ECLI:NL:RBMNE:2022:3555

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 september 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
16-281816-20 (vord. tul)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging van voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel na overtreding van behandelverplichting

Op 5 september 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel. De veroordeelde, geboren in 2003, was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke PIJ-maatregel met een proeftijd van twee jaar, waarbij hij zich diende te houden aan verschillende voorwaarden, waaronder een behandelverplichting bij De Waag. Tijdens de proeftijd heeft de veroordeelde zich echter schuldig gemaakt aan een nieuw strafbaar feit, namelijk het medeplegen van oplichting, wat een overtreding van de algemene voorwaarden betekende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde ook niet heeft voldaan aan de bijzondere voorwaarde van de behandelverplichting, aangezien hij onvoldoende meewerkte aan de behandeling en geen intrinsieke motivatie toonde voor gedragsverandering.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel toegewezen, ondanks de argumenten van de verdediging om terughoudend te zijn met de tenuitvoerlegging, gezien de nog niet onherroepelijke status van de maatregel. De rechtbank oordeelde dat de overtreding van de bijzondere voorwaarde, die essentieel was voor het beperken van recidive, zwaarwegend was. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de veroordeelde niet de kans moest krijgen om zich opnieuw te bewijzen, gezien zijn eerdere kansen en de duidelijke afwezigheid van motivatie voor verandering. De beslissing om de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel te gelasten, werd genomen met inachtneming van de ernst van de situatie en de noodzaak van behandeling voor de veiligheid van de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-281816-20 (vord. tul)
Beslissing op grond van artikel 6:6:21, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering van de meervoudige kamer voor strafzaken van 5 september 2022
op de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf in de zaak tegen:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.De stukken

De rechtbank heeft acht geslagen op de zich in het dossier bevindende stukken, waaronder:
- het vonnis van deze rechtbank van 23 november 2021 met voormeld parketnummer, waarin veroordeelde ter zake onder meer (het medeplegen van) diefstal met geweld en wederrechtelijke vrijheidsberoving is veroordeeld tot een voorwaardelijke PIJ-maatregel;
  • het advies van de reclassering van 16 augustus 2022 ten behoeve van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak met parketnummer 16-029619-22;
  • het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 16 augustus 2022;
  • een rapportage van De Waag van 12 juli 2022;
  • de op 28 juli 2022 ter griffie ingekomen vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel;
  • de overige stukken die zich in het dossier met parketnummer 16-029619-22 bevinden;
  • het vonnis van deze rechtbank van 5 september 2022 met parketnummer 16-029619-22, waarin veroordeelde ter zake (het medeplegen van) oplichting is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

2.Het onderzoek ter terechtzittingHet onderzoek is gelijktijdig met de strafzaak met parketnummer 16-029619-22 gehouden ter openbare terechtzitting van 22 augustus 2022. Daarbij zijn gehoord:

- de officier van justitie mr. C. Booij;
- de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. C.W. Dirkzwager, advocaat te Amsterdam;
- de heer J.R. Schroer namens de Raad voor de Kinderbescherming.

3.De standpunten

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel toe te wijzen. Als grondslag hiervoor kunnen dienen zowel een overtreding van de algemene voorwaarde dat veroordeelde zich niet voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt, als een overtreding van enkele van de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de vordering af te wijzen. Daartoe heeft zij gesteld dat terughoudend moet worden omgegaan met een beslissing tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel in het geval deze nog niet onherroepelijk is opgelegd en de vordering tot tenuitvoerlegging ziet op de overtreding van de algemene voorwaarde. Nu de inhoudelijke behandeling van het hoger beroep op zich laat wachten, dringt steeds meer de vraag op of toepassing van het jeugdstrafrecht nog passend wordt geacht. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat de intensieve ambulante behandeling weliswaar niet succesvol van de grond is gekomen, maar dat de bijzondere voorwaarden nog door het hof kunnen worden gewijzigd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Veroordeelde is op 23 november 2021 veroordeeld tot een voorwaardelijke PIJ-maatregel met een proeftijd van twee jaren. Aan deze maatregel is door de rechtbank een aantal algemene en bijzondere voorwaarden gekoppeld. Onder de algemene voorwaarden is bepaald dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De bijzondere voorwaarden hielden onder meer in dat veroordeelde zou meewerken aan ambulante behandeling bij De Waag (of een soortgelijke instantie). De voorwaarden en het toezicht daarop zijn dadelijk uitvoerbaar verklaard.
Nieuw strafbaar feit
Uit het vonnis van 5 september 2022 van deze rechtbank volgt dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een Marktplaatsoplichting. Veroordeelde heeft hiermee één van de algemene voorwaarden overtreden. De rechtbank deelt de opvatting van de verdediging dat tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel met terughoudendheid dient plaats te vinden op grond van overtreding van de algemene voorwaarde, nu de beslissing tot oplegging van deze maatregel niet onherroepelijk. Echter is in dit geval niet alleen sprake van overtreding van een algemene voorwaarde. Veroordeelde heeft zich, gelet op het navolgende, ook niet gehouden aan tenminste één bijzondere voorwaarde, bedoeld om het recidivegevaar in te perken. Voor de rechtbank ligt daar het zwaartepunt.
Behandelverplichting
De rechtbank Midden-Nederland heeft in haar vonnis van 23 november 2021 vastgesteld dat veroordeelde lijdt aan een oppositioneel-opstandige stoornis en heeft daarbij expliciet overwogen dat behandeling noodzakelijk is ter bescherming van de veiligheid van personen en goederen. Behandeling werd ook in het belang van de ontwikkeling van veroordeelde geacht. De rechtbank heeft een voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd omdat zij vond dat veroordeelde een kans verdiende om te laten zien dat hij zich positief kan ontwikkelen en zich goed kan gedragen in de maatschappij. Om te voorkomen dat veroordeelde opnieuw de fout in zou gaan is aan veroordeelde, onder meer, een ambulante behandelverplichting bij De Waag opgelegd. De rechtbank heeft daarbij bewust gekozen voor het verbinden van deze verplichting aan een voorwaardelijke PIJ-maatregel en niet aan een voorwaardelijke jeugddetentie. Met de oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt een behandeling gewaarborgd, aldus de rechtbank, óók als veroordeelde niet of onvoldoende zou meewerken aan een behandeling bij De Waag.
In een rapportage van De Waag d.d. 12 juli 2022 staat, onder meer, beschreven dat veroordeelde vanaf de start van de behandeling de behandelafspraken onvoldoende is nagekomen. De behandeling is stopgezet omdat er onvoldoende basis was om behandeling van de grond te krijgen. Het recidiverisico wordt, in vergelijking met het moment van aanmelding, als onverminderd hoog ingeschat. Hieraan ligt ten grondslag dat veroordeelde gedurende de behandeling wederom met politie in aanmerking is gekomen, dat dagbesteding en een stabiel inkomen ontbreken en dat er geen sprake lijkt van intrinsieke motivatie bij veroordeelde om tot (gedrags)verandering te komen. Een eventuele heraanmelding zal in de nabije toekomst niet overwogen hoeven worden.
De Raad heeft in een rapport van 16 augustus 2022 geadviseerd de voorwaardelijk PIJ-maatregel geheel ten uitvoer te leggen. De Raad heeft er geen vertrouwen in dat veroordeelde in het huidige ambulante kader behandeling gaat krijgen. Gezien de stagnatie van de behandeling en het (nog steeds) niet hebben van een dagbesteding - welke in het vonnis zijn opgenomen als bijzondere voorwaarden - vindt de Raad dat ook de bijzondere voorwaarden onvoldoende worden nagekomen en zou een terugmelding van het reclasseringstoezicht passend zijn geweest.
In het reclasseringsadvies van 16 augustus 2022 dat is opgesteld ten behoeve van de op de terechtzitting gelijktijdig behandelde strafzaak staat dat de reclassering geen ambulante mogelijkheden ziet om de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. De reclassering is het eens met de Raad dat de nadruk dient te liggen op behandeling en onderschrijft het advies om de voorwaardelijke PIJ-maatregel om te zetten in een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Ook reclasseringswerker S. Hafsi heeft in een e-mail aan de officier van justitie van 17 augustus 2022 laten weten het eens te zijn met het advies van de Raad.
De verdediging heeft niet betwist dat de behandeling die noodzakelijk is voor de beperking van recidive en de ontwikkeling van veroordeelde niet van de grond is gekomen. Veroordeelde heeft op de terechtzitting verklaard wel in gesprek te willen met de Waag, maar geen problemen te zien bij zichzelf.
Voor de rechtbank staat hiermee vast dat veroordeelde de bijzondere voorwaarde betreffende de ambulante behandelverplichting niet is nagekomen. De rapportages bevatten aanwijzingen dat veroordeelde het ook niet zo nauw heeft genomen met andere bijzondere voorwaarden. De rechtbank ziet de behandelvoorwaarde echter als de belangrijkste waarborg ter voorkoming van recidive.
De vordering tot tenuitvoerlegging ligt gelet op het voorgaande in beginsel gereed voor toewijzing. De rechtbank heeft zich, gelet op de ingrijpendheid van een omzetting, afgevraagd of veroordeelde nog een kans moet krijgen om te laten zien dat hij zich wel aan de voorwaarden kan houden. Zij heeft besloten veroordeelde die kans niet te bieden. Uit de rapportages blijkt namelijk eenduidig dat veroordeelde onvoldoende intrinsiek gemotiveerd is en onvoldoende meewerkt. Hem zijn meerdere kansen geboden. Daarnaast is veroordeelde in aanloop naar de terechtzitting niet in gesprek gegaan met de reclassering of de Raad. Dat veroordeelde de telefonische oproepen van de reclassering, die ook via moeder zijn verlopen, heeft gemist gelooft de rechtbank niet. Bovendien heeft hij ter zitting verklaard dat hij zijn post, afkomstig van de reclassering, niet heeft opengemaakt. Ook de houding van veroordeelde op de terechtzitting heeft de rechtbank niet het vertrouwen gegeven dat veroordeelde zich in de toekomst zal houden aan de opgelegde voorwaarden. Aanknopingspunten om wijziging aan te brengen in de opgelegde voorwaarden ziet de rechtbank niet. Dat heeft vooral te maken met de duidelijke afwezigheid van motivatie voor (gedrags)verandering bij veroordeelde.
De rechtbank zal alles afwegende de vordering toewijzen, op grond van het overtreden van tenminste één van de aan de voorwaardelijke maatregel gekoppelde bijzondere voorwaarden, zijnde de behandelverplichting. De rechtbank gelast dan ook de tenuitvoerlegging van de door de rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 23 november 2021 opgelegde voorwaardelijke PIJ-maatregel.
De rechtbank is zich ervan bewust dat zij in het vonnis in de zaak met parketnummer 16-029619-22, waarin zij ook vandaag uitspraak doet, het volwassenenstrafrecht heeft toegepast. Dit ziet de rechtbank niet als een tegenstrijdigheid. In die zaak is, gelet op de leeftijd van veroordeelde, het uitgangspunt berechting volgens het volwassenenstrafrecht. Dat er in dat licht bezien onvoldoende aanknopingspunten zijn om veroordeelde volgens het jeugdstrafrecht te berechten, wil niet zeggen dat behandeling van zijn problematiek in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel een gepasseerd station is.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van 23 november 2021.
Deze beslissing is genomen door mr. H.A. Brouwer, voorzitter, mr. L.M.M. Heppe en mr. X.C. van Balen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H.A. de Poot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 september 2022.
Mr. Heppe is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.