Gelet op het verleden gold [verzoeker] dus als een gewaarschuwd mens. Desalniettemin heeft hij toen [A] bij hem aan de deur kwam ook bedreigingen richting hem geuit en heeft hij zich intimiderend opgesteld. Naar het oordeel van de kantonrechter levert dat een dringende reden op voor het aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet. Niet is gebleken dat sprake is van persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] die aan een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet in de weg kunnen staan. Van een buitenproportionele ernstige sanctie is evenmin sprake; de sanctie was hem bij herhaling van zijn gedrag ook in het vooruitzicht gesteld. [verzoeker] heeft op de zitting nauwelijks blijk gegeven van inzicht in de ontoelaatbaarheid van zijn dreigende houding en geuite bewoordingen naar anderen, ook al is hij door [verweerster (B.V.)] in gesprekken en schriftelijk gewaarschuwd voor de gevolgen voor zijn dienstverband als hij dit gedrag herhaalt.
Conclusie over het ontslag op staande voet4.11. [verweerster (B.V.)] heeft de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] op 2 mei 2022 dan ook om een dringende reden onverwijld mogen opzeggen, zodat het opzegverbod bij ziekte op grond van artikel 7:670a lid 2 sub c BW niet van toepassing is. Het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet zal worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor de door [verzoeker] verzochte wedertewerkstelling, loonvordering en de daaraan gekoppelde nevenvorderingen. Ook het alternatief voor de verzochte vernietiging van het ontslag, de subsidiair verzochte billijke vergoeding, wordt daarom afgewezen.
Voorwaardelijk ontbindingsverzoek4.12. Voor het geval het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet zou worden toegewezen, heeft [verweerster (B.V.)] verzocht om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. Nu deze voorwaarde niet is vervuld, wordt aan dit tegenverzoek van [verweerster (B.V.)] niet toegekomen.
Transitievergoeding4.13. Ten aanzien van de verzochte transitievergoeding wordt het volgende overwogen. Indien de arbeidsovereenkomst door de werkgever wordt beëindigd, heeft de werknemer van rechtswege aanspraak op de transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW. Geen transitievergoeding is verschuldigd, zo volgt uit lid 7 sub c van dat artikel als het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. De wetgever heeft hierbij voor ogen gestaan dat voor ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden en dat niet snel mag worden aangenomen dat geen transitievergoeding verschuldigd is. Voor de vraag of sprake is van ernstige verwijtbaarheid als bedoeld in artikel 7:673 lid 7 aanhef en onder c BW moet derhalve een hoge lat worden aangelegd, zoals dat ook geldt voor de ernstige verwijtbaarheid aan de kant van de werkgever die aanleiding kan zijn voor de billijke vergoeding van artikel 7:671b lid 8 aanhef en onder c BW. De kantonrechter is van oordeel dat de aan het ontslag ten grondslag gelegde dringende reden ook ernstig verwijtbaar is. [verweerster (B.V.)] is daarom op grond van artikel 7:673 lid 7 sub c BW geen transitievergoeding verschuldigd. Het tegenverzoek van [verweerster (B.V.)] om dit in een verklaring voor recht vast te leggen, waartegen geen afzonderlijk verweer is gevoerd, zal dan ook worden toegewezen. Het verzoek van [verzoeker] om [verweerster (B.V.)] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding zal dus worden afgewezen.
Gefixeerde schadevergoeding4.14. Beide partijen hebben verzocht om een vergoeding vanwege een onregelmatige opzegging. Op grond van artikel 7:672 lid 11 BW is de partij die opzegt tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt, aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Vast staat dat [verweerster (B.V.)] de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] terecht onverwijld heeft opgezegd. Daarmee heeft [verweerster (B.V.)] niet onregelmatig opgezegd, zodat [verzoeker] geen recht heeft op een gefixeerde schadevergoeding. Omdat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven, heeft [verweerster (B.V.)] recht op een gefixeerde schadevergoeding. [verzoeker] heeft geen beroep gedaan op de vervaltermijn voor het indienen van het verzoek om een gefixeerde schadevergoeding door [verweerster (B.V.)] . [verzoeker] heeft gevraagd het door [verweerster (B.V.)] gevorderde bedrag van € 2.500,- af te wijzen met het oog op de redelijkheid en de billijkheid. Daarvan is naar het oordeel van de kantonrechter gelet op het voorgaande geen sprake. [verweerster (B.V.)] heeft de hoogte van dit bedrag, dat hoger is dan het bruto maandloon, niet onderbouwd. De kantonrechter zal de hoogte van de gefixeerde schadevergoeding daarom bepalen op een bedrag dat gelijk is aan het loon over de opzegtermijn bij regelmatige opzegging, van één maand. Dit is een bedrag van € 2.439,88 bruto. Gelet op het bepaalde in artikel 7:677 lid 5 sub a BW kan de kantonrechter de gefixeerde schadevergoeding niet verder matigen dan dit bedrag. De verzochte veroordeling van [verzoeker] tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding door aan [verweerster (B.V.)] een dringende reden te geven de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen, zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 2.439,88 bruto.
Lening4.15. [verweerster (B.V.)] heeft verzocht om een verklaring voor recht dat het bedrag van
€ 4.432,74 voor de afbetaling van een lening door [verzoeker] terecht met de eindafrekening is verrekend. [verzoeker] heeft betwist dat hij nog een deel van de lening bij [verweerster (B.V.)] moest aflossen. De kantonrechter is van oordeel dat [verweerster (B.V.)] door alleen een handgeschreven overzicht met daarop bedragen van betalingen te overleggen, zonder de bijbehorende en controleerbare gegevens waarop deze betalingen zijn terug te vinden, onvoldoende heeft onderbouwd dat ten tijde van het ontslag op staande voet nog een bedrag van de lening open stond. De verzochte verklaring voor recht zal daarom worden afgewezen.
Voorlopige voorziening voor de duur van de procedure4.16. Nu met deze beschikking een eindbeslissing wordt gegeven op het verzoek van [verzoeker] en de procedure daarover eindigt, is er geen reden meer om artikel 223 Rv toe te passen. Een voorlopige voorziening op grond van dat artikel kan immers alleen worden getroffen voor de duur van het geding. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten incident4.17. [verzoeker] zal, nu hij in het incident in het ongelijk is gesteld, worden veroordeeld tot betaling van de kosten van het incident, aan de zijde van [verweerster (B.V.)] tot op heden begroot op nihil. Hierover wordt overwogen dat zowel in de door [verweerster (B.V.)] ingediende processtukken als tijdens de behandeling ter zitting geen (afzonderlijk) verweer tegen de verzochte voorziening is gevoerd.
Proceskosten in de hoofdzaakIn het verzoek: