Op 5 september 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel. De veroordeelde, geboren in 2003, was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke PIJ-maatregel met een proeftijd van twee jaar, waarbij hij zich diende te houden aan verschillende voorwaarden, waaronder een behandelverplichting bij De Waag. Tijdens de proeftijd heeft de veroordeelde zich echter schuldig gemaakt aan een nieuw strafbaar feit, namelijk het medeplegen van oplichting, wat een overtreding van de algemene voorwaarden betekende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde ook niet heeft voldaan aan de bijzondere voorwaarde van de behandelverplichting, aangezien hij onvoldoende meewerkte aan de behandeling en geen intrinsieke motivatie toonde voor gedragsverandering.
De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel toegewezen, ondanks de argumenten van de verdediging om terughoudend te zijn met de tenuitvoerlegging, gezien de nog niet onherroepelijke status van de maatregel. De rechtbank oordeelde dat de overtreding van de bijzondere voorwaarde, die essentieel was voor het beperken van recidive, zwaarwegend was. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de veroordeelde niet de kans moest krijgen om zich opnieuw te bewijzen, gezien zijn eerdere kansen en de duidelijke afwezigheid van motivatie voor verandering. De beslissing om de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel te gelasten, werd genomen met inachtneming van de ernst van de situatie en de noodzaak van behandeling voor de veiligheid van de samenleving.