoffer [8] en de online advertentie van het slachtoffer op [website] .nl. [9]
Werkdagen gedurende de overige drie periodes
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat het slachtoffer van donderdag 18 juni tot en met maandag 22 juni 2020, donderdag 16 juli tot en met zondag 19 juli 2020 en van zaterdag 25 juli tot en met maandag 27 juli 2020 (in totaal 12 dagen) heeft gewerkt voor veroordeelde. Die aannemelijkheid volgt in voldoende mate uit de verklaring van het slachtoffer bij de rechter-commissaris en de objectieve bewijsmiddelen zoals hiervoor reeds genoemd.
Aantal klanten
Het rapport gaat uit van gemiddeld 10 klanten op vrijdag en zaterdag, en gemiddeld 8 klanten op rustige dagen. [10]
De raadsman heeft aangevoerd dat het gemiddelde aantal klanten dient te worden gematigd, nu de seksadvertentie in het begin nog onbekend was bij klanten en het slachtoffer nog geen ervaring had opgebouwd om klanten te binden.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt hiertoe als volgt.
Het slachtoffer heeft verklaard tussen de 8 en 12 klanten per dag te hebben ontvangen. [11]
Deze aantallen worden ondersteund door de tekstberichten tussen het slachtoffer en medeveroordeelde [medeveroordeelde 1] , die zich in het dossier bevinden. [12] Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de in het rapport weergegeven uitgangspunten met betrekking tot het aantal klanten per dag in voldoende mate aannemelijk geworden en zal daar bij haar berekening vanuit gaan.
Nu ten aanzien van het gemiddelde aantal klanten per dag wordt uitgegaan van de in het rapport genomen uitgangspunten, stelt de rechtbank het aantal klanten in de eerste tot en met de vierde periode vast op 134 klanten (respectievelijk 28, 44, 36 en 26 klanten per periode). [13]
Schematisch ziet de berekening van het totaal aantal klanten er als volgt uit:
Datum (2020)
Klanten
Vrijdag 12 juni
10
Zaterdag 13 juni
10
Zondag 14 juni
8
Donderdag 18 juni
8
Vrijdag 19 juni
10
Zaterdag 20 juni
10
Zondag 21 juni
8
Maandag 22 juni
8
Donderdag 16 juli
8
Vrijdag 17 juli
10
Zaterdag 18 juli
10
Zondag 19 juli
8
Zaterdag 25 juli
10
Zondag 26 juli
8
Maandag 27 juli
8
Totaal
134
Berekening
Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel:
  • Totaal aantal klanten: 134
  • Tarief: een gemiddelde van € 100,- per klant
Totale opbrengsten: 134 x € 100,- = € 13.400,-
Nu 25 procent van de totale (bruto)opbrengsten naar veroordeelde ging, [15] is de bruto opbrengst van veroordeelde: € 3.350,-. Veroordeelde heeft geen kosten gemaakt die voor aftrek in aanmerking komen, [16] zodat het (netto) wederrechtelijk verkregen voordeel € 3.350,-bedraagt.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 3.350,-.
3.3
Toerekening van het voordeel
De rechtbank heeft veroordeelde in de onderliggende strafzaak veroordeeld voor het – kort gezegd – medeplegen van mensenhandel. De rechtbank heeft ten aanzien van het ‘medeplegen’ overwogen dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen veroordeelde en medeveroordeelden [medeveroordeelde 2] en [medeveroordeelde 1] . Nu de rechtbank ten aanzien van de berekening van de bruto opbrengst van veroordeelde reeds rekening heeft gehouden met de opbrengsten voor de medeveroordeelden én uit het dossier verder niet volgt dat veroordeelde zijn opbrengsten nog met een ander persoon hoefde te delen, rekent de rechtbank het volledige bedrag aan genoten voordeel aan veroordeelde toe.
3.4
Betalingsverplichting
De rechtbank stelt het bedrag dat door veroordeelde dient te worden betaald aan de staat, vast op
€ 3.350,-

4.TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 3.350,-(drieduizend driehonderdvijftig euro);
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
€ 3.350,-(drieduizend driehonderdvijftig euro) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 67 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Gerrits, voorzitter, mrs. R.P.P. Hoekstra en N. van Esch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.N. Aalders, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 februari 2022.

Voetnoten

1.1 Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of
2.Een separaat in het dossier opgenomen “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict” (hierna: rapport) van 22 april 2021, documentcode FIN-WVV-003 (pagina’s 1 tot en met 18).
3.Pagina’s 11 tot en met 13 van het rapport.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] bij de rechter-commissaris op 29 juni 2021,
5.Pagina 845 van het procesdossier.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] bij de rechter-commissaris op 29 juni 2021,
7.Pagina’s 837 tot en met 958 van het procesdossier.
8.Pagina’s 1105 tot en met 1111 van het procesdossier.
9.Pagina’s 403 tot en met 410 van het procesdossier.
10.Pagina 12 van het rapport.
11.Pagina 89 van het procesdossier.
12.Pagina’s 650 tot en met 669 van het procesdossier.
13.Pagina 12 van het rapport.
14.Pagina 12 van het rapport.
15.Pagina 13 van het rapport.
16.Pagina 14 van het rapport.