In deze zaak hebben eisers, eigenaren van een woonark in Utrecht, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Dit besluit hield in dat eisers een last onder dwangsom opgelegd kregen vanwege het bouwen van een houten tussenstuk en het verplaatsen van een terras zonder de vereiste omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning voor de woonark was in 2012 verleend en in 2014 onherroepelijk geworden. Eisers stelden dat zij op basis van een toezegging van een bouwinspecteur van de gemeente mochten afwijken van de vergunningseisen, en deden een beroep op het vertrouwensbeginsel.
De rechtbank heeft op 3 februari 2022 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat er inderdaad sprake was van opgewekt vertrouwen door de toezegging van de bouwinspecteur, maar dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagde. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen 8 weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij de belangenafweging opnieuw gemaakt moet worden. De rechtbank concludeerde dat de belangen van eisers niet zwaarder wegen dan het algemeen belang van handhaving, maar dat de motivering van verweerder niet voldoende was om de rechtsgevolgen in stand te laten.
De rechtbank heeft ook bepaald dat het door eisers betaalde griffierecht vergoed moet worden, maar dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.