ECLI:NL:RBMNE:2022:355

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
21/2977
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op vertrouwensbeginsel in bestuursrechtelijke handhaving van omgevingsvergunning

In deze zaak hebben eisers, eigenaren van een woonark in Utrecht, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Dit besluit hield in dat eisers een last onder dwangsom opgelegd kregen vanwege het bouwen van een houten tussenstuk en het verplaatsen van een terras zonder de vereiste omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning voor de woonark was in 2012 verleend en in 2014 onherroepelijk geworden. Eisers stelden dat zij op basis van een toezegging van een bouwinspecteur van de gemeente mochten afwijken van de vergunningseisen, en deden een beroep op het vertrouwensbeginsel.

De rechtbank heeft op 3 februari 2022 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat er inderdaad sprake was van opgewekt vertrouwen door de toezegging van de bouwinspecteur, maar dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagde. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen 8 weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij de belangenafweging opnieuw gemaakt moet worden. De rechtbank concludeerde dat de belangen van eisers niet zwaarder wegen dan het algemeen belang van handhaving, maar dat de motivering van verweerder niet voldoende was om de rechtsgevolgen in stand te laten.

De rechtbank heeft ook bepaald dat het door eisers betaalde griffierecht vergoed moet worden, maar dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2977

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: M. Akkersdijk).

Inleiding

Eisers zijn samen eigenaar van een woonark aan de [adres] in Utrecht. Voor de bouw van deze woonark is in 2012 een omgevingsvergunning verleend. Deze omgevingsvergunning is in 2014 onherroepelijk geworden. Op grond van deze omgevingsvergunning mogen eisers een woonark met een bijbehorend drijvend terras bouwen.
In het besluit van 5 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder een last onder dwangsom opgelegd vanwege het bouwen van een houten tussenstuk en het verplaatsen van het terras zonder een daartoe vereiste omgevingsvergunning. Door de bouw van het tussenstuk is het drijvende terras van het huis af opgeschoven. Deze nieuwe locatie van het terras en de bouw van het houten tussenstuk is volgens verweerder niet in overeenstemming met de verleende omgevingsvergunning. Eisers moeten het houten tussenstuk verwijderen en het terras terugbrengen naar de originele locatie. Doen eisers dit niet voor 15 december 2020, dan verbeuren zij een dwangsom van € 2.000,- ineens.
De begunstigingstermijn is verlengd tot vier weken na de beslissing op bezwaar.
In de beslissing op bezwaar van 7 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit met een aanvullende motivering ongegrond verklaard. Het beroep van eisers op het vertrouwensbeginsel slaagt volgens verweerder niet, omdat er geen toezegging is gedaan door een ambtenaar van de gemeente Utrecht dat de overtreding mag blijven bestaan. De toezegging waar eisers zich op beroepen is volgens verweerder gedaan door iemand van het gemeentelijke kadaster en had betrekking op de gewijzigde perceelsgrenzen.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 december 2021 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

OverwegingenHet geschil

Partijen zijn het met elkaar eens dat er sprake is van een overtreding waartegen verweerder bevoegd is om handhavend treden. In beginsel moet verweerder gebruik maken van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden. Slechts in bijzondere omstandigheden kan verweerder afzien van handhavend optreden. Het enige geschilpunt dat tussen partijen bestaat is of er bijzondere omstandigheden zijn waardoor verweerder af had moeten zien van handhavend optreden. In het kader van de bijzondere omstandigheden doen eisers een beroep op het vertrouwensbeginsel.
Verweerder heeft in beroep erkend dat een bouwinspecteur van verweerder op 24 september 2020 een toezegging heeft gedaan dat eisers met de nog vóór de opgelegde last aangebrachte wijzigingen, het verwijderen van een aantal planken, de gerealiseerde illegale situatie niet verder hoefden aan te passen.. Partijen zijn het er over eens dat er sprake is van opgewekt vertrouwen richting eisers door deze toezegging van de bouwinspecteur over het houten tussenstuk en de verplaatsing van het terras.
Partijen zijn het niet met elkaar eens over de vraag of verweerder het opgewekte vertrouwen moest honoreren of dat er zwaarder wegende belangen zijn die aan honorering van het opgewekte vertrouwen in de weg staan. Volgens eisers zijn er geen zwaarder wegende belangen die in de weg staan aan honorering van het opgewekte vertrouwen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat deze zwaarder wegende belangen er wel zijn.
Beoordeling rechtbank
Volgens eisers zijn er geen zwaarder wegende belangen. Het houten tussenstuk dat is gebouwd is 2 m² groot. Daarnaast is het terras weliswaar van de woning af verplaatst, maar. met de verplaatsing van het drijvende terras verandert de grootte van het terras niet. Volgens eisers zijn er ook geen belangen van omwonenden die worden geschaad met de verplaatsing van het terras en de bouw van het houten tussenstuk.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] (de Afdeling) is er sprake van opgewekt vertrouwen als er sprake is van een toezegging die toe te rekenen is aan het bevoegde bestuursorgaan. De rechtbank is het met partijen eens dat er sprake is van een toezegging van bouwinspecteur [A] en dat deze toezegging is toe te rekenen aan verweerder. Er is dus sprake van opgewekt vertrouwen. Uit de genoemde uitspraak van de Afdeling volgt dat het opgewekte vertrouwen niet altijd gehonoreerd hoeft te worden. Voordat het opgewekte vertrouwen gehonoreerd kan worden, vindt er een belangenafweging plaats tussen de belangen van eisers en andere meespelende belangen. Als deze andere belangen zwaarder wegen dan de belangen van eisers, dan kunnen eisers zich niet met succes beroepen op het vertrouwensbeginsel.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit concludeert dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt omdat er geen toezegging is gedaan over het terras en het houten tussenstuk. In beroep heeft verweerder toegelicht dat er wel sprake is van een mondelinge toezegging van [A] die toerekenbaar is aan het bestuursorgaan. Deze toezegging ziet op het houten tussenstuk en het terras. Daarmee erkent verweerder dat de beslissing op bezwaar niet goed is gemotiveerd. Het beroep is om deze reden al gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd.
7. De rechtbank zal hierna beoordelen of er aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen in stand te laten met de motivering van verweerder dat het beroep op het vertrouwensbeginsel om een andere reden niet slaagt. Met het in stand laten van de rechtsgevolgen wordt bedoeld dat de gevolgen van het vernietigde bestreden besluit niet veranderen. In het geval van eisers zou dat betekenen dat de last onder dwangsom nog steeds terecht is opgelegd.
Kunnen de rechtsgevolgen in stand worden gelaten?
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de belangen van eisers niet zwaarder wegen dan het algemeen belang dat is gediend met handhaving en de belangen van omwonenden. Er zijn volgens verweerder meerdere klachten binnengekomen van omwonenden over het houten tussenstuk en de verplaatsing van het drijvende terras.
9. De rechtbank is van oordeel dat er geen reden bestaan om de rechtsgevolgen in stand te laten. De rechtbank vindt dat verweerder met zijn nieuwe motivering nog niet voldoende heeft gemotiveerd dat er zwaarder wegende belangen zijn die zich verzetten tegen honorering van het opgewekte vertrouwen. Uit de uitspraak van de Afdeling volgt dat het algemeen belang dat is gediend met handhaving zwaar weegt, maar niet doorslaggevend is. Verweerder moet ook rekening houden met belangen van derden die kunnen meespelen. Met de in beroep gegeven motivering van verweerder is het de rechtbank niet duidelijk geworden welke omwonenden op welke wijze worden geschaad door de bouw van het houten tussenstuk en de verplaatsing van het terras. Zo is de afstand tussen het terras en het houten tussenstuk en de omwonenden en de mate van zicht van de omwonenden op het terras en het houten tussenstuk niet inzichtelijk gemaakt. Verweerder zal opnieuw een belangenafweging moeten maken waarin de betrokken belangen in kaart worden gebracht. Vervolgens moeten deze betrokken belangen en de belangen van eisers bij het behoud van het houten tussenstuk en het terras tegen elkaar worden afgewogen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten.
Hoe gaat de zaak nu verder?
10. Verweerder moet een nieuwe beslissing op bezwaar nemen en in die beslissing op bezwaar nader motiveren of het beroep op het vertrouwensbeginsel al dan niet slaagt gelet op de nog te maken belangenafweging. Bij het nemen van de nieuwe beslissing op bezwaar moet verweerder rekening houden met de aanvraag om een omgevingsvergunning die eisers gaan indienen naar aanleiding van de op de zitting gemaakte afspraken. Deze aanvraag kan reden zijn om een concreet zicht op legalisatie aan te nemen waardoor handhavend optreden niet meer mogelijk is.
11. De rechtbank merkt nog op dat verweerder de begunstigingstermijn heeft verlengd tot vier weken na de beslissing op bezwaar. De vernietiging van het bestreden besluit betekent dat de begunstigingstermijn nog niet is verstreken omdat de beslissing op bezwaar niet meer bestaat. De begunstigingstermijn verstrijkt pas vier weken nadat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar neemt.
Conclusie
12. Verweerder heeft in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd waarom het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Ook in beroep heeft verweerder nog onvoldoende gemotiveerd waarom het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit zal vernietigd worden. Er is geen reden om de rechtsgevolgen in stand te laten.
Griffierecht en proceskosten
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding omdat er geen proceskosten zijn die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen 8 weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen;
- draagt verweerder op om het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E.G. van Heukelom, griffier. De beslissing is genomen op 3 februari 2022 en zal openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.
(De griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen)
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst naar de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694.