3.2Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Voor de berekening van de opbrengsten en kosten neemt de rechtbank – voor zover niet anders wordt vermeld – tot uitgangspunt wat is opgenomen in het rapport.
Niet betwist wordt dat kan worden uitgegaan van vier periodes waarin het slachtoffer voor veroordeelde heeft gewerkt, te weten twee periodes in juni 2020 en twee periodes in juli 2020.Evenmin worden betwist het in het ontnemingsrapport opgenomen gemiddelde tarief van € 100,-,het gemiddelde aantal klanten per dag (8 dan wel 10 klanten)en de verdeling van de opbrengsten tussen veroordeelde en zijn medeveroordeeldenwaarvan in het ontnemingsrapport wordt uitgegaan. De rechtbank neemt derhalve deze voor de rechtbank ook aannemelijk geworden uitgangspunten omtrent deze niet-betwiste onderdelen over uit het rapport. Ten aanzien van het aantal werkdagen/klanten, het geldbedrag van het slachtoffer dat veroordeelde zou hebben meegenomen in september 2020 en de (al dan niet gemaakte) kosten, waarover de officier van justitie en de verdediging ieder een ander standpunt hebben ingenomen, wordt het volgende overwogen.
Algemene overwegingen werkdagen
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het aantal dagen waarop het slachtoffer in totaal voor veroordeelde heeft gewerkt, dient te worden vastgesteld op elf dagen. Hierbij baseert de raadsvrouw zich op de verklaring van het slachtoffer die zij op 28 september 2020 heeft afgelegd bij de politie. Uit deze verklaring volgt volgens de raadsvrouw dat het slachtoffer alleen in de weekenden werkte, waarbij een weekend uit drie dagen bestond, te weten vrijdag tot en met zondag en waarbij in het laatste weekend alleen op de zaterdag en de zondag is gewerkt.
De officier van justitie komt in haar (tegen)berekening uit op zestien gewerkte dagen.
De rechtbank gaat, gelet op het navolgende, uit van vijftien dagen waarop het slachtoffer in totaal voor veroordeelde heeft gewerkt. Dat wordt als volgt toegelicht.
Het slachtoffer heeft op 29 juni 2021 bij de rechter-commissaris verklaard dat zij op zaterdag en zondag op haar ‘werkplaats’ was en soms op vrijdag. Verder heeft zij verklaard dat zij daar soms op maandag en donderdag verbleef. Het langst heeft zij van donderdag tot maandag gewerkt.Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onvoldoende aannemelijk geworden dat het slachtoffer op dinsdag en woensdag heeft gewerkt. De rechtbank zal die dagen dan ook niet in haar berekening betrekken. Voor het vaststellen van het aantal werkdagen per periode overweegt de rechtbank het volgende.
Werkdagen gedurende de eerste periode (van vrijdag 12 juni 2020 tot en met maandag 15 juni 2020)
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat het slachtoffer op maandag 15 juni 2020 voor veroordeelde heeft gewerkt. De rechtbank baseert dat op het objectieve gegeven dat de telefoon van het slachtoffer op 15 juni 2020 van 7:15 uur tot 13:16 uur telefoonpalen in Zwolle aanstraalde,terwijl uit het dossier niet volgt dat zij in Zwolle heeft gewerkt voor veroordeelde. Deze contra-indicatie maakt dat de rechtbank ten aanzien van de eerste periode uitgaat van drie in plaats van vier werkdagen. Dat het slachtoffer op vrijdag 12 juni 2020 tot en met zondag 14 juni 2020 voor veroordeelde werkte is wél voldoende aannemelijk geworden, gelet op de verklaring van het slachtoffer,de telefoongegevens van het slachtoffer en die van veroordeelde,de banktransacties van de bankrekening van het slachtofferen de online advertentie van het slachtoffer op [website] .nl.Nu ten aanzien van het gemiddeld aantal klanten per dag wordt uitgegaan van de uitgangspunten in het rapport (10 klanten op vrijdag en zaterdag en 8 klanten op andere dagen), stelt de rechtbank het aantal klanten in de eerste periode vast op 28.
Werkdagen gedurende de overige drie periodes
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat het slachtoffer van donderdag 18 juni tot en met maandag 22 juni 2020, donderdag 16 juli tot en met zondag 19 juli 2020 en van zaterdag 25 juli tot en met maandag 27 juli 2020 (in totaal 12 dagen) heeft gewerkt voor veroordeelde. Die aannemelijkheid volgt in voldoende mate uit de verklaring van het slachtoffer bij de rechter-commissaris en de objectieve bewijsmiddelen zoals hiervoor reeds genoemd. Gelet op de uitgangspunten in het rapport omtrent het gemiddeld aantal klanten per dag, bepaalt de rechtbank het aantal klanten in de tweede, derde en vierde periode in totaal op 106 (respectievelijk 44, 36 en 26 klanten per periode).
Schematisch ziet de berekening van het totaal aantal klanten er als volgt uit:
Datum (2020)
Klanten
Vrijdag 12 juni
10
Zaterdag 13 juni
10
Zondag 14 juni
8
Donderdag 18 juni
8
Vrijdag 19 juni
10
Zaterdag 20 juni
10
Zondag 21 juni
8
Maandag 22 juni
8
Donderdag 16 juli
8
Vrijdag 17 juli
10
Zaterdag 18 juli
10
Zondag 19 juli
8
Zaterdag 25 juli
10
Zondag 26 juli
8
Maandag 27 juli
8
Totaal
134
Weggenomen geldbedrag
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de diefstal van € 1.000,- in september 2020 niet ten laste is gelegd, dat de veroordeelde hier in het onderliggende strafvonnis dus ook niet voor is veroordeeld en dat daarom niet gesteld kan worden dat het aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel uit diefstal heeft genoten.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw en overweegt hiertoe als volgt.
Het slachtoffer heeft verklaard dat veroordeelde op 27 september 2020 € 1.000,- van haar heeft weggenomen. Dit betrof haar deel uit de werkzaamheden die zij verrichtte voor veroordeelde, zo volgt uit haar verklaring.De rechtbank ziet geen redenen om te twijfelen aan die verklaring van het slachtoffer. Naar het oordeel van de rechtbank dient het wegnemen van dit geldbedrag als onderdeel van het feit waarvoor veroordeelde is veroordeeld – kort gezegd mensenhandel – te worden beschouwd. Het meenemen van dit geldbedrag van aangeefster is een manier om het slachtoffer onder druk te houden en afhankelijk te maken / houden. Nu voldoende aannemelijk is geworden dat veroordeelde dit geldbedrag van het slachtoffer, zijnde haar verdiensten uit haar werkzaamheden voor veroordeelde, heeft meegenomen, betrekt de rechtbank dit geldbedrag ad € 1.000,- in haar berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Kosten
Het rapport gaat uit van kosten voor condooms, zakgeld en airpods. Deze kosten worden geschat op € 619,-.
De raadsvrouw heeft de hoogte van voornoemde kosten niet betwist.
Zij heeft echter aangevoerd dat de kosten dienen te worden aangevuld met de snorderskosten van in totaal € 420,- en de kosten voor eten en genotsmiddelen van € 275,- per werkdag (bestaande uit € 25,- voor eten en € 250,- voor lachgas).
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Uitgaande van de hiervoor genoemde vier periodes waarin het slachtoffer voor veroordeelde heeft gewerkt, hebben het slachtoffer en veroordeelde viermaal de reis Lelystad-Apeldoorn en viermaal de reis Apeldoorn-Lelystad gemaakt. Het slachtoffer heeft verklaard dat zij de eerste keer met de trein naar Apeldoorn is gegaan en de overige dagen met de snorder. Zij heeft geen kosten gemaakt voor de treinreis.Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij per rit € 60,- rekende.Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank de door de raadsvrouw ingebrachte berekening van de snorderskosten dan ook aannemelijk en de rechtbank zal die kosten ad € 420,- dan ook meenemen in haar berekening.
Ten aanzien van de kosten voor het eten heeft het slachtoffer verklaard dat veroordeelde het eten betaalde van het geld dat het slachtoffer had verdiend. Het slachtoffer verklaart voorts dat zij en veroordeelde dure eters waren.De rechtbank ziet geen reden om af te wijken van de door de raadsvrouw geschatte kosten voor het eten, te weten € 25,- per dag en zal deze kostenpost eveneens meenemen in haar berekening.
Ten aanzien van het middelengebruik heeft het slachtoffer verklaard dat zij en veroordeelde iedere nacht 5 tanks lachgas van € 50,- per tank gebruikten.De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan deze verklaring van het slachtoffer en zal, nu de officier van justitie te kennen heeft gegeven dat in de omstandigheden van dit geval deze kosten verband houden met de mensenhandel en om die reden in mindering kunnen strekken op het voordeel, deze kostenpost meenemen in haar berekening. Dit betekent een kostenpost ad € 4.125,- (15 x € 275,-) aan eten en genotsmiddelen (lachgas).
Van alle door de raadsvrouw aangevoerde aanvullende kosten geldt dat voldoende aannemelijk is geworden dat deze kosten zijn gemaakt en rechtstreeks verband houden met het feit waarvoor veroordeelde is veroordeeld.
Berekening
Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel:
- Aantal klanten in de periodes 1 tot en met 4:
28 + 106 = 134
- Tarief: een gemiddelde van € 100,-
Totale opbrengst: 134 x € 100,- = € 13.400,-
minus opbrengst [medeveroordeelde 1] (25%):- € 3.350,-
minus opbrengst [medeveroordeelde 2] (€ 90,- per dag):- € 1.350,-
Bruto opbrengstveroordeelde = € 8.700,- + € 1.000,- =
€ 9.700,-
De
kostenvoor veroordeelde bedragen: € 619,- + € 420,- + € 4.125,- = € 5.164,-.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt dan op basis van het vorenstaande:
opbrengst € 9.700,-
minus kosten
€ 5.164,-
Wederrechtelijk verkregen voordeel:€ 4.536,-
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 4.536,-.