ECLI:NL:RBMNE:2022:3544

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
UTR 22/800
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beroep tegen afwijzing verzoek om toestemming voor het aanleggen van een inrit op gemeentegrond

In deze zaak heeft eiseres, die een privé parkeerplaats in haar voortuin wil realiseren, toestemming gevraagd aan de gemeente Almere om over gemeentegrond te rijden. Dit verzoek werd afgewezen via een e-mail op 10 juni 2021. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college van burgemeester en wethouders verklaarde dit bezwaar op 21 december 2021 niet-ontvankelijk, omdat de e-mail volgens hen geen besluit was waartegen bezwaar openstond. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld, maar dit beroep kwam te laat binnen bij de rechtbank, namelijk op 4 februari 2022, terwijl de termijn op 1 februari 2022 afliep. Eiseres stelde dat zij haar beroep al op 25 januari 2022 had gepost, maar dat het adres van de rechtbank onjuist was vermeld in de rechtsmiddelenclausule van het besluit. De rechtbank oordeelde dat de toelichting van eiseres geloofwaardig was en dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. Hierdoor werd het beroep ontvankelijk verklaard.

De rechtbank beoordeelde vervolgens de inhoud van het beroep en oordeelde dat de afwijzing van het verzoek door de gemeente terecht was. De afwijzende e-mail was geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat deze niet was gebaseerd op een wettelijke grondslag. De rechtbank concludeerde dat er geen gemeentelijke verordening was die voorschriften gaf voor het aanleggen van inritten, waardoor de afwijzing geen publiekrechtelijke rechtshandeling was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank wees op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/800
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2022 op het beroep in de zaak tussen

[eiseres] uit [woonplaats] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: H. Smit).

Inleiding

1.1
Eiseres wil een privé parkeerplaats realiseren in haar voortuin. Zij heeft de gemeente Almere daarom toestemming gevraagd om over de gemeentegrond voor haar huis te rijden om die parkeerplaats te kunnen bereiken. Hierop is nu nog een openbare parkeerplaats gerealiseerd, die dan dus verloren zal gaan. Bij e-mail van 10 juni 2021 heeft een medewerker dit verzoek afgewezen namens de gemeente Almere.
1.2
Eiseres heeft tegen de e-mail bezwaar ingediend bij het college. Bij besluit van 21 december 2021 heeft het college dit bezwaar nietontvankelijk verklaard, omdat de email volgens het college geen besluit is waartegen bezwaar openstaat.
1.3
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De kwestie is op 25 augustus 2022 bij de rechtbank op een zitting besproken. Eiseres is verschenen, vergezeld door haar partner [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

2. Hoe de rechtbank tot dit oordeel is gekomen, legt zij hieronder verder uit.
Te laat beroep
3.1
Allereerst heeft de rechtbank beoordeeld of het beroep ontvankelijk is, omdat het beroep van eiseres te laat bij de rechtbank is binnengekomen. Tegen het besluit van 21 december 2021 kon binnen zes weken, dus uiterlijk op 1 februari 2022, beroep worden ingesteld. Het beroep van eiseres is op 4 februari 2022, en dus te laat, binnengekomen.
3.2
Eiseres heeft uitgelegd dat zij haar beroep al op 25 januari 2022 had gepost, maar dat die brief waarschijnlijk niet is aangekomen. Toen zij het beroep op 2 februari 2022 namelijk per aangetekende brief wilde sturen, bleek op het Postkantoor dat het adres van de rechtbank dat eiseres gebruikte niet klopte. Eiseres heeft dit adres overgenomen uit de rechtsmiddelenclausule onderaan het besluit.
3.3
De rechtbank vindt de toelichting van eiseres geloofwaardig. In de rechtsmiddelenclausule onderaan het besluit is inderdaad een onjuist adres van de rechtbank vermeld. Het is vaste rechtspraak van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat een belanghebbende mag vertrouwen op de juistheid van een rechtsmiddelenclausule. [1] Eiseres mocht er dus vanuit gaan dat het adres juist was. De rechtbank vindt het verder aannemelijk dat eiseres haar beroep al op 25 januari 2022 gepost heeft. De toelichting van eiseres is namelijk consistent met de stukken.
3.4
Dat betekent dat het beroep van eiseres weliswaar te laat is binnengekomen, maar dat eiseres daar een goede reden voor had. De termijnoverschrijding is daarom verschoonbaar. Het beroep is ontvankelijk, zodat de rechtbank het inhoudelijk kan beoordelen.
Beoordeling van het beroep
4.1
De rechtbank oordeelt dat verweerder het bezwaar van eiseres terecht nietontvankelijk heeft verklaard. De afwijzende e-mail is namelijk geen besluit waartegen bezwaar kan worden gemaakt.
4.2
Alleen tegen een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan bezwaar worden gemaakt. Volgens artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publieksrechtelijke rechtshandeling. Van een publiekrechtelijke rechtshandeling is pas sprake als een bestuursorgaan de handeling baseert op een bevoegdheid die hij ontleent aan een speciaal voor het openbaar bestuur geschapen wettelijke grondslag.
4.3
De afwijzing van het verzoek van eiseres is niet gebaseerd op een bevoegdheid die is ontleend aan een speciaal voor het openbaar bestuur geschapen wettelijke grondslag. In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) staat weliswaar dat voor het aanleggen van een inrit een omgevingsvergunning nodig kan zijn, maar dat is alleen zo als een gemeentelijke verordening dat vereist. Almere heeft geen gemeentelijke verordening met voorschriften over het aanleggen van inritten. Een bestuurlijke wettelijke grondslag ontbreekt dus. Van een publiekrechtelijke rechtshandeling kan daarom niet worden gesproken. De afwijzing van het verzoek van eiseres is hierdoor geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, waartegen bezwaar kon worden gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres dus terecht nietontvankelijk verklaard.
Conclusie
5. Het besluit van verweerder van 21 december 2021 is juist. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres daartegen daarom ongegrond.
6. Op de zitting heeft de rechtbank partijen gewezen op de mogelijkheid om tegen deze uitspraak in hoger beroep te gaan, zoals onderaan dit proces-verbaal is beschreven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van
N.K. Boer – de Bruin, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak dan kunt u binnen zes weken na de verzenddatum van het proces-verbaal van deze uitspraak in hoger beroep gaan bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het proces-verbaal van deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de ABRvS van 5 september 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX6500.