ECLI:NL:RBMNE:2022:3536

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
2 september 2022
Zaaknummer
9906102
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet en verzoek om loonbetaling

In deze zaak verzoekt de werknemer, [verzoeker], de kantonrechter om het ontslag op staande voet dat hem op 2 mei 2022 is gegeven door zijn werkgever, [verweerster (B.V.)], te vernietigen. De kantonrechter oordeelt dat de werknemer door zijn dreigende taal en intimiderende houding, ondanks eerdere waarschuwingen, een dringende reden voor ontslag heeft gegeven. De procedure begon met een verzoekschrift van [verzoeker] op 30 mei 2022, gevolgd door een verweerschrift van [verweerster (B.V.)] op 13 juli 2022. De mondelinge behandeling vond plaats op 3 augustus 2022, waarbij beide partijen hun standpunten toelichtten. De kantonrechter concludeert dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is, omdat de werkgever de dringende reden onverwijld heeft meegedeeld. Het verzoek van [verzoeker] om het ontslag te vernietigen, alsook zijn verzoek om wedertewerkstelling en loonbetaling, wordt afgewezen. Tevens wordt het verzoek van [verweerster (B.V.)] om een verklaring voor recht dat geen transitievergoeding verschuldigd is, toegewezen. De kantonrechter oordeelt dat [verzoeker] geen recht heeft op een gefixeerde schadevergoeding, omdat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. De proceskosten worden aan [verzoeker] opgelegd, omdat hij in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9906102 UE VERZ 22-164 SV/40160
Beschikking van 9 augustus 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [verzoeker] ,
verzoeker,
verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
gemachtigde: mr. M. Yavuzyiğitoğlu,
tegen:
de besloten vennootschap
[verweerster (B.V.)] , tevens handelend onder de naam [handelsnaam],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [verweerster (B.V.)] ,
verweerster,
verzoekster in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
gemachtigde: mr. J.C. van Haarlem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van [verzoeker] met 6 producties, ter griffie ingekomen op
30 mei 2022;
- het verweerschrift met (voorwaardelijke) tegenverzoeken van [verweerster (B.V.)] met 21 producties van 13 juli 2022;
- producties 7 tot en met 9 en een geluidsfragment van [verzoeker] ;
- producties 22 tot en met 24 van [verweerster (B.V.)] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2022. [verzoeker] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Yavuzyiğitoğlu. [verweerster (B.V.)] werd vertegenwoordigd door haar directeur, [A] , die werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Van Haarlem. Partijen hebben op de mondelinge behandeling hun standpunten nader toegelicht, waarbij de gemachtigde van [verweerster (B.V.)] gebruik heeft gemaakt van spreekaantekeningen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1971, is sinds 1 januari 2017 in dienst van [verweerster (B.V.)] , laatstelijk als all round medewerker tegen een salaris van € 2.439,88 bruto per maand. [verzoeker] is bij aanvang van het dienstverband eerst werkzaam geweest op basis van een proefplaatsing vanuit de Wajong met een no-riskpolis. Daarna is een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd overeengekomen, waarna de arbeidsovereenkomst is voortgezet voor onbepaalde tijd.
2.2.
Op 26 januari 2022 heeft [verzoeker] zich ziekgemeld. Met ingang van 21 februari 2022 is [verzoeker] voor 50% hersteld en gedeeltelijk werkzaam.
2.3.
Op zondag 1 mei 2022 heeft de directeur van [verweerster (B.V.)] [verzoeker] thuis bezocht en hem meegedeeld dat hij is vrijgesteld van werk en gevraagd de sleutel in te leveren. Dit heeft geleid tot een discussie, waarvan beide partijen beeld- en/of geluidsopnames hebben gemaakt. [verzoeker] heeft toen de bedrijfssleutels aan [A] overhandigd.
2.4.
Op 2 mei 2022 heeft de gemachtigde van [verweerster (B.V.)] [verzoeker] per e-mail en per aangetekende brief meegedeeld dat hij per direct op staande voet is ontslagen. In de brief van 2 mei 2022 staat onder meer:
“(..)
U heeft zich in het verleden de nodig[e] keren richting collega’s en klanten zeer bedreigend opgesteld en geuit. Daarvoor is nog zelfs een agressiecoach ingeschakeld. Uit de mij overgelegde stukken is gebleken, dat u al diverse malen een officiële waarschuwing ontvangen heeft, waarbij u is voorgehouden dat in een weer voorkomende situatie een ontslag op staande voet kan volgen.
Op zondag 1 mei jl. was voor cliënt de maat vol. Cliënt kwam bij u langs om door te geven dat u vrijgesteld zou zijn van arbeid en is verzocht de bedrijfssleutel af te geven. U heeft cliënt op niet mis te verstane wijze aangegeven dat u zijn aanwezigheid niet op prijs stelde, waarbij u zeer bedreigende taal gebezigd heeft, met woorden als ‘… ik weet jou te vinden, ik weet waar jij woont’, daarnaast dat u zaken wist waarmee u cliënt zou kunnen chanteren.
Normaliter zou u uitgenodigd zijn voor een gesprek in het kader van hoor- en wederhoor, maar gezien de bedreigende wijze, waarop u tekeer gaat in situaties waar u niet mee om kunt gaan, heeft cliënt daarvan afgezien.
Op grond van de door u op 1 mei jl. geuite bedreigingen ziet cliënt geen andere mogelijkheid dan u op staande voet per direct te ontslaan.
(..)”
2.5.
Op 12 mei 2022 heeft de gemachtigde van [verzoeker] de gemachtigde van [verweerster (B.V.)] per e-mail meegedeeld dat [verzoeker] het niet eens is met het ontslag op staande voet en dat hij bereid en beschikbaar is de bedongen arbeid te verrichten. Daarbij is gevraagd het ontslag op staande voet in te trekken, wat [verweerster (B.V.)] per e-mail van haar gemachtigde van 12 mei 2022 heeft geweigerd. De gemachtigde van [verweerster (B.V.)] heeft daarbij vermeld dat [verzoeker] in de afgelopen tijd meerdere keren collega’s en relaties bedreigend heeft toegesproken, waarvoor hij officiële waarschuwingen heeft gekregen, en dat deze collega’s onder geen beding meer met [verzoeker] willen samenwerken.

3.Het verzoek en de (voorwaardelijke) tegenverzoeken

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad,
in het incident:- voor de duur van de procedure [verweerster (B.V.)] te veroordelen om aan hem het gebruikelijke loon door te betalen vanaf 2 mei 2022 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst zal zijn geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente en onder overlegging van salarisspecificaties op straffe van een dwangsom;
in de hoofdzaak:
Primair- de opzegging c.q. het gegeven ontslag op staande voet te vernietigen;
-[verweerster (B.V.)] te veroordelen binnen twee dagen na het geven van de beschikking [verzoeker] toe te laten tot de werkvloer om de gebruikelijke werkzaamheden te verrichten op straffe van een dwangsom;
-[verweerster (B.V.)] te veroordelen om aan hem het gebruikelijke loon door te betalen vanaf 2 mei 2022 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst zal zijn geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente en onder overlegging van salarisspecificaties op straffe van een dwangsom;
Subsidiair- [verweerster (B.V.)] te veroordelen om aan [verzoeker] te betalen een billijke vergoeding conform artikel 7:681 BW van € 50.000,00, het gebruikelijke loon vanaf 2 mei 2022 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren, vermeerderd met de wettelijke verhoging en wettelijke rente, de transitievergoeding, onder verstrekking van deugdelijke bruto/netto specificaties op straffe van een dwangsom;
in het incident en de hoofdzaak:- [verweerster (B.V.)] te veroordelen tot betaling van de proceskosten.
3.2.
Aan zijn verzoek legt [verzoeker] het navolgende ten grondslag. [verzoeker] stelt dat het ontslag op staande voet niet voldoet aan de wettelijke vereisten. Een dringende reden ontbreekt en het ontslag is niet onverwijld gegeven. Ook geldt een opzegverbod tijdens ziekte. [verzoeker] betwist dat hij tegen [A] bedreigende taal heeft geuit.
3.3.
[verweerster (B.V.)] voert verweer en concludeert dat de verzoeken van [verzoeker] in het incident en in de hoofdzaak moeten worden afgewezen, met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten. [verweerster (B.V.)] heeft onder meer betoogd, kort samengevat, dat er vanaf het begin van het dienstverband problemen met [verzoeker] op de werkvloer waren, waarbij hem telkens nog een kans is geboden. De dreigementen van [verzoeker] aan [A] op 1 mei 2022 waren voor [verweerster (B.V.)] de druppel die de emmer deed overlopen.
3.4.
Voor het geval dat het ontslag op staande voet wordt vernietigd, verzoekt [verweerster (B.V.)] voorwaardelijk de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] te ontbinden, primair op de zogenoemde e-grond (verwijtbaar handelen), subsidiair op de g-grond (verstoorde arbeidsverhouding) en meer subsidiair op de i-grond (combinatie van verwijtbaar handelen en verstoorde arbeidsverhouding). [verweerster (B.V.)] stelt dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker] , zodat hij verzoekt te verklaren voor recht dat geen, dan wel een gedeeltelijke, transitievergoeding is verschuldigd.
3.5.
[verweerster (B.V.)] heeft daarnaast verzocht om [verzoeker] te veroordelen tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding tot een bedrag van € 2.500,-, en te verklaren voor recht dat [verweerster (B.V.)] terecht een bedrag van € 4.432,74 bij de eindafrekening heeft afgetrokken ten titel van afbetaling leningen en gerechtigd was dit bedrag te verrekenen met de eindafrekening.
3.6.
[verzoeker] voert verweer tegen het voorwaardelijk ontbindingsverzoek en de overige tegenverzoeken. [verzoeker] verzoekt de verzochte gefixeerde schadevergoeding en de verklaring voor recht over de lening af te wijzen. Volgens [verzoeker] is de lening al afbetaald.

4.De beoordeling

4.1.
Kern van het geschil is de vraag of het op 2 mei 2022 aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet vernietigd dient te worden.
4.2.
De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer, tenzij sprake is van een opzegging op grond van artikel 7:677 lid 1 BW. In dit artikel is bepaald dat ieder van de partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij.
Is de reden voor het ontslag onverwijld meegedeeld?4.3. [verweerster (B.V.)] heeft het ontslag op 2 mei 2022 gegeven, een dag na de hevige discussie op 1 mei 2022. Uit de ontslagbrief blijkt dat de arbeidsovereenkomst op 2 mei 2022 is opgezegd omdat [verzoeker] op 1 mei 2022 bedreigingen heeft geuit terwijl hij zich in het verleden al meerdere keren richting collega’s en klanten zeer bedreigend heeft opgesteld en geuit.
4.4.
[verzoeker] stelt zich op het standpunt dat de reden voor het ontslag op staande voet niet onverwijld is meegedeeld omdat [verweerster (B.V.)] op 12 mei 2022 een nieuwe dringende reden voor het ontslag heeft gegeven. [verzoeker] wijst erop dat [verweerster (B.V.)] in de reactie van haar gemachtigde van 12 mei 2022 aan het ontslag mede ten grondslag heeft gelegd dat collega’s niet meer met hem willen samenwerken wegens gebeurtenissen uit het verleden.
4.5.
De kantonrechter volgt de stelling van [verzoeker] niet. Uit de opmerking van de gemachtigde van [verweerster (B.V.)] in een e-mail van 12 mei 2022 dat collega’s onder geen beding meer met [verzoeker] willen samenwerken, blijkt niet dat [verweerster (B.V.)] daarmee deze nieuwe reden aan het al op 2 mei 2022 gegeven ontslag ten grondslag heeft gelegd of heeft willen leggen. Deze opmerking kan eerder opgevat worden als een uitvloeisel van de eerder genoemde dringende reden, namelijk de dreigende en agressieve houding van [verzoeker] . De kantonrechter is daarom van oordeel dat de redenen voor het ontslag op staande voet op 2 mei 2022 - en daarmee onverwijld - zijn gegeven en zal dan ook hierna uitsluitend de daarin genoemde redenen beoordelen.
Is sprake van een dringende reden?4.6. [verzoeker] heeft betwist dat sprake is van een dringende reden voor een ontslag op staande voet. Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende redenen sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in beschouwing te worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd, de aard en duur van het dienstverband, de wijze waarop de werknemer tijdens het dienstverband heeft gefunctioneerd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen in dit geval bij de werkgever.
4.7.
In de ontslagbrief staat dat het ontslag is gebaseerd op het gedrag van [verzoeker] op 1 mei 2022, waarbij hij dreigende taal richting [A] heeft geuit, met woorden als ‘.. ik weet jou te vinden, ik weet waar jij woont’, en dat hij zaken wist waarmee hij [A] zou kunnen chanteren. Daarbij is vermeld dat [verzoeker] hij zich in het verleden de nodige keren zeer bedreigend heeft opgesteld en geuit richting collega’s en klanten. Deze feiten moeten daarom komen vast te staan.
4.8.
[verzoeker] betwist dat hij op 1 mei 2022 zeer bedreigende taal heeft geuit. De woorden ‘ik weet jou te vinden, ik weet waar je woont’, zijn uit hun context gehaald en moeten worden genuanceerd. [verzoeker] erkent wel dat hij tijdens het gesprek op 1 mei 2022 heeft gezegd:
“Ik weet waar jij woont. Hoe zou jij het vinden als ik met een camera voor jouw deur sta en inbreuk pleeg op je privacy?”Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft [verzoeker] een digitaal geluidsbestand overgelegd, met een beeld- en geluidsopname van het gesprek met [A] op 1 mei 2022. Op deze opname, die 43 seconden duurt, is onder meer te horen dat [A] [verzoeker] vrijstelt van werk en dat [verzoeker] toezegt dat [A] de sleutels krijgt. Tijdens de zitting heeft [verweerster (B.V.)] gesteld dat [A] zijn opname toen allang op verzoek van [verzoeker] had beëindigd en dat deze door [verzoeker] gemaakte opname veel langer is dan de opname die hij in geding heeft gebracht. De gemachtigde van [verzoeker] heeft tijdens de zitting bevestigd dat de overgelegde opname langer is, waarna hij op verzoek van de kantonrechter dat uitgebreide fragment van de opname heeft laten horen. Daarop is te horen dat [verzoeker] zaken noemt waarmee hij [A] probeert te chanteren. [verzoeker] zegt onder andere:
“jij gaat iemand illegaal laten werken, en dat is allemaal ok. We leven in een rechtstaat hier. Je hebt hier veel uit te leggen.”[verzoeker] heeft door een ingekort beeld- en geluidsfragment in te dienen, waarbij een deel van de uitingen die als dringende reden voor het ontslag zijn genoemd, is weggelaten, niet alle feiten volledig naar voren gebracht die voor de beslissing van belang zijn. Daardoor heeft [verzoeker] de waarheidsplicht ex artikel 21 Rv geschonden. De kantonrechter mag daaraan de gevolgtrekking verbinden die zij geraden acht. Het gevolg is dat de kantonrechter concludeert dat [verzoeker] na dit fragment ook de woorden ‘ik weet jou te vinden, ik weet waar jij woont’ heeft uitgesproken. Deze woorden tezamen genomen vormen een bedreiging van [verzoeker] richting [A] .
4.9.
[verweerster (B.V.)] heeft ter onderbouwing van haar stelling dat [verzoeker] zich in het verleden al vaker dreigend en agressief heeft opgesteld en geuit, gewezen op incidenten met [verzoeker] die gedurende nagenoeg het hele dienstverband hebben plaatsgevonden. [verweerster (B.V.)] heeft niet alle door haar genoemde incidenten met stukken onderbouwd, maar een groot deel wel, met What’s-App-berichten en gespreksverslagen. Zo is op 9 november 2017 een heftige ruzie ontstaan tussen [verzoeker] en collega [B] , die met veel geschreeuw gepaard ging. Hiervan is op 20 november 2017 een gespreksverslag gemaakt, dat [verzoeker] niet heeft willen tekenen. Op 15 oktober 2018 heeft er weer een ruzie tussen [verzoeker] en [B (voornaam)] plaatsgevonden, waarna [verzoeker] voor twee weken is geschorst en hij een privé-sessie met een agressiecoach heeft moeten voeren. [verweerster (B.V.)] heeft over dit incident Whats’app-berichten van de leidinggevende, [C] , en een (niet-ondertekend) gespreksverslag overgelegd. [verweerster (B.V.)] heeft [verzoeker] hiervoor op 4 december 2018 een officiële waarschuwing gegeven, waarvan het gespreksverslag door [verzoeker] is ondertekend. Vanwege het ruzie maken met een fietser, en daarna met een bestelbus aanrijden van deze fietser, op 14 oktober 2018, is op 4 december 2018 nog een schriftelijke waarschuwing gegeven, die [verzoeker] heeft ondertekend. Uit het gespreksverslag van 24 januari 2022, dat door [verzoeker] is ondertekend, blijkt dat hij er toen op is gewezen dat dominant/agressief gedrag of dreigende opmerkingen (ook voor de grap) niet meer worden getolereerd, en dat herhaling zal leiden tot ontslag met een dringende reden. [verweerster (B.V.)] heeft erop gewezen dat er daarna weer incidenten hebben plaatsgevonden, waaronder de woede-uitbarsting van [verzoeker] toen zijn jobcoach op 22 maart 2022 onaangekondigd op het werk verscheen. [verzoeker] heeft tijdens de zitting gesteld dat hij zich de door [verweerster (B.V.)] genoemde incidenten, waaronder de hiervoor vermelde incidenten, niet meer goed kan herinneren of dat het niet (zo) is gebeurd, maar dat hij zich gedwongen voelde een aantal gespreksverslagen te tekenen. Dit is onvoldoende betwisting van de incidenten uit het verleden. De door [verweerster (B.V.)] onderbouwde incidenten staan daarmee vast. [verweerster (B.V.)] heeft de incidenten onderbouwd met gespreksverslagen en What’s app-berichten uit het verleden. Er is daarom geen aanleiding om aan te nemen dat [verweerster (B.V.)] pas na het ontslag een dossier heeft geconstrueerd, zoals [verzoeker] heeft gesteld. Zelfs als [verzoeker] zich gedwongen zou hebben gevoeld de gespreksverslagen te tekenen, dan nog was [verzoeker] duidelijk dat [verweerster (B.V.)] zijn houding niet op prijs stelde en dat bij een volgende agressieve of intimiderende uiting hij ontslagen zou worden.
4.10.
Gelet op het verleden gold [verzoeker] dus als een gewaarschuwd mens. Desalniettemin heeft hij toen [A] bij hem aan de deur kwam ook bedreigingen richting hem geuit en heeft hij zich intimiderend opgesteld. Naar het oordeel van de kantonrechter levert dat een dringende reden op voor het aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet. Niet is gebleken dat sprake is van persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] die aan een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet in de weg kunnen staan. Van een buitenproportionele ernstige sanctie is evenmin sprake; de sanctie was hem bij herhaling van zijn gedrag ook in het vooruitzicht gesteld. [verzoeker] heeft op de zitting nauwelijks blijk gegeven van inzicht in de ontoelaatbaarheid van zijn dreigende houding en geuite bewoordingen naar anderen, ook al is hij door [verweerster (B.V.)] in gesprekken en schriftelijk gewaarschuwd voor de gevolgen voor zijn dienstverband als hij dit gedrag herhaalt.
Conclusie over het ontslag op staande voet4.11. [verweerster (B.V.)] heeft de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] op 2 mei 2022 dan ook om een dringende reden onverwijld mogen opzeggen, zodat het opzegverbod bij ziekte op grond van artikel 7:670a lid 2 sub c BW niet van toepassing is. Het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet zal worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor de door [verzoeker] verzochte wedertewerkstelling, loonvordering en de daaraan gekoppelde nevenvorderingen. Ook het alternatief voor de verzochte vernietiging van het ontslag, de subsidiair verzochte billijke vergoeding, wordt daarom afgewezen.
Voorwaardelijk ontbindingsverzoek4.12. Voor het geval het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet zou worden toegewezen, heeft [verweerster (B.V.)] verzocht om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. Nu deze voorwaarde niet is vervuld, wordt aan dit tegenverzoek van [verweerster (B.V.)] niet toegekomen.
Transitievergoeding4.13. Ten aanzien van de verzochte transitievergoeding wordt het volgende overwogen. Indien de arbeidsovereenkomst door de werkgever wordt beëindigd, heeft de werknemer van rechtswege aanspraak op de transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW. Geen transitievergoeding is verschuldigd, zo volgt uit lid 7 sub c van dat artikel als het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. De wetgever heeft hierbij voor ogen gestaan dat voor ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden en dat niet snel mag worden aangenomen dat geen transitievergoeding verschuldigd is. Voor de vraag of sprake is van ernstige verwijtbaarheid als bedoeld in artikel 7:673 lid 7 aanhef en onder c BW moet derhalve een hoge lat worden aangelegd, zoals dat ook geldt voor de ernstige verwijtbaarheid aan de kant van de werkgever die aanleiding kan zijn voor de billijke vergoeding van artikel 7:671b lid 8 aanhef en onder c BW. De kantonrechter is van oordeel dat de aan het ontslag ten grondslag gelegde dringende reden ook ernstig verwijtbaar is. [verweerster (B.V.)] is daarom op grond van artikel 7:673 lid 7 sub c BW geen transitievergoeding verschuldigd. Het tegenverzoek van [verweerster (B.V.)] om dit in een verklaring voor recht vast te leggen, waartegen geen afzonderlijk verweer is gevoerd, zal dan ook worden toegewezen. Het verzoek van [verzoeker] om [verweerster (B.V.)] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding zal dus worden afgewezen.
Gefixeerde schadevergoeding4.14. Beide partijen hebben verzocht om een vergoeding vanwege een onregelmatige opzegging. Op grond van artikel 7:672 lid 11 BW is de partij die opzegt tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt, aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Vast staat dat [verweerster (B.V.)] de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] terecht onverwijld heeft opgezegd. Daarmee heeft [verweerster (B.V.)] niet onregelmatig opgezegd, zodat [verzoeker] geen recht heeft op een gefixeerde schadevergoeding. Omdat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven, heeft [verweerster (B.V.)] recht op een gefixeerde schadevergoeding. [verzoeker] heeft geen beroep gedaan op de vervaltermijn voor het indienen van het verzoek om een gefixeerde schadevergoeding door [verweerster (B.V.)] . [verzoeker] heeft gevraagd het door [verweerster (B.V.)] gevorderde bedrag van € 2.500,- af te wijzen met het oog op de redelijkheid en de billijkheid. Daarvan is naar het oordeel van de kantonrechter gelet op het voorgaande geen sprake. [verweerster (B.V.)] heeft de hoogte van dit bedrag, dat hoger is dan het bruto maandloon, niet onderbouwd. De kantonrechter zal de hoogte van de gefixeerde schadevergoeding daarom bepalen op een bedrag dat gelijk is aan het loon over de opzegtermijn bij regelmatige opzegging, van één maand. Dit is een bedrag van € 2.439,88 bruto. Gelet op het bepaalde in artikel 7:677 lid 5 sub a BW kan de kantonrechter de gefixeerde schadevergoeding niet verder matigen dan dit bedrag. De verzochte veroordeling van [verzoeker] tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding door aan [verweerster (B.V.)] een dringende reden te geven de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen, zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 2.439,88 bruto.
Lening4.15. [verweerster (B.V.)] heeft verzocht om een verklaring voor recht dat het bedrag van
€ 4.432,74 voor de afbetaling van een lening door [verzoeker] terecht met de eindafrekening is verrekend. [verzoeker] heeft betwist dat hij nog een deel van de lening bij [verweerster (B.V.)] moest aflossen. De kantonrechter is van oordeel dat [verweerster (B.V.)] door alleen een handgeschreven overzicht met daarop bedragen van betalingen te overleggen, zonder de bijbehorende en controleerbare gegevens waarop deze betalingen zijn terug te vinden, onvoldoende heeft onderbouwd dat ten tijde van het ontslag op staande voet nog een bedrag van de lening open stond. De verzochte verklaring voor recht zal daarom worden afgewezen.
Voorlopige voorziening voor de duur van de procedure4.16. Nu met deze beschikking een eindbeslissing wordt gegeven op het verzoek van [verzoeker] en de procedure daarover eindigt, is er geen reden meer om artikel 223 Rv toe te passen. Een voorlopige voorziening op grond van dat artikel kan immers alleen worden getroffen voor de duur van het geding. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten incident4.17. [verzoeker] zal, nu hij in het incident in het ongelijk is gesteld, worden veroordeeld tot betaling van de kosten van het incident, aan de zijde van [verweerster (B.V.)] tot op heden begroot op nihil. Hierover wordt overwogen dat zowel in de door [verweerster (B.V.)] ingediende processtukken als tijdens de behandeling ter zitting geen (afzonderlijk) verweer tegen de verzochte voorziening is gevoerd.
Proceskosten in de hoofdzaakIn het verzoek:
4.18.
[verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het verzoek. Deze worden aan de zijde van [verweerster (B.V.)] tot op heden begroot op € 747,00.
In het tegenverzoek:
4.19.
De proceskosten voor het tegenverzoek zullen gezien de aard en uitkomst van deze procedure worden gecompenseerd, in die zin dat partijen hun eigen proceskosten dragen.
Uitvoerbaar bij voorraadverklaring4.20. De gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring, waartegen geen verweer is gevoerd, zal zowel in het verzoek als in het tegenverzoek worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
In het incident
5.1.
wijst de verzoeken van [verzoeker] af;
5.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten in het incident, aan de zijde van [verweerster (B.V.)] tot op heden begroot op nihil;
In de (neven)verzoeken van [verzoeker]
5.3.
wijst de verzoeken af;
5.4.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van [verweerster (B.V.)] tot op heden begroot op € 747,00;
5.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
In de (voorwaardelijke) tegenverzoeken van [verweerster (B.V.)]
5.6.
verklaart voor recht dat [verweerster (B.V.)] aan [verzoeker] geen transitievergoeding is verschuldigd;
5.7.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding tot een bedrag van € 2.439,88 bruto;
5.8.
compenseert de proceskosten in die zin, dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
5.9.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.10.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.G.F. van der Kraats, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken door mr. J.F. Haeck op 9 augustus 2022.